RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Datum uitspraak : 6 maart 2013
Zaaknummer : 178703 / HA RK 13-20
De meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken heeft de volgende beschikking gegeven
[verzoekster]
wonende te Kerkrade,
verzoekster,
advocaat mr. G.A.M.F. Spera
strekkende tot wraking van mr. F.L.G. Geisel, rechter bij deze rechtbank (hierna: de rechter).
1. Het verloop van de procedure
Op 20 februari 2013 heeft mr. Spera tegen de rechter, belast met de behandeling van de zaak 177404/KG ZA 12-539 tussen verzoekster en [[XX]], een verzoek tot wraking ingediend.
De rechter heeft de wrakingskamer op 22 februari 2013 medegedeeld dat hij niet in het verzoek tot wraking berust. Hij heeft schriftelijk gereageerd en medegedeeld dat hij in verband met een andere zitting niet bij de behandeling van het verzoek in de wrakingskamer zal verschijnen.
Op 22 februari 2013 is ter griffie een faxbericht van mr. Spera ontvangen. In dit faxbericht zijn een drietal producties opgenomen, te weten het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 5 november 2012, de pleitnota in het kort geding van 24 oktober 2012 en de dagvaarding in het kort geding van 20 februari 2013.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 25 februari 2013. Mr. Spera is samen met verzoekster verschenen en heeft een pleitnota overgelegd en toegelicht.
Ter zitting van 20 februari 2013 ten overstaan van de rechter heeft mr. Spera, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, namens verzoekster (“de vrouw”) als wrakingsgrond aangevoerd:
”De eerdere bemoeienissen van de rechter in dezelfde zaak tussen partijen met betrekking tot een behandeling op
24 oktober 2012 waarbij door de vrouw ten verwere naar voren is gebracht dat partijen met betrekking tot de woningen deel uitmakende van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap andersluidende afspraken hebben gemaakt dan voortvloeit uit de hoofdregel van artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de rechter in rechtsoverweging 4.4 van het vonnis d.d. 5 november 2012 de stelling van de vrouw uitvoerig gemotiveerd heeft afgewezen, rechtvaardigt naar het oordeel van de vrouw dat de objectieve onpartijdigheid in het geding is en zij mitsdien niet kan rekenen op een eerlijk proces nu de rechter een zodanig oordeel heeft gegeven dat reeds op de behandeling van deze zaak is vooruitgelopen.
De vrouw neemt nog steeds het standpunt in dat partijen ten aanzien van de kosten van meerbedoelde woningen afspraken hebben gemaakt die inhielden dat de man deze kosten volledig voor zijn rekening zou nemen.”
3. Het standpunt van de rechter
De rechter constateert in zijn schriftelijke reactie dat de grond tot wraking is ontleend aan de uitvoerig gemotiveerde afwijzing van het standpunt van de vrouw in rechtsoverweging 4.4 van het vonnis van 5 november 2012. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt.
Dergelijke concrete feiten en omstandigheden zijn door mr. Spera niet gesteld. Het enkele feit dat een rechter in een eerder kort geding een onwelgevallig standpunt heeft ingenomen over een standpunt van een partij is niet voldoende om de onpartijdigheid van de rechter ter discussie te stellen.
4.1 Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hen ingevolge – onder meer – artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens toekomende recht op behandeling van hun zaak door een onpartijdige rechter af te dwingen. Gelet op het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is wraking mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.1.1 Van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de – objectief gerechtvaardigde – vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
4.1.2 Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoeker weliswaar relevant, maar is doorslag¬gevend of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
4.2.1 Uit zowel het wrakingsverzoek als de toelichting daarop ter zitting van de wrakingskamer blijkt dat verzoekster zich op het standpunt stelt dat van subjectieve vooringenomenheid (in de hiervoor onder 4.1.1 bedoelde zin) bij de rechter geen sprake is. Het gaat verzoekster kennelijk om partijdigheid in (de hiervoor onder 4.1.1, laatste zinsnede, en 4.1.2 bedoelde) objectieve zin. Daarover oordeelt de wrakingskamer als volgt.
4.2.2 Met juistheid concludeert mr. Spera in zijn pleitnota dat de enkele eerdere bemoeienis van de rechter met een zaak (i.c. door het vonnis van 5 november 2012) onvoldoende is om partijdigheid aan te nemen. De enkele omstandigheid dat de rechter vonnis heeft gewezen in een kort geding tussen dezelfde partijen die op 20 februari 2013 in een vervolgprocedure met betrekking tot hetzelfde geschil voor hem zijn verschenen, brengt inderdaad niet mee dat die rechter naar objectieve maatstaven niet langer vermoed wordt in dat laatste geschil onpartijdig te zijn. Dit beginsel kan, gelijk onder 4.1.1. reeds overwogen, uitzondering lijden indien bepaalde (door de indiener van een wrakingsverzoek aan te voeren) omstandigheden daartoe noodzaken. Van zulke omstandigheden is de wrakingskamer niet gebleken. Het feit dat de rechter zich in het vonnis in kort geding van 5 november 2012 ‘breed, stellig, onomwonden en in niet mis te verstane bewoordingen’ heeft uitgelaten over een standpunt van verzoekster is bepaald niet een dergelijke omstandigheid. De rechter laat zich bij zijn vonnis niet (op grond van persoonlijke opvattingen) uit over een partij maar oordeelt (op grond van de feiten en het daarop toe te passen recht) over een geschil. Dat uit het oordeel van de rechter in het vonnis van 5 november 2012 en de motivering daarvan zou blijken van vooringenomenheid jegens verzoekster – wat dus iets heel anders is dan de verwerping van haar standpunt – is gesteld noch gebleken. Verzoekster is het met dat oordeel kennelijk niet eens. Om een anders luidende beslissing te verkrijgen kan zij een rechtsmiddel tegen dat oordeel aanwenden. Het middel van wraking is daartoe, gelijk reeds volgt uit het hiervoor onder 4.1 overwogene, niet bedoeld.
4.3 Gebleken is dus niet van uitzonderlijke omstandigheden (als bedoeld onder 4.1.1), noch van andere gronden die toewijzing van het wrakingsverzoek zouden kunnen rechtvaardigen. Dit verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
De rechtbank wijst het verzoek tot wraking van mr. F.L.G. Geisel af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. T.M. Schelfhout, rechter, en mr. E.P. van Unen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.W.D. Janssen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2013.
MJ