Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/178010 / KG ZA 13-46
Vonnis in kort geding van 4 maart 2013
1.de vereniging
CNV PUBLIEKE ZAAK,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2.de vereniging
ABVA KABO FNV,
gevestigd te Zoetermeer,
eiseressen,
advocaat mr. A.T. Chinnoe, te Utrecht,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
VEILIGHEIDSREGIO ZUID LIMBURG,
zetelend te Margraten,
gedaagde,
advocaat prof. mr. F.B.J. Grapperhaus en mr. M.P.W. Steuten, te Amsterdam respectievelijk ’s-Hertogenbosch,
[[ XX ]] en 37 andere natuurlijke personen,
wonend te Heerlen,
tussenkomende partij,
advocaat mr. A.L.W.G. Houtakkers, te Beek (Limburg)
de vereniging
ABVA KABO FNV,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
advocaat mr. R. van der Stege, te Utrecht.
Partijen zullen hierna CNV, ABVA KABO (tezamen ook wel: de bonden), de Brandweer en [[ XX ]] worden genoemd.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 januari 2013, met producties;
- de brief van de Brandweer van 14 februari 2013, met producties;
- de - niet betekende - dagvaarding van de zijde van [[ XX ]], waarvan een kopie van pag. 1 van 20 tot en met pag. 3 van 20 als bijlage bij dit vonnis is gevoegd, ter aanduiding van de 37 andere natuurlijke personen die als tussenkomende partij optreden, aanvankelijk geregistreerd onder nummer 178490 / KG ZA 13-75, inhoudende de incidentele vordering tot tussenkomst ex artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
- de mondelinge behandeling van 18 februari 2013, alwaar - gehoord CNV, ABVA KABO en de Brandweer - de tussenkomst van [[ XX ]] is toegestaan;
- de pleitnota van CNV en ABVA KABO respectievelijk ABVA KABO;
- de pleitnota van de Brandweer;
- de pleitnota van [[ XX ]].
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2.De feiten
2.1.De Overlegregeling Georganiseerd Overleg (hierna: de Overlegregeling) is vastgesteld op 8 juni 2009 en bepaalt het regime op grond waarvan de bonden (dat wil zeggen: ABVA KABO, CNV en CMHF) en de Brandweer (dat wil zeggen: het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Brandweer Zuid-Limburg en haar rechtsopvolger het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Zuid-Limburg) in de commissie voor het georganiseerd overleg (hierna: de commissie) met elkaar in overleg treden.
Artikel 5 van de Overlegregeling luidt:
De commissie voert, met inachtneming van het tussen de commissie en de Ondernemingsraad op te stellen convenant, overleg over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd in de organisatie van de Brandweer Zuid-Limburg.
Artikel 6 van de Overlegregeling luidt:
Besluiten met betrekking tot onderwerpen, bedoeld in artikel 5 worden door het Dagelijks Bestuur respectievelijk het Algemeen Bestuur niet genomen voordat daarover in de commissie overeenstemming is bereikt.
2.2.De bonden en de Brandweer hebben in de commissie overleg gevoerd een drietal onderwerpen:
1.een sociaal plan, om de personele gevolgen van een reorganisatie bij de Brandweer op te vangen,
2.de 16/18-regeling bij de kazerne Sittard, en
3.de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden van de verschillende kazernes die onder de Brandweer vallen.
2.3.De Brandweer heeft in het overleg van 25 september 2012 een eindvoorstel (hierna: het eindbod) gedaan, dat betrekking had op de drie hiervoor genoemde onderwerpen. Het eindbod is door de onderhandelaars ondertekend. Vervolgens is het eindbod op 27 september 2012, tijdens een gezamenlijke ledenraadpleging, door de bonden aan hun leden voorgelegd. Zoals tijdens het overleg in de commissie aangekondigd, hebben CNV en ABVA KABO het eindbod daarbij voorzien van een neutraal advies. Vóór het eindbod hebben 116 leden gestemd (dat wil zeggen: 11 van 11 leden van CMHF, 22 van 59 leden van CNV, en 85 van 135 leden van ABVA KABO). Tégen het eindbod hebben 88 leden (van CNV en ABVA KABO) gestemd.
