ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ6823

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
03/700755-12 en 03/855140-11 (vtvv)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overval op frituur met bedreiging en diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval op een frituur in Eygelshoven op 23 september 2012. De rechtbank heeft het bewijsuitsluitingsverweer van de verdediging verworpen, omdat dit verweer feitelijke grondslag mist. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte de frituur had overvallen, waarbij de verdachte een broodmes gebruikte om de eigenaar te bedreigen en geld te eisen. De rechtbank achtte de tenlastelegging van afpersing en diefstal met bedreiging met geweld wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaringen van de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank hield rekening met de lichte zwakzinnigheid van de verdachte en zijn jonge leeftijd, maar vond de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer zwaarwegend. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder deelname aan trainingen en begeleiding door een reclasseringsinstantie. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde werkstraf, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers : 03/700755-12 en 03/855140-11 (vtvv)
Datum uitspraak : 29 maart 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid – De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. H.P. Ruysink, advocaat te Bunde.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2013.
De rechtbank heeft op 15 maart 2013 gehoord: de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 23 september 2012 te Eygelshoven, in elk geval in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 200 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- gemaskerd, althans grotendeels bedekt met kleding, en/of met een (brood)mes, althans een (soortgelijk) voorwerp, de frituur van die [naam aangeefster] is/zijn binnen gerend, althans heeft/hebben betreden en/of (vervolgens)
- de ruimte achter de toonbank heeft/hebben betreden en/of (vervolgens)
- stekende bewegingen met voornoemd (brood)mes, althans met een (soortgelijk) voorwerp heeft/hebben gemaakt in de richting van die [naam aangeefster], in elk geval voornoemd (brood)mes, althans een (soortgelijk) voorwerp heeft/hebben getoond aan die [naam aangeefster] en/of (vervolgens)
- (daarbij) tegen die [naam aangeefster] heeft/hebben gezegd: "Hey, geld geven, geld geven".
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De voorvragen
Bij het onderzoek ter terechtzitting:
- is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
- is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
- zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
- zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de bekennende verklaringen van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte]. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat ze de betreffende frituur bewust hadden uitgezocht om te overvallen. Bij de overval werd door de verdachten gedreigd met een mes en een vijl.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat uit verdachtes verklaring bij de politie op pagina 88 van de doornummering blijkt dat hij en zijn mededader tijdens de vlucht na de overval de handschoenen, sjaals en mutsen in de tas hebben gestopt. Thuis aangekomen zou daar nog andere kleding bovenop zijn gedaan. Toen verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] door de politie werden gecontroleerd, zou volgens verdachte een van de agenten kleding uit de tas hebben gehaald.
Dit betekent volgens de verdediging dat de verklaring van verbalisant Z. dat de muts, aan de hand waarvan verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] als verdachten werden aangemerkt, vlak voor de aanhouding van verdachte uit de tas is gevallen, niet waar kan zijn. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat het aantreffen van de muts, de daaropvolgende aanhouding van verdachte en al het bewijs dat hieruit is voortgevloeid, van het bewijs dienen te worden uitgesloten, omdat deze bewijsmiddelen onrechtmatig zijn verkregen. Om die reden heeft de verdediging gepleit voor een vrijspraak.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het bewijsuitsluitingsverweer
De verbalisanten M. en Z. relateerden dat zij kort na de overval op de frituur in Eygelshoven twee personen zagen lopen in de omgeving van de frituur. Dit tweetal zou zowel qua leeftijd als qua postuur voldoen aan het signalement van de twee daders. Een van deze personen droeg een plastic boodschappentas die bol stond. De tas zou vervolgens op de grond zijn neergezet en zijn omgevallen. Hierop zagen de verbalisanten dat de tas gevuld was met een heleboel kleding. Verbalisant Z. zag een witte wollen muts – een zogenoemde Noorse muts – met aan de bovenzijde een oranje bolletje. Vervolgens keek hij in de tas en zag hij een aantal kledingstukken dat voldeed aan het eerder opgegeven signalement. Bovendien zag verbalisant Z. in de tas onder meer een tweede Noorse muts, donker van kleur met kleurige opdrukken. Hierop werden verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] aangehouden.
De verdediging betwist de mogelijkheid dat een muts als eerste uit de tas is gevallen, omdat verdachte heeft verklaard dat de mutsen, sjaals en handschoenen tijdens de vlucht als eerste in de tas werden gedaan. Vervolgens werd er thuis nog andere kleding bovenop gedaan.
De rechtbank deelt de zienswijze van de verdediging, dat het onmogelijk is dat een muts als eerste uit de tas is gevallen, niet. Uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] kan immers worden afgeleid dat
- zij kledingstukken, waaronder de mutsen, tijdens hun vlucht in de plastic tas hebben gedaan;
- in deze plastic tas ook de buit zat;
- zij de kleding later weer uit de tas hebben gehaald, omdat de buit die onderin de tas zat en uit de tas is gehaald moest worden verstopt;
- zij de kleding vervolgens opnieuw in de tas hebben gedaan.
