RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2013 in de zaak tussen
[eiseres], te Maastricht, eiseres
(gemachtigde: mr. L.J.W.C. Creusen),
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigde: mr. I. Beurmanjer-de Lange).
Bij besluit van 9 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van [bedrag] op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet).
Bij besluit van 13 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 januari 2013. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en door haar directeur [naam].
Verweerder is niet ter zitting verschenen.
1.Eiseres exploiteert een bedrijf dat onder meer reparaties verricht aan pompen, compressoren, lieren, appendages, waterbehandelingsinstallaties en aanverwante reparaties en installaties. Op 23 augustus 2011 hebben twee werknemers van eiseres jaarlijks onderhoud verricht aan een pompinstallatie. Een werknemer (slachtoffer) voerde het mechanische onderhoud uit, terwijl de andere werknemer tegelijkertijd het elektrische onderhoud uitvoerde. De hand/automaatschakelaar in de schakelkast van dompelpomp 1 stond in stand “0”. De hoofdschakelaar in de schakelkast stond niet uit en de schroefzekering van dompelpomp 1 in de schakelkast was niet getrokken. Toen de dompelpomp plotseling startte zat het slachtoffer met zijn linker middelvinger in het waaierhuis van de pomp om de afstelling te controleren. Een deel van de middelvinger van het slachtoffer werd daarbij afgesneden.
2.Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van [bedrag] wegens overtreding van artikel 16, tiende lid, van de Arbowet in verbinding met artikel 7.5, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). Die overtreding is bestuurlijk beboetbaar gesteld in artikel 9.9c, eerste lid, aanhef en onder g, van het Arbobesluit.
3.Het bestreden besluit strekt tot handhaving van de aan eiseres opgelegde boete Verweerder heeft voorts overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van het ontbreken van verwijtbaarheid. Volgens verweerder heeft eiseres geen afdoende risico¬inventarisatie gemaakt van de betreffende werkzaamheden, omdat geen werkwijze is vastgesteld voor het tegelijkertijd verrichten van werkzaamheden aan een arbeidsmiddel. Eiseres voldoet reeds hierom niet aan de cumulatieve matigingsgronden als bedoeld in de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving (Beleidsregels) (Stcrt. 2006, 252).
4.Eiseres heeft in beroep betoogd dat verweerder de boete ten onrechte niet heeft gematigd. Zij heeft uitgebreide maatregelen getroffen om het ongeval te voorkomen. Het risico is niet vermeld in een schriftelijke risicoinventarisatie - en evaluatie (RI&E) als bedoeld in artikel 5 van de Arbowet, maar dit hoeft, gelet op de toelichting in de Staatscourant, ook niet. Eiseres laat de RI&E uitvoeren door een extern bedrijf en de scope hiervan omvatte ook onderhoudswerkzaamheden aan pompinstallaties. De werknemers van eiseres zijn nadrukkelijk gewezen op het spanningsloos werken en het spanningsloos werken is voldoende geïnventariseerd. Eiseres heeft in dit verband voldoende maatregelen genomen. In maart 2010 heeft een toolboxmeeting plaatsgevonden, waarin de betreffende medewerkers zijn gewezen op de gevaren van elektriciteit. Eiseres heeft voorts verwezen naar diverse passages uit de handleiding van de betreffende ABS dompelpomp, waarin de risico’s van niet spanningsloos werken worden vermeld. Deze handleiding wordt door de fabriek opgesteld op basis van een RI&E van het product. De betreffende werknemers waren zich er terdege van bewust dat zij de spanning van de pomp dienden af te halen voordat er werkzaamheden aan de pomp konden worden verricht. Dit blijkt ook uit de verklaringen van de werknemers zoals die als bijlagen zijn gevoegd bij het boeterapport. In de door hun genoten opleidingen zijn zij hierop regelmatig gewezen. Daarnaast zijn beide werknemers in het bezit van “het blauwe boekje” van Eneto-VNI, waarin richtlijnen zijn vermeld voor het veilig werken in de installatietechniek. De omstandigheid dat geen werkwijze is vastgesteld hoe werknemers moeten handelen indien zij gelijktijdig mechanische en elektrische werkzaamheden dienen te verrichten volgt nu juist uit het feit dat deze werkzaamheden niet tezamen verricht kunnen worden. Eerst dienen de mechanische werkzaamheden te worden verricht en vervolgens dienen de elektrische werkzaamheden te worden verricht, of andersom. Bovendien is eiseres van mening dat het een feit van algemene bekendheid is dat werkzaamheden spanningloos moeten worden verricht. Mede gelet op het vorenstaande heeft eiseres haar werknemers voldoende instructies gegeven. Eiseres heeft ook adequaat toezicht gehouden door middel van werkplekinspecties. Daarnaast worden knelpunten besproken in het “VGWM overleg” en worden werkplekinstructies uitgevoerd door “Lloyd’s Register Quality Assurance”.
5. De rechtbank overweegt voort als volgt.
6.Voor de beoordeling van het onderhavige beroep is navolgend wettelijk kader van belang.