2.4.In de commissie hebben CNV en ABVA KABO op 25 oktober 2012 verklaard dat zij niet instemden met het eindbod. CMHF heeft met het eindbod ingestemd.
2.5.De Brandweer heeft op 14 december 2012 besloten om, met ingang van 14 januari 2013, uitvoering te geven aan het eindbod, zich daarbij op het standpunt stellend dat over het eindbod overeenstemming als bedoeld in artikel 6 van de Overlegregeling is bereikt.
3.1.CNV en ABVA KABO vorderen de Brandweer te verbieden om zonder toestem¬ming van de bonden conform de artikelen 5 en 6 van de Overlegregeling, uitvoering te geven aan het sociaal plan en de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden van haar werk¬nemers conform het op 14 december 2012 opnieuw vastgestelde eindbod of welk een¬zijdig plan dan ook, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte daarvan, en met veroordeling van de Brandweer in de kosten van het geding.
3.2.CNV en ABVA KABO leggen aan de vordering ten grondslag dat uit de gang van zaken op 25 oktober 2012 volgt dat geen overeen¬stemming als bedoeld in artikel 6 van de Overlegregeling is bereikt, waarbij de Brandweer ten onrechte de omstandigheid dat op 27 september een meerderheid van de leden van ABVA KABO heeft ingestemd met het eindbod aangrijpt om te stellen dat wèl overeenstemming is bereikt, zodat Brandweer ten onrechte overgaat tot uitvoering van het eindbod. De bonden stellen spoedeisend belang bij - en recht op - de gevraagde voorziening te hebben.
3.3.De Brandweer voert verweer.
3.4.[[ XX ]] voert als tussenkomende partij aan dat ABVA KABO ten onrechte niet handelt naar de stem van haar leden, die op 27 september 2012 in meerderheid hebben ingestemd met het eindbod van de Brandweer, en vordert onder (1) dat de vordering van CNV en ABVA KABO (de voorzieningenrechter leest: van ABVA KABO) jegens de Brandweer wordt afgewezen.
3.5.[[ XX ]] vordert voorts (2) ABVA KABO te veroordelen tot aanvaarding van het eindbod van de Brandweer met inachtneming van de uitslag van de ledenraadpleging binnen twee dagen na betekening van het vonnis, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, en onder veroordeling van ABVA KABO in de kosten van het geding.
3.6.ABVA KABO voert verweer.
3.7.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak, en is ook overigens niet betwist.
De vordering van CNV en ABVA KABO
4.2.De rechtsvraag die de voorzieningenrechter dient te beantwoorden is of op 14 december 2012, toen de Brandweer besloot om uitvoering te geven aan het eindbod, sprake was van overeenstemming als bedoeld in artikel 6 van de Overlegregeling.
4.3.De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen de bonden en de Brandweer geen verschil van mening bestaat over het antwoord op de vraag of overeenstemming in de commissie een noodzakelijke voorwaarde is alvorens maatregelen op rechtspositioneel gebied als bedoeld in artikel 5 van de Overlegregeling - en zoals opgenomen in het eindbod - kunnen worden getroffen. Deze overeenstemming is vereist.
4.4.De bonden stellen dat zij het met de Brandweer in de commissie op de punten Sociaal Plan en 16/18-regeling inhoudelijk gezien in wezen dan wel voor het overgrote deel eens waren geworden, maar dat de standpunten over de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden nog uiteen lagen. De Brandweer heeft deze stellingname niet (afdoende) betwist. Ook de stelling van de bonden dat de Brandweer op 25 september 2012 het eindbod als een package-deal heeft aangeboden, is door de Brandweer niet (afdoende) bestreden.
4.5.De bonden stellen dat uit de ondertekening van het eindbod niet kan worden afgeleid dat zij - ook al waren zij het inhoudelijk gezien niet volledig eens - niettemin instemden met het eindbod als geheel, in die zin dat het als een onderhandelaarsakkoord kon worden gezien. Het eindbod van de Brandweer werd volgens de bonden voor ‘gezien’ getekend om daarmee te bevestigen dat de getekende tekst aan de leden zou worden voorgelegd. De bonden stellen verder - zoals de voorzieningenrechter begrijpt - dat uit het feit dat het eindbod met een neutraal advies aan de leden zou worden voorgelegd, impliciet kon blijken dat de onderhandelaars de mening van de leden wilden peilen over het eindbod, voordat zij hun oordeel zouden vormen, waarbij in de richting van de Brandweer expliciet is aangegeven dat de uitkomst van de ledenraadpleging groot gewicht in de schaal zou leggen.
