Zittingsplaats Maastricht
Parketnummer: 03/853004-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 maart 2013
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsvrouw is A. Carli, advocaat te Roermond.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 maart 2013, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft getracht om [naam slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel aan die [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel die [naam slachtoffer] heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde
feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte moet van dit feit worden vrijgesproken.
Het subsidiair tenlastegelegde feit acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [naam slachtoffer], de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de medische informatie over het letsel. De verklaring van verdachte, dat het letsel bij aangever zou zijn ontstaan doordat hij na een duw met zijn hoofd tegen de auto is gevallen, acht de officier van justitie, gelet op de aard van het letsel, onaannemelijk. Bovendien komt deze lezing van verdachte niet overeen met de aangifte van [naam slachtoffer] en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2].
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. Volgens de raadsvrouw dient te worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Deze verklaringen kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Verdachte heeft betwist dat hij aangever [naam slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt of geslagen. Volgens de verdachte heeft aangever de confrontatie met hem opgezocht en hem vervolgens meerdere klappen gegeven. Verdachte heeft zich hiertegen verweerd door aangever een flinke duw te geven, waardoor hij met zijn hoofd tegen zijn auto is gevallen. Deze lezing van verdachte vindt steun in de getuigenverklaring van [getuige 3] en [getuige 4]. Deze laatste is niet door de politie gehoord, maar heeft wel een en ander aan de raadsvrouw verteld. Gelet op deze ondersteuning kan de verklaring van verdachte als betrouwbaar worden aangemerkt. Volgens de raadsvrouw kan onder de gegeven omstandigheden niet worden bewezen dat bij verdachte het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft bestaan op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel noch op het intreden van de dood.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
[naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer]) heeft op 18 november 2011 bij de politie aangifte gedaan van het navolgende. Op 13 november 2011 bevonden [naam slachtoffer], verdachte en diverse andere personen zich op een verjaardagsfeest. Dit feest vond plaats op het woonwagenkamp te [G.], binnen de gemeente Beek. Omstreeks 01.00 uur ontstond er een discussie tussen [naam slachtoffer] en verdachte. [naam slachtoffer] zag dat verdachte zich begon op te fokken en boos werd. [naam slachtoffer], aldus zijn verklaring, wilde voorkomen dat er een ruzie zou ontstaan en zei tegen verdachte dat hij even mee naar buiten moest komen om af te koelen. Buiten begon verdachte met [naam slachtoffer] te vechten. [naam slachtoffer] had daar geen zin in, liep naar zijn auto en stapte in aan de bijrijderkant. Zijn vriendin [getuige 2], die ook naar buiten was gekomen, stapte kort daarna in aan de bestuurderszijde. Daarna vloog plots het bijrijderportier open. [naam slachtoffer] voelde meteen een hevige pijn aan zijn gezicht. Hij sloeg met zijn hoofd achterover en voelde direct daarna nog twee of drie klappen tegen zijn gezicht. Dit ging heel snel en met ontzettend veel kracht. [naam slachtoffer] voelde hevige pijn en zag dat zijn neus bloedde. Hij schreeuwde vervolgens tegen [getuige 2] dat zij weg moest rijden. Dit lukte niet direct. Vervolgens zag [naam slachtoffer] dat het portier wederom werd opengetrokken. Hij zag dat een persoon met gebalde vuist naar hem sloeg. [naam slachtoffer] week uit, waardoor hij op zijn achterhoofd werd geraakt. Vervolgens reed [getuige 2] weg.
