Zittingsplaats Maastricht
parketnummers: 03/706001-12, 11/187820-10 (tul) en 04/087486-10 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 februari 2013
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. H. Raza, advocaat, kantoorhoudende te Rotterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 februari 2013, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (primair) [slachtoffer 1] heeft gedood en [slachtoffer 2] heeft geprobeerd te doden dan wel dat hij (subsidiair) onder invloed van alcohol met zijn auto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer 1] is omgekomen en waarbij [slachtoffer 2] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat het aan verdachte primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] volgt dat verdachte hen met hogere snelheid dan de snelheid die ter plaatse was toegestaan heeft ingehaald. De getuige [getuige 5] heeft ook nog verklaard dat de auto van verdachte over de weg zwabberde. Uit bloedonderzoek is gebleken dat verdachte een alcoholpromillage had van 2,01 milligram. De officier van justitie wijst erop dat verdachte beginnend bestuurder is, zodat het aan hem verboden is een voertuig te besturen, indien het alcoholpromillage 0,2 milligram overstijgt. Uit de snelheidsbepaling van het NFI volgt dat het snelheidsverschil tussen het voertuig van verdachte en dat van de slachtoffers hoger was dan 63 kilometer per uur. Het Bureau Verkeersongevallenanalyse (VOA) heeft, op grond van de bevindingen van het NFI, in haar rapport geconcludeerd dat verdachte harder heeft gereden dan de ter plaatse toegestane snelheid van 120 kilometer per uur. Voorts heeft VOA geconcludeerd dat het reëel is aan te nemen dat ten tijde van de botsing de maximale snelheid van het voertuig van de slachtoffers ongeveer 101 kilometer per uur is geweest. Het voertuig van verdachte kon, gelet op de informatie van de fabrikant, een maximale snelheid van 168 kilometer per uur bereiken. Uit de bevindingen van VOA volgt ten slotte dat verdachte het ongeluk had kunnen vermijden.
Na gerechtelijke sectie heeft de patholoog vastgesteld dat het slachtoffer [slachtoffer 1] is overleden als gevolg van verwikkelingen van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend mechanisch geweld op het lichaam. Hiermee is volgens de officier van justitie het oorzakelijk verband tussen het ongeval en het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 1] aangetoond. Het slachtoffer [slachtoffer 2] is door deze botsing zozeer gewond geraakt, dat zij tot op heden niet in staat is om haar normale werkzaamheden te hervatten.
Verdachte heeft zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door zijn handelen zouden komen te overlijden. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans op de koop toe genomen. Dit kan worden vastgesteld aan de hand van bepaalde gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicatie, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. In casu bestaan deze gedragingen uit verdachtes optreden als bestuurder na het nuttigen van een grote hoeveelheid alcohol en zijn rijden met een zo hoge snelheid dat er een snelheidsverschil was van wellicht 63 kilometer per uur tussen zijn voertuig en het voertuig bestuurd door [slachtoffer 1].
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde. Verdachte heeft aangegeven dat hij destijds een black-out heeft gehad en dat hij niet meer weet wat er is gebeurd. Het alcoholgebruik van verdachte is niet aan te wijzen als de oorzaak van het ongeluk. De getuigen hebben verschillend verklaard over de snelheid waarmee verdachte zou hebben gereden. Uit de informatie van de fabrikant blijkt bovendien dat de auto van verdachte, een Nissan type Note, een maximale snelheid heeft van 167 kilometer per uur. Het is dus niet mogelijk dat verdachte, zoals sommige getuigen hebben verklaard, 200 kilometer per uur reed. Deze getuigenverklaringen zijn onbetrouwbaar. Bovendien verklaren de getuigen, met name getuige [getuige 1], niet consistent over het rijgedrag van de verdachte.