Ingevolge artikel 16, tiende lid, van de Arbowet zijn de werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Ingevolge artikel 7.5, tweede lid, van het Arbobesluit worden onderhouds-, reparatie- en reinigingswerkzaamheden aan een arbeidsmiddel slechts uitgevoerd indien het arbeidsmiddel is uitgeschakeld en drukloos of spanningsloos is gemaakt. Indien dit niet mogelijk is worden doeltreffende maatregelen genomen om die werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren.
Ingevolge het derde lid van dit artikel is het tweede lid van overeenkomstige toepassing op productie- en afstelwerkzaamheden met of aan een arbeidsmiddel.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, eerste volzin, van de Arbowet wordt als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding.
Ingevolge artikel 9.1 van het Arbobesluit, voor zover thans van belang, is de werkgever verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn gesteld.
Ingevolge artikel 9.9c, eerste lid, aanhef en onder g, van het Arbobesluit, voor zover thans van belang, wordt als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de tweede categorie, aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 7.5, tweede en derde lid, van het Arbobesluit.
Ter uitvoering van de regels bij of krachtens de Arbowet zijn de Beleidsregels opgesteld.
In Beleidsregel 33, achtste lid, aanhef en onder c, is vermeld dat bij de berekening van de op te leggen boete de drie factoren als genoemd in het vierde lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels aan de orde kunnen zijn en op overeenkomstige wijze leiden tot verlaging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag.
Deze drie factoren zijn:
1. Indien de werkgever aantoont dat hij de risico’s van de werkzaamheden waarbij het beboetbare feit zich heeft voorgedaan voldoende heeft geïnventariseerd en op grond daarvan de nodige maatregelen heeft getroffen en deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld, wordt de boete met een derde gematigd;
2. Indien de werkgever bovendien aantoont dat hij voldoende instructies heeft gegeven, wordt de boete met nog een derde gematigd;
3. Indien de werkgever bovendien aantoont dat hij adequaat toezicht heeft gehouden, wordt geen boete opgelegd.
Volgens het negende lid van Beleidsregel 33 wordt geen boete opgelegd indien de
verwijtbaarheid ontbreekt.
Uit de toelichting bij de Beleidsregels blijkt dat bij de formulering van voornoemde matigingsgronden is aangesloten bij de criteria die in de praktijk worden gehanteerd om te toetsen in hoeverre een beboetbaar feit aan de werkgever te verwijten is. Het betreft een cumulatief stelsel, dat wil zeggen dat bijvoorbeeld geen matiging zal plaatsvinden als de werkgever weliswaar voldoende instructies heeft gegeven, maar de risico’s onvoldoende heeft geïnventariseerd of geen adequate arbeidsmiddelen ter beschikking heeft gesteld.
7.De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geding is dat verweerder in beginsel bevoegd was aan eiseres een boete op te leggen wegens overtreding van artikel 7.5, derde lid, van het Arbobesluit. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of eiseres feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die dienen te leiden tot matiging van de aan haar opgelegde boete.
8.Vaststaat dat de betreffende werknemers tegelijkertijd en in elkaars zichtbare nabijheid werkzaamheden aan de dompelpomp hebben verricht (aan de pomp respectievelijk aan de schakelkast) zonder deze pomp spanningsloos te maken en dat het ongeval niet zou zijn gebeurd, indien de werknemers de dompelpomp spanningsloos zouden hebben gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat eiseres de risico’s van het niet spanningsloos werken, gelet op de eerdergenoemde toolboxmeeting van maart 2010 en de handleiding van de ABS dompelpomp, voldoende heeft geïnventariseerd. Uit de verklaringen van de betreffende werknemers die bij het boeterapport zijn gevoegd en die gedeeld worden door de rapporteur (p. 6 van het boeterapport) blijkt dat zij op de hoogte waren van de risico’s van het niet spanningsloos werken aan de pomp. In het licht van het vorenstaande en nu de risico’s van het verrichten van werkzaamheden zonder het spanningsloos maken van de pomp voldoende zijn geïnventariseerd en eiseres gemotiveerd heeft gesteld dat hieruit volgt dat mechanische - en elektrische werkzaamheden niet tegelijkertijd kunnen worden uitgevoerd, omdat de elektrische werkzaamheden niet zonder spanning kunnen worden uitgevoerd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat eiseres de risico’s van de werkzaamheden die hebben geleid tot het ongeval onvoldoende heeft geïnventariseerd in de zin dat geen werkwijze is vastgesteld voor het tegelijkertijd werken aan het desbetreffende arbeidsmiddel. Dit zou anders kunnen zijn als de werknemers niet in elkaars zichtbare nabijheid zouden hebben gewerkt.
Gezien het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiseres niet heeft voldaan aan de eerstgenoemde matigingsgrond van Beleidsregel 33. Het bestreden besluit ontbeert daarom een deugdelijke motivering en is daarom in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu verweerder niet is toegekomen aan de vraag of eiseres heeft voldaan aan de overige matigingsgronden, ziet de rechtbank ook geen aanleiding te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
9.De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent ter zake twee punten met elk een waarde van € 472,- toe voor de indiening van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 472,- x 1 = € 944,-.
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiseres;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.J. Wenders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2013.
w.g. S. Wenders w.g. Seerden
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.