4.6.De Brandweer stelt dat zij uit de uitlatingen van de bonden - waaronder van ABVA KABO-onderhandelaar [[Q]] - en uit de ondertekening van het eindbod mocht begrijpen dat dit eindbod als gezamenlijk bereikt onderhandelaarsakkoord gold. De stellingen van de Brandweer komen er vervolgens op neer dat de uitkomst van de ledenraadpleging gold als (opschortende) voorwaarde voor het bereiken van definitieve overeenstemming, zodat bij een positieve uitkomst van de stemming de Brandweer meteen zou kunnen overgaan tot besluitvorming.
4.7.De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat partijen op 25 september 2012 een onderhandelaarsakkoord hebben bereikt. Nimmer is immers door de bonden gezegd dat zij inhoudelijk akkoord gingen met het eindbod als onderhandelaars-akkoord. De woorden ‘akkoord’ of ‘overeenstemming’ zijn - in deze context - in het geheel niet gebezigd. Evenmin kon de Brandweer er, gelet op de eerder genoemde uitlatingen en ondertekening, gerechtvaardigd op vertrouwen dat een zodanig akkoord was bereikt. De voorzieningenrechter hecht in dit verband belang aan de omstandigheid dat beide partijen duidelijk was dat de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden inhoudelijk gezien nog een ‘heet hangijzer’ was. In het verlengde daarvan is verder van belang dat het de Brandweer duidelijk was dat de bonden grote bezwaren hadden tegen de benadering van de Brandweer, die haar inzet in de onderhandelingen op tafel had gelegd als een package-deal. De voorzieningenrechter kent verder gewicht toe aan het feit dat de bonden steeds hebben vastgehouden aan de term ‘eindbod’. Tevens is van belang dat het eindbod neutraal, dus niet met een positief advies, zou worden voorgelegd aan de leden, opdat de leden ‘zelf’ hun oordeel konden vormen en zouden kunnen ‘meekijken’ naar het resultaat van de gesprekken tussen de bonden en de Brandweer.
4.8.Op 25 september 2012 lag derhalve een gedetailleerd eindvoorstel van de Brandweer op tafel, textueel ‘gefixeerd’ door de ondertekening ervan door de bonden, maar geen onderhandelaarsakkoord.
4.9.Aan de Brandweer kan worden toegegeven dat uit de uitlatingen van de bonden - bij monde van eerdergenoemde [[Q]] - kon blijken dat de bonden veel gewicht wilden toekennen aan het (meerderheids)standpunt van hun leden, zodanig veel gewicht zelfs, dat het kon lijken dat het ook voor de bonden moeilijk voorstelbaar was dat zij bij een positieve uitslag niet akkoord zouden gaan met het eindbod, ondanks hun inhoudelijke bezwaren daartegen. Uit deze uitlatingen kan echter op geen enkele wijze blijken dat de Brandweer en de bonden al op 25 september 2012 in voorwaardelijke zin overeenstemming hebben bereikt, in die zin dat de stem van de leden (ook) in juridische zin meteen de doorslag zou geven, zonder dat een nadere standpuntbepaling door bonden vereist was. Inhoudelijk gezien lag deze ‘voorwaardelijke overeenstemming’ niet voor de hand, omdat het eindresultaat van het overleg geen onderhandelaarsakkoord, maar ‘slechts’ een eindbod was. Procedureel gezien zou de ‘voorwaardelijke overeenstemming’ een ongebruikelijke gang van zaken zijn geweest, waarvoor de inhoud van de Overlegregeling geen aanknopingspunten bood (in artikel 6 is sprake van overeenstemming in de commissie) en die niet aansloot op de (op zijn minst op hoofdlijnen ook aan de Brandweer bekende) verenigings¬structuur van de bonden en de interne verdeling van beslissingsbevoegdheid. De Brandweer kon er daarom ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat op 25 september 2012 een ‘voorwaardelijke overeenstemming’ was bereikt. Het had op de weg van de Brandweer gelegen om zich nadrukkelijk zich te verge¬wissen van de juistheid van de eigen interpretatie van het onderhandelingsresultaat en van het gewicht van de ledenraadpleging - des te meer omdat de Brandweer (naar eigen zeggen) al eerder was gebleken dat de vakbond geen akkoord zag, waar Brandweer dat wel zag.