Het NFI heeft bij de snelheidsbepaling enkel brandbreedtes gegeven van de botssnelheden van de bij het ongeval betrokken voertuigen. Deze bandbreedtes zijn berekend aan de hand van de enkele verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 2], dat haar vriend [slachtoffer 1] ten tijde van het ongeval een snelheid aanhield van tussen de 100 en 120 kilometer per uur. Het NFI heeft bij haar berekening een snelheid van 100 kilometer per uur gehanteerd. De raadsman wijst er op dat het NFI een andere bandbreedte zou hebben berekend, indien deze een andere variabele zou hebben ingevoerd als snelheid van het door [slachtoffer 1] bestuurde voertuig. Dit is relevant omdat alleen de getuige [getuige 1] heeft verklaard dat het voertuig van [slachtoffer 1] dezelfde snelheid had als zijn eigen voertuig. Daarbij komt dat het NFI bij de berekening van de botssnelheid geen rekening heeft gehouden met de maximumsnelheid van het door verdachte bestuurde voertuig. Een ander bezwaar tegen de inhoud van het rapport van het NFI is het feit dat de bevindingen niet objectief controleerbaar zijn.
Het VOA-rapport leunt vervolgens zwaar op de bevindingen van het NFI. De gegevens uit beide rapporten kunnen niet leiden tot de conclusie dat verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden. De oorzaak van de aanrijding kan niet worden vastgesteld. Voorts is het rijgedrag van [slachtoffer 1] niet onderzocht. Het is niet onmogelijk dat de botsing is veroorzaakt, doordat [slachtoffer 1] met zijn voertuig plotseling sterk heeft geremd, bijvoorbeeld doordat abusievelijk is teruggeschakeld van de vijfde naar de tweede versnelling.
Uit de sectiebevindingen van het NFI op het slachtoffer [slachtoffer 1] volgt niet zonder meer dat elke andere oorzaak dan het ongeval als oorzaak voor diens dood moet worden uitgesloten. De bevindingen, zoals weergegeven in het NFI-rapport, zijn suggestief en laten gerede twijfel bestaan.
Uit de omstandigheden van het geval kan niet worden afgeleid dat verdachte willens en wetens een aanmerkelijke kans op het thans ingetreden gevolg heeft aanvaard. Om dat te kunnen aannemen is de combinatie van enigszins slingerend rijden, terwijl het voertuig zich voortbeweegt met een snelheid van circa 140 kilometer per uur, onvoldoende. De raadsman verwijst naar jurisprudentie om dit standpunt te staven (Rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 10 april 2012, LJN BW1037 en Hoge Raad 4 december 2012, LJN BY2823). Op grond van deze jurisprudentie komt de raadsman tevens tot de conclusie dat de feitelijke omstandigheden van dit geval niet voldoende zijn om te oordelen tot roekeloosheid of aanmerkelijke onvoorzichtigheid, zoals subsidiair is ten laste gelegd.
Tot slot wijst de raadsman op het feit dat het letsel dat aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht, niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 7 januari 2012 omstreeks 23:39 uur heeft er op de A2, in de gemeente Sittard-Geleen, een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij dit ongeval was betrokken een personenauto, merk Nissan type Note, met Belgisch kenteken XXXXXXX. Deze personenauto werd bestuurd door verdachte. Tevens was hierbij betrokken een personenauto, merk Rover, type 200, met kenteken XX-XX-XX. Deze personenauto werd bestuurd door [slachtoffer 1]. Als passagier bevond [slachtoffer 2] zich voorin in de auto. Het slachtoffer [slachtoffer 1] overleed ter plaatse, direct na het ongeval, terwijl het slachtoffer [slachtoffer 2] gewond is geraakt. Verdachte werd na het ongeval in zijn voertuig aangetroffen, terwijl hij enkel gekleed was in een herenslip en een jack.
Toedracht ongeval
Uit de Verkeersongevalsanalyse volgt dat de bestuurder van de Rover over rechter rijstrook van de autosnelweg / rijksweg A2 (links) reed, komende uit de richting van Maastricht en rijdende in de richting van Eindhoven. De bestuurder van de Nissan reed over de linker rijstrook van deze autosnelweg, eveneens komende uit de richting van Maastricht en rijdende in de richting van Eindhoven. Ter hoogte van tankstation “Swentibold” veranderde de bestuurder van de Nissan van rijstrook en voegde in op rechter rijstrook van de autosnelweg / Rijksweg A2 (links). Kort voorbij hectometerpaal 235,8 (links) botste de Nissan frontaal met de voorzijde tegen de achterzijde van de Rover. Vervolgens schoven beide voertuigen over het wegdek naar de rechterzijde van de rijbaan en kwamen in de grasberm gelegen rechts naast de rijbaan van de autosnelweg / Rijksweg A2 (links) terecht. Hierna kwamen de beide voertuigen in de afwateringsloot terecht, die grenst aan deze berm. Beide voertuigen kwamen hierbij in aanraking met het oplopend talud, gelegen rechts naast deze afwateringsloot en kwamen in de aangetroffen eindpositie tot stilstand.
Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 120 kilometer per uur.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren op welke wijze het ongeval heeft plaatsgevonden of wat er aan het ongeval is vooraf gegaan.
Alcoholpromillage van verdachte
Uit bloedonderzoek van verdachte volgt dat het bloed van verdachte, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie, 2,01 milligram alcohol per milliliter bloed bevatte.
Snelheid van de door verdachte bestuurde personenauto
Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat haar partner, het slachtoffer [slachtoffer 1], een rustige rijder was en ten tijde van het ongeval tussen de 100 en 120 kilometer per uur zal hebben gereden.
Getuige [getuige 1] reed met zijn bestelbus over de A2 en bevond zich op ongeveer 100 meter afstand achter het voertuig van de slachtoffers, toen hij zag dat een auto hem met grote snelheid voorbijreed. Deze auto reed, direct nadat hij [getuige 1] had ingehaald, naar de rechterrijstrook en recht op zijn voorligger af. [getuige 1] reed op dat moment tussen de 120 en 125 kilometer per uur. Hij schatte de snelheid van de auto die hem inhaalde op 40 kilometer per uur hoger dan zijn snelheid. Dit voertuig reed vervolgens met de voorzijde tegen de achterzijde van de auto van de voorligger. Getuige [getuige 1] heeft in zijn eerste verklaring verklaard dat dit voertuig hem afsneed, maar hij komt daar in een tweede verklaring bij de politie op terug. Het feit dat [getuige 1] op dit onderdeel van zijn eerste verklaring terugkomt, betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de verklaringen van deze getuige in het geheel als onbetrouwbaar moeten worden beschouwd. Het verweer van de raadsman op dit punt faalt aldus.
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij op de desbetreffende avond op de A2 reed, toen zijn voertuig werd ingehaald door een kleine grijze auto, die hem de weg afsneed door vlak vóór zijn auto van de linkerrijstrook direct naar de rechterrijstrook te rijden. Hierbij raakte deze auto bijna de auto van getuige [getuige 5]. Getuige [getuige 5] schat zijn eigen snelheid op ongeveer 120 kilometer per uur en de snelheid van de kleine grijze auto op ongeveer 140 tot 150 kilometer per uur. Enkele minuten na dit incident zag de getuige de kleine grijze auto in de greppel naast de snelweg staan.
Ook getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij op de desbetreffende avond op de A2 reed en dat zij met hoge snelheid werd ingehaald door een lichte zilvergrijze auto. In de verte zag zij vervolgens een ongeluk gebeuren, waarbij zij aannam dat deze lichte zilvergrijze auto daarbij betrokken was. Volgens getuige [getuige 4] had zij de cruisecontrol van haar auto ingesteld op 120 kilometer per uur. De auto die haar inhaalde reed harder dan 140 kilometer per uur, misschien wel 160 kilometer per uur. De auto kwam volgens getuige [getuige 4] langs geflitst, heel snel voorbij.
Uit informatie van de fabrikant met betrekking tot een personenauto van het merk Nissan type Note blijkt dat de maximumsnelheid van een dergelijke voertuig 168 kilometer per uur bedraagt.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde getuigenverklaringen en de informatie van de fabrikant met betrekking tot de maximum snelheid van een personenauto van het merk Nissan, type Note, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte met hoge snelheid tegen de auto van de slachtoffers is gereden. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte direct voorafgaande aan het ongeval zijn voertuig heeft bestuurd met een snelheid gelegen tussen de 140 en 160 kilometer per uur.