De getuige [getuige 2] ([getuige 2]) verklaarde dat zij op 13 november 2011 samen met haar vriend [naam slachtoffer] op een feestje was in [G]. Zij had gezien dat [naam slachtoffer], omstreeks 01.00 uur, met verdachte naar buiten was gegaan Op enig moment vroeg iemand of zij naar buiten wilde gaan, omdat haar vriend naar huis wilde. [getuige 2] is daarop naar buiten gelopen en zag dat [naam slachtoffer] al in zijn auto zat. Hij zat op de bijrijderstoel. Zij is vervolgens ingestapt aan de bestuurderskant. Verdachte stond op dat moment nog buiten. [naam slachtoffer] zei dat hij een confrontatie met verdachte uit de weg wilde gaan en daarom naar huis wilde. [getuige 2] startte de auto. Meteen daarna zag zij dat verdachte het portier aan de passagierszijde, waar [naam slachtoffer] zat, open trok en van buiten de auto met volle kracht tegen het gezicht van [naam slachtoffer] schopte. [getuige 2] hoorde iets kraken en zij zag dat het gezicht van [naam slachtoffer] meteen hevig begon te bloeden. Verdachte schopte vervolgens nog meerdere keren met geschoeide voet tegen het gezicht van [naam slachtoffer]. Tijdens het schoppen hield hij zich met minstens een hand aan de auto vast. [naam slachtoffer] deed niets om zichzelf te verdedigen. [getuige 2] hoorde dat mensen tegen haar riepen: “Rij, rij”. Zij zag op enig moment dat het portier aan de bijrijderzijde dicht was en probeerde weg te rijden. Op dat moment trok verdachte weer het bijrijderportier open en sloeg met vermoedelijk een vuist tegen het hoofd van [naam slachtoffer]. [getuige 2] zag dat verdachte door verschillende omstanders werd vastgepakt.
Ter terechtzitting is de dochter van [getuige 2], [getuige 1], ook als getuige gehoord. Zij verklaarde dat zij tijdens het verjaardagsfeest van iemand te horen kreeg dat men [naam slachtoffer] te grazen wilde nemen. [getuige 1] had vervolgens haar kinderen naar de auto gebracht en de auto even verderop – uit het zicht van de woonwagen – geparkeerd. Toen zij terug liep naar de woonwagen zag zij dat haar moeder en [naam slachtoffer] naar buiten kwamen en dat zij in hun auto stapten, welke voor de woonwagen stond. [naam slachtoffer] zat aan de bijrijderkant en haar moeder aan de bestuurderskant. Verdachte stond bij het openstaande bijrijderportier. Vervolgens
zag [getuige 1] dat verdachte met beide handen het dak van de auto vastpakte en met kracht een trappende beweging maakte naar [naam slachtoffer]. [naam slachtoffer] werd door deze trap geraakt en schoof als het ware opzij. Verdachte werd daarna door een of meer omstanders weggetrokken.
Uit de geneeskundige verklaring, gedateerd 22 november 2011, blijkt dat bij [naam slachtoffer] sprake was van blauwe plekken rond de neus en ogen, een breuk van het neusbot, een scheefstand van het neustussenschot en twee gebroken oogkassen. De genezingsduur werd geschat op enkele maanden en volgens de arts is er kans op blijvende schade aan de neus.
Op 5 januari 2012 werd [naam slachtoffer] aanvullend gehoord over het letsel dat hij had opgelopen.
[naam slachtoffer] verklaarde dat de breuken nog niet helemaal waren geheeld en dat hij nog een operatie moest ondergaan om de stand van zijn neus te corrigeren.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de woonwagen een discussie kreeg met [naam slachtoffer]. Op enig moment had [naam slachtoffer] aan verdachte gevraagd om even mee naar buiten te gaan. Verdachte dacht dat [naam slachtoffer] het wilde uitpraten en liep samen met hem naar buiten. Toen zij buiten stonden begon [naam slachtoffer] hem vrijwel direct te duwen en te slaan. Verdachte kreeg een klap tegen zijn lip. De rest van de klappen kon hij afweren. Verdachte probeerde weg te lopen, maar werd door [naam slachtoffer] teruggetrokken aan zijn arm. Hij kwam hierdoor ten val. Verdachte stond naar eigen zeggen weer op en gaf [naam slachtoffer] een flinke duw, tengevolge waarvan [naam slachtoffer] met zijn gezicht tegen een geparkeerde auto viel. Verdachte was vervolgens weggerend. Volgens verdachte is het letsel bij [naam slachtoffer] ontstaan door de val tegen de auto. Deze lezing van de gebeurtenissen is bevestigd door getuige [getuige 3].
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De verklaring van verdachte en de getuige [getuige 3] staan haaks op de hiervoor weergegeven verklaringen van [naam slachtoffer] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Wie spreekt naar het oordeel van de rechtbank nu de waarheid? Zij overweegt het volgende.