4.10.Gelet op de zojuist genoemde procedurele argumenten kan er ook geen sprake van zijn dat de instemming door (de meerderheid van) de leden van ABVA KABO als zodanig wordt geacht de overeenstemming tot stand te hebben gebracht (vgl. de meer subsidiaire ‘oplossing’ van de Brandweer om overeenstemming te construeren).
4.11.Al met al staat voor de voorzieningenrechter vast dat de uitslag van de ledenraadpleging door de bonden diende te worden geïnterpreteerd, waarna zij in de commissie hun eindoordeel over het eindbod van de Brandweer zouden geven. Dit eindoordeel hebbende bonden gegeven op 25 oktober 2012. Vast staat dat CMHF heeft ingestemd en dat ABVA KABO en CNV niet hebben ingestemd. Dat betekent - gegeven de bepaling inzake de besluitvorming in het overleg, over de interpretatie waarvan partijen het eens zijn - dat in het overleg van 25 oktober 2012 geen overeenstemming is bereikt als bedoeld in artikel 6 van de Overlegregeling. In die situatie is nadien geen verandering gekomen, zodat tevens vaststaat dat de Brandweer, toen zij op 14 december 2012 besloot om uitvoering te geven aan het eindbod, daartoe niet gerechtigd was.
4.12.De vordering van CNV en ABVA KABO ligt derhalve in beginsel voor toewijzing gereed. De vordering zal worden afgewezen voor zover zij betrekking heeft op ‘welk een¬zijdig plan dan ook’, nu tijdens de mondelinge behandeling afdoende is gebleken dat de bonden geen bezwaar maken tegen de uitvoering van de 16/18-regeling bij de kazerne Sittard, en nu niet is gesteld of gebleken dat zijdens de Brandweer voornemens bestaan om over te gaan tot de eenzijdige invoering van ander beleid waarover georganiseerd overleg moet worden gevoerd. De voorzieningenrechter acht verder geen termen aanwezig om een dwangsom te verbinden aan de uit te spreken veroordeling. De voorzieningenrechter zal de Brandweer, conform de vordering, verbieden om zonder de toestem¬ming van de bonden in de zin van de artikelen 5 en 6 van de Overlegregeling uitvoering te geven aan het sociaal plan en de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden van haar werk¬nemers conform het op 14 december 2012 opnieuw vastgestelde eindbod. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de Brandweer, die deel uitmaakt van de overheid, zonder meer gevolg zal geven aan deze veroordeling.
De vordering van [[ XX ]]
4.13.[[ XX ]] stelt dat ABVA KABO jegens haar leden het vertrouwen heeft gewekt dat haar hoofdbestuur zich bij een positieve uitslag van de stemming over het eindbod zou committeren aan die uitslag. [[ XX ]] stelt dat de bond geen enkel inhoudelijk voorbehoud heeft gemaakt toen het eindbod aan de leden werd voorgelegd. Bestuurder [[Q]] heeft uitsluitend een voorbehoud gemaakt in geval van onregelmatigheden bij de stemming. Nu daarvan geen sprake is geweest, had ABVA KABO op 25 oktober 2012 moeten instemmen met het eindbod.