Uit niets valt af te leiden dat de mutsen toen onder in de tas zijn gestopt. De rechtbank heeft dan ook geen enkele reden om te twijfelen aan het relaas en de verklaringen van de verbalisanten dat zij een muts hebben gezien in, dan wel bij, de tas.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat er geen rechtsregel is die zich verzet tegen het door de verbalisanten, al dan niet met een zaklantaarn, kijken in een tas.
Een en ander leidt tot de vaststelling dat er voldoende verdenking bestond om verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] aan te houden, nu:
- zij voor wat betreft hun leeftijd en postuur voldeden aan het signalement van de twee overvallers;
- zij kort na de overval in de buurt waren van de plaats van de overvallen frituur;
- zij een opvallende muts bij zich hadden die overeenkwam met de muts die een van de daders droeg tijdens de overval;
- zij andere kleding bij zich hadden die overeenkwam met de kleding die de overvallers droegen tijdens de overval.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging, nu de feitelijke grondslag aan het verweer ontvalt.
Het bewijs
Op 23 september 2012 deed [naam aangeefster] aangifte van diefstal met geweld. Ze verklaarde dat ze op 23 september 2012, omstreeks 22:50 uur aanwezig was in haar frituur, gelegen aan de [adres] te Eygelshoven. Ze zag twee jongens de frituur binnenrennen. Ze zag dat beide jongens iets in hun handen hadden. Ze kwamen meteen achter de toonbank. De voorste jongen zei: ‘Hey, geld geven, geld geven.’ Terwijl hij dit zei maakte hij met een groot broodmes stekende bewegingen in de richting van aangeefster.
Aangeefster denkt dat de jongens ongeveer € 200,00 hebben weggenomen. Nadat aangeefster het geld gegeven had, zijn de jongens de zaak uitgerend.
Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft tegenover de politie erkend dat hij met een ander, die hij ook wel [naam verdachte] noemt, de overval heeft gepleegd. Hij verklaarde dat hij samen met die andere jongen de frituur binnen rende. [naam medeverdachte] had een doek voor zijn gezicht. De ander trok zijn mes en liet dit zien aan de twee eigenaren van de frituur. Hij zwaaide ermee. Hij zei dat ze geld moesten geven. De vrouw pakte het geld uit de kassa. De ander pakte de biljetten van de vrouw. Ook [naam medeverdachte] pakte een paar biljetten. De biljetten deden ze in een boodschappentas die ze bij zich hadden. [naam medeverdachte] had tijdens de overval een vijl vast.
Dagen voor de overval waren ze op het idee gekomen om de overval te plegen.
Verdachte heeft ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd. Hij verklaarde onder meer:
Het verwijt dat is ten laste gelegd klopt. Ik had een broodmes bij me. Ik liep achter de toonbank en zei dat ze geld moesten geven. Het mes hield ik met de punt omhoog in mijn hand. [naam medeverdachte] had een vijl bij zich.
[naam aangeefster] heeft zelf geld in de zak gedaan. [naam medeverdachte] pakte geld uit de kassa. De buit bedroeg ongeveer € 200,00.
Als voorbereiding hebben we gekeken naar Opsporing Verzocht. We hebben bewust voor deze frituur gekozen, omdat deze ons het minst gevaarlijk leek. We vermoedden dat een overval daar niet tot een gevecht zou leiden.
Gelet op de feiten en omstandigheden, zoals vervat in de aangifte van [naam aangeefster] en de bekennende verklaringen van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte], zoals hierboven weergegeven, acht de rechtbank de ten laste gelegde afpersing en diefstal met bedreiging met geweld, beide in vereniging gepleegd, wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 september 2012 te Eygelshoven tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van geld toebehorende aan [naam aangeefster]
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld, toebehorende aan [naam aangeefster],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [naam aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader
- met hun grotendeels met kleding bedekte hoofd en met een broodmes de frituur van die [naam aangeefster] zijn binnen gerend en vervolgens
- de ruimte achter de toonbank hebben betreden en vervolgens
- stekende bewegingen met voornoemd broodmes hebben gemaakt in de richting van die [naam aangeefster] en
- tegen die [naam aangeefster] hebben gezegd: "Hey, geld geven, geld geven".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
5.1 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2 De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 317 in verband met artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, respectievelijk artikel 312 in verband met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
6. De strafbaarheid van verdachte
De psycholoog drs. T. ’t Hoen heeft omtrent de geestvermogens van verdachte op 4 januari 2013 rapportage uitgebracht. De deskundige concludeerde dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van lichte zwakzinnigheid en een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling. Voorts kon volgens de psycholoog gesproken worden van cannabisafhankelijkheid, welke ten tijde van het onderzoek naar de geestvermogens, vanwege verdachtes detentie, onder toezicht was.
Naar het oordeel van de deskundige werden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen hierdoor ten tijde van het ten laste gelegde zodanig beïnvloed dat dit mede daaruit verklaard kan worden. De psycholoog acht het vanuit gedragskundig oogpunt aangewezen om verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het hem ten laste gelegd.
De rechtbank begrijpt de bevindingen van de deskundige en neemt de conclusie over.
Nu de deskundige niet komt tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit en ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid opheft, is verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde.