Het verweer van de raadsman, inhoudende dat het rijgedrag van de slachtoffers niet is onderzocht waardoor niet kan worden uitgesloten dat het ongeval is ontstaan doordat [slachtoffer 1] plotseling snelheid minderde, faalt. De resultaten van het na het ongeval ingestelde onderzoek bieden geen enkel aanknopingspunt voor de aanname, dat een dergelijke omstandigheid zich heeft voorgedaan. De rechtbank is voorts van oordeel dat ook een (veel) lagere snelheid van het voertuig van [slachtoffer 1] dan ter plaatste als minimum toegestaan, mede gelet op de verklaringen van de getuige genaamd [getuige 1], als ongevalsoorzaak van de hand moet worden gewezen.
Causaal verband tussen ongeval en overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Er is sectie verricht om de doodsoorzaak van het slachtoffer [slachtoffer 1] vast te stellen. Bij sectie waren er verspreid over het hoofd en het gezicht letsels waaronder huidscheuren met onderhuidse bloeduitstortingen en weke delen zwellingen. Aan de linkerzijde waren er meer letsel dan aan de rechterzijde. Er waren stipvormige bloeduitstortingen in de slijmvliezen van de mondholte en van het rechteroog. Bij inwendig onderzoek waren er bloeduitstortingen links in de hals, onder aan de rug en in de weke delen van de onderbuik. De wervelkolom was aan de voorzijde beschadigd zonder verplaatsing van wervellichamen of beschadiging van het ruggenmerg. Alle letsels zijn bij leven ontstaan als gevolg van uitwendig inwerkend mechanisch geweld op het lichaam en passen goed in het kader van het verkeersongeval.
Er waren ernstige ziekelijke afwijkingen, er was sprake van uitgezaaide dikke darmkanker.
De sectiebevindingen zijn suggestief, maar niet zondermeer bewijzend, voor overlijden als gevolg van verstikking door luchtwegbelemmering waarschijnlijk door afknellen van de hals links, vermoedelijk door de veiligheidsgordel. Mogelijk dat compressie van de romp, bijvoorbeeld door het ondersteboven in de veiligheidsgordel hangen, aan de luchtwegbelemmering heeft bijgedragen. Het is volgens de patholoog op grond van de sectiebevindingen niet waarschijnlijk dat de uitgezaaide darmkanker voor het overlijden van betekenis is geweest.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank, mede gelet op alle omstandigheden van dit geval, van oordeel dat het rapport van de patholoog de doodsoorzaak buiten twijfel stelt. Weliswaar blijkt uit deze rapportage dat het leven van [slachtoffer 1] door een bepaalde ziekte werd bedreigd, echter niet blijkt dat op het moment van overlijden van [slachtoffer 1] deze ziekte zodanige vormen had aangenomen dat ten gevolge daarvan op dat moment diens dood in redelijkheid mocht worden verwacht. Mede gelet op de omstandigheid dat [slachtoffer 1] tijdens of zeer kort na het ongeval, waarbij het voertuig dat [slachtoffer 1] bestuurde ondermeer over kop is gegaan, is overleden is de rechtbank van oordeel dat in voldoende mate causaliteit tussen het ongeval en de dood van [slachtoffer 1] is komen vast te staan.
Letsel van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft kort na het ongeval tegenover ambtenaren van politie verklaard dat zij ten gevolge van het ongeval een aantal ribben heeft gekneusd en tevens blauwe plekken en twee hoofdwonden heeft opgelopen. Uit een verslag van 25 april 2012 van de revalidatiearts, genaamd E.P.F. Janssen, volgt dat het slachtoffer [slachtoffer 2] vier ribfracturen en twee hoofdwonden heeft opgelopen. Bovendien lijdt zij aan hoofdpijnklachten, nekklachten en schouderklachten integrerend met slaap, vermoeidheid en secundaire concentratie- en geheugenklachten. Uit het vervolgverslag van deze revalidatiearts volgt dat het slachtoffer tevens last heeft van cognitieve klachten. Door de revalidatiearts wordt vastgesteld dat de neuroloog terecht heeft gesuggereerd dat het slachtoffer lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Uit onderzoek door middel van een MRI-scan volgt dat deze geconstateerde cognitieve klachten en beperkingen slechts zeer ten dele op het conto van traumatisch hersenletsel mogen geschreven worden en vooral bij het PTSS-beeld horen.
Doodslag en poging doodslag?