Ter terechtzitting heeft de getuige [getuige 1] een verklaring afgelegd die op de rechtbank als authentiek en betrouwbaar overkomt. Haar verklaring komt grotendeels overeen met de verklaringen van [naam slachtoffer] en [getuige 2], zodat ook die verklaringen – in ieder geval wat betreft de manier waarop het letsel is veroorzaakt – als geloofwaardig kunnen worden bestempeld. Doorslaggevend is voor de rechtbank echter de overtuiging dat het letsel dat aangever heeft opgelopen niet valt te rijmen met de verklaring van verdachte, namelijk dat dit letsel zou zijn ontstaan door een val tegen de auto als gevolg van een duw. Het is immers niet aannemelijk dat [naam slachtoffer] bij een dergelijke val gelijktijdig zijn neus, de oogkas rechts en de oogkas links zou breken. De kans dat dit letsel bij [naam slachtoffer] is ontstaan door meerdere krachtige schoppen tegen het hoofd acht de rechtbank daarentegen wel aannemelijk.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank – op grond van de aangifte van [naam slachtoffer], de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de medische informatie – dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meermalen met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd van aangever heeft geschopt. Zij acht ook bewezen dat verdachte eenmaal met gebalde vuist tegen het gezicht van [naam slachtoffer] heeft geslagen, nu zowel [naam slachtoffer] als [getuige 2] dit heeft verklaard.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe deze gedragingen van verdachte dienen te worden gekwalificeerd.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit, poging tot doodslag, heeft begaan. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Het subsidiair tenlastegelegde feit, zware mishandeling, acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door meermalen met kracht en met geschoeide voet tegen het gezicht van [naam slachtoffer] te trappen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat bij die [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Een gevolg dat zich in dit geval ook heeft voorgedaan. [naam slachtoffer] heeft als gevolg van het tegen hem gepleegde geweld het neusbot en beide oogkassen gebroken. Daarnaast was sprake van een scheefstand van het neustussenschot. De rechtbank is van oordeel dat voormeld letsel, in samenhang bezien, als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft daarbij tevens de genezingsduur van het letsel, de noodzaak van een hersteloperatie en de kans op blijvende schade aan de neus in aanmerking genomen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
op 13 november 2011, in de gemeente Beek, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten fracturen aan beide oogkassen en een fractuur aan het neusbot en scheefstand van het neustussenschot), heeft toegebracht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk eenmaal met gebalde vuist geslagen en meermalen met geschoeide voet geschopt tegen het hoofd van die [naam slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Door de raadsvrouw is een beroep gedaan op noodweerexces. Zij heeft betoogd dat aangever de confrontatie met verdachte heeft opgezocht en hem vervolgens heeft geduwd en meerdere klappen heeft gegeven. Verdachte heeft zich slechts verdedigd door één flinke duw te geven. Deze gedraging was het gevolg van de hevige gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde, nadat hij meerdere klappen had gekregen van aangever.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. Naar het oordeel van de rechtbank was geen sprake van een noodweersituatie. Zo verdachte al is aangevallen door aangever en door deze is geslagen, zoals verdachte heeft verklaard, dan was die noodweersituatie voorbij toen [naam slachtoffer] in zijn auto stapte en weg wilde rijden. Op het moment dat verdachte de deur van de auto opentrok en [naam slachtoffer] te lijf ging, was er sprake van een aanval door verdachte en niet van een noodweersituatie waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Nu van een noodweersituatie geen sprake was, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van het beroep op noodweerexces. Voor zover de raadsvrouwe heeft willen betogen dat er sprake was van extensief noodweerexces is de rechtbank van oordeel dat dit standpunt in het geheel niet is onderbouwd.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 180 uren, bij niet (goed) verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij een eventueel op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte (met name het feit dat hij werk heeft) en het feit dat hij vanaf 2005 niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. De raadsvrouw heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging te volstaan met het opleggen van een taakstraf.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft aangever eenmaal met gebalde vuist tegen het hoofd geslagen en meermalen met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd getrapt. Als gevolg van deze gedragingen heeft aangever een gebroken neus, twee gebroken oogkassen en een scheefstand van het neustussenschot opgelopen. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat de mishandeling zeer ingrijpende gevolgen heeft gehad voor aangever. De breuken en zwellingen in het gezicht hebben veel pijn veroorzaakt. Het neusletsel is nog steeds niet volledig hersteld. Aangever zal nog een operatie moeten ondergaan om de scheefstand van zijn neus te corrigeren. Naast deze lichamelijk gevolgen heeft de mishandeling voor aangever ook psychische gevolgen gehad, zoals gevoelens van angst en onveiligheid.