4.14.ABVA KABO stelt dat het door [[ XX ]] gestelde vertrouwen niet is gewekt, nu haar vertegenwoordiger [[Q]] uitdrukkelijk heeft aangegeven dat het hoofdbestuur, gehoord de leden, de uiteindelijke beslissing zou nemen. Om die reden dient de vordering onder (1) te worden afgewezen. Onder verwijzing naar de statuten en het huishoudelijk reglement stelt ABVA KABO verder dat de verenigingsstructuur zich ertegen verzet dat individuele leden, dan wel groepen van leden, zonder tussenkomst van de daartoe aangewezen vertegenwoordigende organen en geledingen, een besluit van het bondsbestuur kunnen tegenhouden of amenderen. Een zogenoemde leden¬raadpleging is geen statutair bepaald orgaan van de bond, zodat aan een dergelijke raad¬plegende vergadering van leden formeel geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Ook de vordering onder (2) dient daarom te worden afgewezen. Daar komt bij, aldus ABVA KABO, dat de vordering sterkt tot het uitspreken van een constitutief oordeel, hetgeen in kort geding niet mogelijk is.
4.15.De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [[ XX ]] afwijzen. Aan [[ XX ]] kan worden toegegeven dat [[Q]] op 27 september 2012 de - kennelijke - opvatting van ABVA KABO over de status van de ledenraadpleging en over de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid van het hoofdbestuur onduidelijk en onvolledig en daardoor goeddeels onjuist heeft verwoord. Het gaat echter ver om daaraan de consequenties te verbinden als gevorderd onder (2). Daardoor zou de voorzieningenrechter rechtstreeks ingrijpen in de interne verhoudingen tussen een vereniging(sbestuur) en haar leden, en aldus voorbijgaan aan de wegen die wet en statuten bieden om geschillen verenigings-intern op te lossen (langs democratische weg en/of via een geschillenregeling). Gelet op de inhoud van de vordering onder (2) zou de voorzieningenrechter verder rechtstreeks ingrijpen in de externe verhoudingen van de vereniging. Terughoudendheid op dit laatste punt is des te meer geboden, nu de vereniging in kwestie een vakbond is en het gevorderde ingrijpen betrekking heeft op een van de centrale taken van die vakbond, te weten het voeren van arbeidsvoorwaardenoverleg (waarbij de voorzieningenrechter niet relevant acht of dat plaatsvindt in de vorm van cao-overleg dan wel georganiseerd overleg). Onmogelijk, te minste in kort geding, is ingrijpen dat constitutief van aard is, dat in elk geval tot onmiddellijk gevolg heeft dat goeddeels onomkeerbare rechtsgevolgen ontstaan voor grote groepen werknemers van de Brandweer. Het is om deze laatste reden dat de vordering onder (2) hoe dan ook dient te worden afgewezen. De vordering onder (1) mist naast de vordering onder (2) zelfstandig belang en zal eveneens worden afgewezen.
4.16.De Brandweer zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van CNV en ABVA KABO. Deze kosten worden aan de zijde van de bonden tot op heden betgroot op € 1.497,81 (dagvaarding: € 92,81; griffierecht: € 589,00; salaris advocaat: € 816,00).
4.17.[[ XX ]] zal als de in het ongelijk gestelde tussenkomende partij worden veroor¬deeld in de kosten van ABVA KABO. Deze kosten worden aan de zijde van de bond begroot op € 816,00 (zijnde salaris advocaat).
5.De beslissing
De voorzieningenrechter
op vordering van CNV en ABVA KABO
5.1.verbiedt de Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Zuid-Limburg om zonder toestemming van de vakbonden conform de Overlegregeling Georganiseerd Overleg, uitvoering te geven aan het sociaal plan en de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden van haar werknemers conform het op 14 december 2012 opnieuw vastgestelde eindbod,
5.2.wijst af het meer of anders door CNV en ABVA KABO gevorderde,
5.3.veroordeelt de Brandweer in de kosten van dit geding aan de zijde van de CNV en ABVA KABO, tot op heden begroot op € 1.497,81,
op vordering van [[ XX ]]
5.4.verstaat dat de zaak 178490 / KG ZA 13-75 ([[ XX ]] tegen ABVA KABO) wordt doorgehaald,
5.5.wijst af de vorderingen van [[ XX ]],
5.6.veroordeelt [[ XX ]] in de kosten van dit geding aan de zijde van ABVA KABO, tot op heden begroot op € 816,00,
5.7.verklaart de veroordelingen onder 5.1., 5.3. en 5.6. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, voorzieningenrechter, en in tegenwoor¬digheid van mr. E.J.H.G. van Binnebeke, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2013