ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ3706

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/205
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire sanctie wegens plichtsverzuim van een ambtenaar in de functie van Hulpofficier van Justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 maart 2013 uitspraak gedaan in een disciplinaire procedure tegen een ambtenaar die als Hulpofficier van Justitie (HOvJ) werkzaam was. De eiser, die niet gecertificeerd was om zijn functie uit te oefenen, heeft gedurende een lange periode ambtshandelingen verricht zonder de vereiste certificering. Dit plichtsverzuim werd door de rechtbank vastgesteld op basis van een rapport van het bureau interne zaken, waaruit bleek dat de eiser zich bewust was van het verlopen van zijn certificaat, maar dit niet heeft gemeld aan zijn leidinggevenden. De rechtbank oordeelde dat de sanctie van plaatsing in een lagere salarisschaal niet onevenredig was, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de risico's die dit met zich meebracht voor de rechtsgang in strafzaken. Eiser voerde aan dat de opgelegde sanctie niet in verhouding stond tot zijn handelen en dat hij niet bewust onbevoegde handelingen had verricht. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de sanctie gerechtvaardigd was. Tevens werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel afgewezen, omdat de rechtbank vaststelde dat de omstandigheden van de eiser niet vergelijkbaar waren met die van zijn collega's die in soortgelijke situaties waren geweest. De rechtbank concludeerde dat de verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten tot de opgelegde sanctie en de wijziging van de functie van eiser. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep werd vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/205
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 maart 2013 in de zaak tussen
[eiser], te Munstergeleen, eiser
(gemachtigde: mr. M. Sanders),
en
de korpsbeheerder van de politieregio Limburg Zuid, verweerder
(gemachtigde: mr. A.P.C.W. Tummers).
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser de straf opgelegd van plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt, met als bijkomende maatregel wijziging van zijn functie en plaats van tewerkstelling.
Bij besluit van 22 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek het onderzoek heropend en bepaald dat het onderzoek wordt voortgezet teneinde eiser in staat te stellen zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel nader te onderbouwen. Bij brief van 30 oktober 2012 heeft eiser de rechtbank nadere informatie (een overzicht van niet als Hulpofficier van Justitie (HOvj) gecertificeerde collega’s) verstrekt. Verweerder heeft hierop gereageerd bij faxbericht van
30 november 2012. Eiser en verweerder hebben bij brief van 13 december 2012, respectievelijk faxbericht van 21 december 2012 nog nader op elkaars standpunten gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, nu partijen daarvoor toestemming hebben gegeven.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
De rechtbank overweegt allereerst ambtshalve dat op de beroepen het recht van toepassing is zoals dat gold tot en met 31 december 2012, gelet op het overgangsrecht van deel C,
artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht.
Bij besluit van 8 december 2010 heeft verweerder eiser de (disciplinaire) straf opgelegd van plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt met als bijkomende maatregel wijziging van zijn functie en plaats van tewerkstelling. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard.
Verweerder stelt zich op het standpunt - kort weergegeven - dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, dat bestaat uit het langjarig niet gecertificeerd dienst hebben gedaan als HOvJ, het niet melden van het niet gecertificeerd zijn, terwijl eiser zich hiervan bewust moet zijn geweest en het hierover afleggen van tegenstrijdige verklaringen.
Eiser voert in beroep aan - kort samengevat - dat de aan hem opgelegde sanctie niet in verhouding staat tot het verweten plichtsverzuim. In dit verband stelt eiser dat verweerder heeft nagelaten een behoorlijk controle/toezichtsysteem aangaande het certificaat in te voeren en te hanteren. Voorts stelt hij niet bewust onbevoegde handelingen te hebben verricht.
Tevens acht eiser de maatregel van verplaatsing niet passend. Hij stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn goede staat van dienst.
Ten slotte doet eiser nog een beroep op het gelijkheidsbeginsel, aangezien eisers collega’s [namen v/d collega's], niet c.q. lichter zijn bestraft voor hetzelfde verzuim.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Eiser heeft immers, blijkens het rapport van het bureau interne zaken
nr. 10.029 (BIZ rapport) en het daarvan deeluitmakende verhoor van eiser op 28 juli 2010, erkend dat hij vanaf 9 maart 2004 geen geldig HOvJ certificaat had en dat dit zijn eigen verantwoordelijkheid was. Dit betekent dat de rechtbank dient te beoordelen of het plichtsverzuim eiser valt toe te rekenen en vervolgens of de sanctie evenredig is aan het plichtsverzuim.
1. de sanctie.
Ingevolge artikel 76 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft.
Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, onder i van het Barp kan de opgelegde straf zijn:
plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt.
Ingevolge vaste jurisprudentie (vgl. LJN BU8508) van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ziet de beoordeling of sprake is van plichtsverzuim aan de zijde van een ambtenaar op de handelwijze van die ambtenaar, en niet, ook niet mede, op de wijze waarop de werkgever zich heeft gedragen. Dit betekent dat de beroepsgrond van eiser dat verweerder zou hebben nagelaten een behoorlijk controle systeem in te voeren, wat daar ook van zij, moet worden verworpen.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat het plichtsverzuim hem als gevolg van ziekte (hernia en aneurysma) niet (geheel) zou kunnen worden toegerekend, merkt de rechtbank op dat eiser ter onderbouwing geen medische verklaringen heeft overgelegd. Deze stelling moet dan ook worden verworpen. Bovendien staat vast dat eiser ook reeds geruime tijd voordat hij ziek werd het betreffende plichtsverzuim heeft gepleegd.