7. De oplegging van straf en maatregel
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de gewapende overval een ernstig strafbaar feit is en dat het slachtoffer niet alleen geld, maar ook haar gevoel van veiligheid werd afgenomen. Gelet op de aard van de overval neemt de officier van justitie een gevangenisstraf van twee tot drie jaar als uitgangspunt. Daarnaast houdt hij in het voordeel van de verdachte rekening met
- de houding van verdachte waaruit zijn schuldbesef spreekt;
- de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte;
- het feit dat het niet helemaal is uit te sluiten dat sprake is geweest van een bepaalde dwang door een derde;
- de jonge leeftijd van verdachte.
Dit alles in aanmerking genomen heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft hij het opleggen van bijzondere voorwaarden gevorderd, te weten: het zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering, het meewerken aan een CoVa-training en begeleiding van de Stichting MEE.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan de straf die door de officier van justitie is gevorderd. Hiertoe heeft ze aangevoerd dat verdachte al een half jaar in detentie zit en daar erg onder gebukt gaat. Hiermee heeft de maatschappij haar doel inmiddels bereikt. De verdediging heeft verzocht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf die in ieder geval niet veel langer is dan de tijd die hij tot nu toe in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht; daarnaast zou een fikse voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd kunnen worden. Als bijzondere voorwaarden heeft de verdediging gepleit voor reclasseringstoezicht en deelname aan de CoVa-training.
Ten slotte heeft de verdediging verzocht verdachte bij het wijzen van het vonnis in vrijheid te stellen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregel is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft samen met een ander een gewapende overval gepleegd op een bewust uitgekozen frituur. Het slachtoffer werd hierbij door verdachte bedreigd met een broodmes. De mededader had een vijl in zijn hand. Een dergelijke overval is een zeer ernstig strafbaar feit. De impact van zo’n misdrijf op een slachtoffer is erg groot. Het is dan ook een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven daarvan langdurig nadelige psychische gevolgen – gevoelens van angst en onzekerheid – (kunnen) blijven ondervinden. Bovendien vergroten dergelijke misdrijven het gevoel van onveiligheid in de samenleving.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat en de strafmodaliteit aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het LOVS. Het oriëntatiepunt voor een overval op een winkel (inclusief een bank, benzinestation en postagentschap) met licht geweld of met bedreiging is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar.
Als strafverzwarende omstandigheden merkt de rechtbank aan:
- het feit dat verdachte en zijn mededader de slachtoffers bewust hebben uitgekozen, ervan uitgaande dat ze weinig weerstand zouden bieden, omdat het aardige mensen betrof die nog niet zoveel ervaring hadden;
- het planmatige karakter van de overval, hetgeen onder meer blijkt uit het direct na de overval wisselen van kleding;
- het feit dat verdachte eerder voor vermogensdelicten werd veroordeeld;
- het feit dat verdachte dit feit heeft gepleegd gedurende de proeftijd van een hem eerder opgelegde voorwaardelijke straf.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op:
- de lichte zwakzinnigheid van verdachte en het feit dat hij licht verminderd toerekeningsvatbaar is;
- het feit dat verdachte ten tijde van het delict pas achttien jaar oud was en bovendien thans ook nog in houding en gedrag jonger overkomt dan zijn toch nog jeugdige kalenderleeftijd van negentien jaar;
- het schuldbesef van verdachte dat de rechtbank oprecht overkomt;
- het feit dat een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf verdachte zal verhinderen een positieve wending aan zijn leven te geven, terwijl de rechtbank meent dat verdachte met de juiste begeleiding weer op het rechte pad terecht kan komen.
Gelet op dit alles zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaar. Als bijzondere voorwaarde zal de rechtbank opleggen:
- een meldingsgebod;
- deelname aan de ‘cognitieve vaardigheidstraining +’ en de ‘leefstijltraining (kort)’;
- begeleiding door Stichting MEE of een soortgelijke instantie.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan begeleiding van de verdachte en het daarmee voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Gelet op deze straf zal de rechtbank niet overgaan tot de door de verdediging verzochte onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
8. De vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de kinderrechter te Maastricht d.d. 26 mei 2011 (parketnummer 03/855140-11) werd verdachte terzake diefstal veroordeeld tot – kort gezegd – een werkstraf voor de duur van zestig uren, waarvan dertig uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Nu de verdachte zich gedurende de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en de rechtbank geen aanleiding ziet om van de tenuitvoerlegging af te zien, zal zij de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf van dertig uren.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert, zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van 2 jaar (een van) de algemene voorwaarden of (een van) de bijzondere voorwaarden heeft overtreden;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
o drie werkdagen na zijn invrijheidstelling telefonisch contact opneemt met de reclassering op het telefoonnummer 043 – 36 39 333, waarna hij zich bij de reclassering blijft melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
o deelneemt aan de Cognitieve Vaardigheidstraining + (CoVa+);
o deelneemt aan de leefstijltraining (kort);
o zich laat begeleiden door de Stichting MEE of een soortgelijke instantie, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Tenuitvoerlegging
- gelast dat de onder parketnummer 03/855140-11 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. P.H.M. Kuster, rechters in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2013.