ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ2687

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
W 1 / 2013
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een ondertoezichtstelling procedure

Op 21 februari 2013 vond de behandeling plaats van een verzoek tot ondertoezichtstelling (OTS) van de minderjarige kinderen van de heer [de vader]. De zaak werd behandeld door de enkelvoudige familiekamer van de rechtbank Roermond, onder leiding van rechter mr. [de rechter]. De vader, die als pleegouder van het oudste kind [minderjarige 1] fungeert, diende een wrakingsverzoek in tegen mr. [de rechter] vanwege diens weigering om de behandeling van het OTS-verzoek aan te houden. De vader stelde dat deze weigering de schijn van vooringenomenheid wekte.

De gewraakte rechter, mr. [de rechter], verdedigde zijn beslissing door te stellen dat in zaken van jeugdbescherming een snelle beslissing noodzakelijk is, niet alleen voor het belang van het kind dat bij de vader woont, maar ook voor de andere betrokken kinderen. Hij gaf aan dat hij de belangen van de vader en de kinderen zorgvuldig had afgewogen. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet onpartijdig was en dat de door de vader veronderstelde vooringenomenheid niet was aangetoond.

De rechtbank concludeerde dat de beslissing van mr. [de rechter] om het aanhoudingsverzoek niet te honoreren een processuele beslissing was, die op zichzelf geen grond voor wraking kan opleveren. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af, omdat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag, 21 februari 2013, door de wrakingskamer in Roermond.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK LIMBURG
Wrakingskamer locatie Roermond
Nummer: W 1/2013
Beslissing op het wrakingsverzoek van de rechter mr. [de rechter], welk verzoek is gedaan door de heer [verzoeker], wonende te [woonplaats], [adres] (verder aangeduid als verzoeker).
1. Het ontstaan en het verloop van de procedure
1.1. Op 21 februari 2013 heeft de behandeling plaatsgevonden van het door de heer [de vader] ingediende verzoek tot ondertoezichtstelling van zijn minderjarige kinderen [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De zaak is behandeld ter zitting van de enkelvoudige familiekamer van de rechtbank Roermond met als behandelend rechter mr. [de rechter]. Van die behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. De rechter heeft verzoeker ter zitting als belanghebbende aangemerkt, aangezien hij, nu het oudste kind [minderjarige 1] bij hem inwoont, feitelijk pleegouder is.
1.2. Ter zitting heeft verzoeker een verklaring voorgelezen waarin verzoeker bezwaar maakt tegen behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van zijn advocaat. Bij het agenderen van de zitting is zijn advocaat niet gevraagd of hij daarbij aanwezig kon zijn. Verzoeker heeft om aanhouding van de behandeling van de zaak verzocht, omdat hij wil worden bijgestaan door zijn advocaat. Door de weigering van het aanhoudingsverzoek wordt verzoekers recht op bijstand ex artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden geschonden. Een eerder voor de behandeling ter zitting gedaan verzoek om uitstel van die behandeling door de advocaat van verzoeker was reeds door een andere rechter afgewezen. Ook een aanhoudingsverzoek van een andere partij is toen afgewezen. Verzoeker stelt in zijn verklaring, dat ingeval het ter zitting gedane aanhoudingsverzoek niet wordt gehonoreerd, hij dat mede vanwege de voorgeschiedenis niet anders kan opvatten dan vooringenomenheid van de rechter jegens hem. De betreffende verklaring is aan het proces-verbaal gehecht.
1.3. Op 21 februari 2013 heeft de behandeling van het wrakingsverzoek plaatsgehad. De rechtbank heeft verzoeker op het verzoek gehoord alsmede de heer [de vader], bijgestaan door zijn advocaat mr. A. van den Eshoff, mevrouw [de moeder], bijgestaan door haar raadsvrouwe mr. H.H.R. Bruggeman en mevrouw [X], vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming. Mr. [de rechter] is bij die behandeling niet verschenen.
2. De gronden van het wrakingsverzoek
2.1. Als grond voor het wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd de weigering van rechter mr. [de rechter] om de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling aan te houden. Verzoeker is van oordeel dat uit de weigering van mr. [de rechter] de schijn van vooringenomenheid blijkt.
3. Het standpunt van de gewraakte rechter
3.1. Mr. [de rechter] heeft schriftelijk gereageerd. Mr. [de rechter] geeft in die verklaring aan dat hij het aanhoudingsverzoek heeft afgewezen op grond van een afweging van belangen. Mr. [de rechter] heeft aangevoerd dat in een zaak waar een jeugdbeschermingsmaatregel wordt verzocht een beslissing binnen een redelijke termijn moet worden gegeven, met name omdat niet alleen het belang van het bij verzoeker inwonende kind in het geding is, maar ook de belangen van de overige kinderen in het geding zijn. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij het belang van verzoeker, als pleegouder van een van de kinderen, anders weegt dan het belang van de ouders.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.2. Door verzoeker zijn geen feiten of omstandigheden gesteld, waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van subjectieve partijdigheid. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of er sprake geweest zou kunnen zijn van objectieve partijdigheid.
4.3. De wrakingskamer constateert dat zittingsrechter mr. [de rechter] heeft besloten, niettegenstaande het verzoek van verzoeker tot aanhouding wegens verhindering van zijn advocaat, om het aanhoudingsverzoek niet te honoreren. Een dergelijke weigering is een processuele beslissing die volgens vaste jurisprudentie in beginsel geen grond voor wraking kan opleveren. Het wrakingsinstrument is immers niet bedoeld als rechtsmiddel om een processuele beslissing als de onderhavige aan te vechten. Een processuele beslissing kan slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek, indien uit die beslissing blijkt van een vooringenomenheid van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Dat het in casu gaat om een fundamenteel recht op rechtsbijstand in een procedure doet als zodanig aan het vorenstaande niet af.
4.4. Mr. [de rechter] heeft bij de beslissing om het aanhoudingsverzoek niet te honoreren blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting en de toelichting daarop, gekeken naar de belangen van zowel verzoeker als van de minderjarigen en hun ouders. De wrakingskamer is van oordeel dat mr. [de rechter] bij de gemaakte belangenafweging geen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker. De rechter heeft het belang van verzoeker bij het hebben van juridische bijstand ter zitting afgewogen tegen het belang van de kinderen en de andere betrokkenen bij een voortzetting van de behandeling.
Ook uit de gang van zaken voorafgaand aan de zitting en het feit dat een eerder aanhoudingsverzoek werd afgewezen door een andere rechter, is naar het oordeel van de rechtbank geen (schijn van) vooringenomenheid af te leiden nu de rechter het verzoek om aanhouding gemotiveerd heeft afgewezen en uit de motivering blijkt dat deze omstandigheden geen rol hebben gespeeld bij zijn beslissing.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat de door verzoeker veronderstelde vooringenomenheid van de gewraakte rechter mr. [de rechter], naar het oordeel van de rechtbank, niet is aangetoond noch anderszins is gebleken of aannemelijk geworden. Het verzoek is derhalve ongegrond.
BESLISSING:
De rechtbank:
wijst af het verzoek tot wraking van mr. [de rechter].
Deze beslissing is gegeven door mrs. F.H. Machiels, M.B.T.G. Steeghs en B. J. Zippelius, bijgestaan door P.J.C. Hendriks als griffier, en in het openbaar uitgesproken op
21 februari 2013.