Met betrekking tot de gestelde onevenredigheid tussen sanctie en plichtsverzuim overweegt de rechtbank het volgende.
Blijkens het BIZ rapport is eiser na 9 maart 2004 (de datum waarop zijn certificering HOvJ verliep) HOvJ diensten blijven verrichten en heeft hij in de periode van 10 maart 2004 tot juli 2010 een groot aantal (576) ambthandelingen onbevoegd verricht. Eiser heeft het feit dat hij niet (meer) gecertificeerd was nooit aan zijn leidinggevenden gemeld. Uit de door eiser ondertekende verklaring van 28 juli 2010 blijkt tevens dat eiser zich, hoewel hij niet besefte wat de impact daarvan was, ervan bewust was dat hij niet meer gecertificeerd was als HOvj. Eiser is er in het ontwikkelingsgesprek van 8 en 15 december 2008 ook expliciet op gewezen dat hij zelf voor hercertificering zorg diende te dragen.
Voorts blijkt uit de gedingstukken (bijlagen bij het BIZ rapport) dat eiser met betrekking tot de hercertificering tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd (bijvoorbeeld eisers rapporten van 13 en 21 juli en het ontwikkelingsgesprek in 2008). Daaruit kan worden afgeleid dat eiser heeft getracht te verbergen dat hij niet meer gecertificeerd was en dat hij zich er terdege van bewust was dat zijn handelen zonder certificering niet rechtmatig was.
Aangezien ten gevolge van de door eiser onbevoegd verrichte ambtshandelingen (ernstige) afbreukrisico’s zijn ontstaan in strafzaken én eiser door het afleggen van tegenstrijdige verklaringen het vertrouwen in hem heeft beschaamd, is de rechtbank van oordeel dat de aan eiser opgelegde straf niet onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim.
Met betrekking tot eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat ook deze beroepsgrond niet kan slagen en overweegt daartoe het volgende.
Verweerder heeft onbetwist verklaard dat de door eiser genoemde [naam collega] het feit dat hij niet gecertificeerd was - in tegenstelling tot eiser - heeft gemeld bij zijn leidinggevende. Bovendien betrof het in dat geval slechts een korte periode en een gering aantal ambtshandelingen.
Verweerder heeft verklaard dat [naam collega] zich - anders dan eiser - kon beroepen op het vertrouwensbeginsel, gelet op toezeggingen die door zijn leidinggevenden gedaan zijn, hetgeen heeft geleid tot een minnelijke regeling.
Met betrekking tot de door eiser overgelegde lijst waarop de overige niet gecertificeerde HOvJ’s staan vermeld, overweegt de rechtbank dat uit verweerders faxbericht van
30 november 2012 blijkt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er met betrekking tot de 28 door eiser genoemde gevallen (exclusief de heren [namen v/d collega's]) geen sprake is van gelijke gevallen dan wel omstandigheden. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder gemotiveerd heeft aangegeven dat in negen gevallen sprake was van het door de betrokkene zelf ontdekken van het verlopen van het certificaat en het vervolgens geen ambthandelingen meer verrichten; in elf gevallen het ging om een gering (minder dan tien) aantal onbevoegd verrichte ambthandelingen; in drie gevallen was het examen al afgelegd met positief resultaat, maar was het certificaat nog niet ontvangen; in vijf gevallen het ging om 57-jarigen die ten onrechte in de veronderstelling verkeerden dat de leeftijd recht op ontheffing van certificering gaf.
2. de bijkomende maatregel.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de ten gevolge van het plichtsverzuim ontstane situatie en de plaatsing in een lagere salarisschaal aan te merkten als een bijzonder geval dat plaatsing in een andere functie, al dan niet in een andere plaats, vordert in het belang van de dienst.
Ingevolge artikel 64 van het Barp is, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, de ambtenaar verplicht zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling, of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied uit te oefenen of, al dan niet op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied, een andere functie dan die waarin hij is aangesteld, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
Bij besluit van 10 januari 2011 is eiser tijdelijk geplaatst als medewerker slachtofferzorg te Sittard. Bij besluit van 15 september 2011 is deze tijdelijke plaatsing verlengd tot
1 januari 2012. Hierbij is bepaald dat eiser bij goed functioneren definitief zal worden geplaatst in voornoemde functie. Eiser heeft tegen deze besluiten geen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 mei 2012 is eiser vervolgens benoemd in voormelde functie.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat eiser in een lagere salarisschaal is geplaatst, verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het belang van de dienst vordert dat eiser ook daadwerkelijk in een andere functie, corresponderend met het lagere schaal niveau, wordt geplaatst.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om eiser te plaatsen in de functie van medewerker slachtofferzorg te Sittard.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Bruijnzeels, voorzitter, en mr. W.A.M. de Loo en mr. Th.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2013.
w.g. E. Seylhouwer w.g. P.J.M. Bruijnzeels
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op: 7 maart 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.