Een zware mishandeling is een ernstig strafbaar feit. In beginsel acht de rechtbank dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden op zijn plaats.
De rechtbank heeft bij de strafmaat echter ook acht geslagen op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister, waaruit blijkt dat verdachte sinds 2005 niet meer met politie of justitie in aanraking is gekomen. Tijdens het onderzoek ter zitting is voorts gebleken dat verdachte zijn leven thans goed op orde heeft. Hij werkt parttime en is bezig om zijn eigen bedrijf op touw te zetten. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn summiere strafblad aanleiding om in het onderhavige geval te volstaan met aan verdachte een taakstraf op te leggen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, een passende straf. Zij zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 17.710,00. De vordering bestaat uit € 16.710,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
De materiële post is opgebouwd uit een bedrag van € 100,00 ter zake de bebloede kleding,
€ 289,00 voor een bril, € 400,00 voor een nieuw kunstgebit en € 15.921,00 aan gederfde inkomsten.
De raadsvrouw van [naam slachtoffer] heeft ter zitting de vordering ingetrokken voor wat betreft de kosten voor rechtsbijstand, omdat aan [naam slachtoffer] een toevoeging is verleend. De rechtbank hoeft over dit deel van de vordering geen beslissing meer te nemen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de benadeelde partij [naam slachtoffer] rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden tengevolge van het bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat € 400,00 als vergoeding voor een nieuw kunstgebit en € 100,00 als vergoeding voor de kleding, voor toewijzing vatbaar zijn. De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat [naam slachtoffer] deze schade als gevolg van het bewezen verklaarde handelen heeft geleden.
Ten aanzien van het bedrag van € 289,00 voor een bril overweegt de rechtbank dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet zonder meer kan worden vastgesteld dat deze schade het rechtstreeks gevolg is geweest van het bewezen verklaarde handelen, zodat de benadeelde partij in dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het gevorderde bedrag van € 15.921,00 wegens gederfde inkomsten acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het verschaffen van een nadere gelegenheid aan benadeelde om die schade verder te onderbouwen acht de rechtbank in deze fase van het proces onevenredig belastend voor het strafgeding. De benadeelde partij zal in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De door [naam slachtoffer] gevorderde immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing vatbaar. Een bedrag van € 1.000,00 acht de rechtbank, gelet op de ingrijpende gevolgen die het feit voor hem heeft gehad en nog steeds heeft, niet onredelijk.
Resumerend wijst de rechtbank de vordering van de benadeelde partij deels toe, en wel tot een bedrag van € 1.500,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank tevens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegd feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.1 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf, naar rato van twee uur per dag.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer], [adresgegevens slachtoffer]van een bedrag van € 1.500,00;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij voornoemd ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 25 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 maart 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 13 november 2011, in de gemeente Beek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met gebalde vuist) heeft geslagen en/of (met geschoeide voet) heeft geschopt tegen het hoofd van die [naam slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, op of omstreeks 13 november 2011, in de gemeente Beek, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten fracturen aan de beide oogkassen en/of een fractuur aan het neusbot en/of scheefstand van het neustussenschot), heeft toegebracht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk meermalen, althans eenmaal,
(met gebalde vuist) geslagen en/of (met geschoeide voet) geschopt tegen het hoofd van
die [naam slachtoffer];
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, op of omstreeks 13 november 2011, in de gemeente Beek, opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, heeft geschopt en/of geslagen en/of (met kracht) heeft geduwd, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten fracturen aan beide oogkassen en/of een fractuur aan het neusbot en/of scheefstand van het neustussenschot), althans enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.