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het opzet van verdachte gericht was op de dood van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Verdachte heeft geen verklaring gegeven
- dan wel kunnen geven - over zijn motieven voor zijn handelen. Ook biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om opzet te kunnen bewijzen.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of er sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is volgens vaste jurisprudentie aanwezig, indien een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte als bestuurder is opgetreden na inname van zo veel alcoholhoudende drank dat bij een onderzoek is gebleken dat hij een bloedalcoholpromillage had van 2,01. Weliswaar is het een feit van algemene bekendheid dat alcoholgebruik van invloed is op het reactievermogen en dit zal in het geval van verdachte niet anders zijn geweest, maar uit het dossier blijkt niet dat verdachte kort vóór het ongeval extreem rijgedrag heeft vertoond.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte sneller heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze twee omstandigheden, te weten het alcoholgebruik en de hoge snelheid, in dit geval niet zodanig dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat verdachte willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het ingetreden gevolg. Andere omstandigheden heeft de rechtbank niet op grond van de ter beschikking staande informatie kunnen vaststellen, in het bijzonder niet de omstandigheid waar de officier van justitie een beroep op heeft gedaan, namelijk dat de verdachte met een zeer veel hogere snelheid heeft gereden dan ter plaatste maximaal was toegestaan.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de primair aan hem ten laste gelegde feiten.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994?
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte in onderhavige zaak, door roekeloosheid dan wel zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend in het verkeer te gedragen, door zijn schuld een ongeval heeft veroorzaakt.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is het een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van een hoeveelheid alcohol leidend tot dit alcoholpromillage van invloed is op het reactievermogen en het rijgedrag van een automobilist. Gelet op het alcoholpromillage in het bloed van verdachte en het overschrijden van de ter plaatse toegestane maximumsnelheid, oordeelt de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat de aanrijding van de personenauto van verdachte met de personenauto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan de schuld van verdachte te wijten is.
De raadsman heeft omtrent de mate van schuld nog het verweer gevoerd dat de handelingen van verdachte niet als roekeloos aangemerkt kunnen worden en heeft daarvoor naar jurisprudentie verwezen. De rechtbank overweegt dat de casuïstiek van de door de raadsman in zijn pleitnota genoemde jurisprudentie zodanig afwijkt van de omstandigheden in de onderhavige zaak, dat de vergelijking daarmee niet kan worden gemaakt.
Op grond van de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte kan worden aangenomen dat verdachte - mogelijk als gevolg van zijn verstoorde waarneming door alcoholintoxicatie - een inschattingsfout heeft gemaakt waardoor hij, gezien de aanwezigheid daar van het voertuig bestuurd door [slachtoffer 1], met een te hoge snelheid op de rechterrijstrook is ingevoegd. Deze verkeersfout kan naar het oordeel van de rechtbank niet als roekeloos rijgedrag worden gekwalificeerd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank is het rijgedrag van de verdachte wel zeer onvoorzichtig en zeer onoplettend.
Gelet op de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 5] en [getuige 4] over het overschrijden van de maximumsnelheid van verdachte, alsmede het bij een onderzoek in het bloed van verdachte aangetroffen alcoholpromillage, oordeelt de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat verdachte door zijn schuld, door zich zeer onvoorzichtig en zeer onoplettend in het verkeer te gedragen, een ongeval heeft veroorzaakt, ten gevolge waarvan het slachtoffer [slachtoffer 1] is overleden en het slachtoffer [slachtoffer 2] lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Gelet op hetgeen daar onder dient te worden verstaan, zoals dat blijkt uit de jurisprudentie, kan het letsel van het slachtoffer [slachtoffer 2] niet worden aangemerkt als ‘zwaar lichamelijk letsel’. Van dit bestanddeel zal verdachte partieel worden vrijgesproken. Gelet op het vastgestelde letsel en de genezingsduur daarvan, zoals blijkt uit de brieven van de revalidatiearts, is de rechtbank echter van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat het slachtoffer [slachtoffer 2] ten gevolge van het ongeval zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 januari 2012 in de gemeente Sittard-Geleen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de A2 (links) en komende uit de richting Maastricht en gaande in de richting van Eindhoven, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend
- na gebruik van alcoholhoudende drank -
met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 120 kilometer per uur tegen een voor hem rijdende personenauto, te weten een Rover 200, is gereden, ten gevolge waarvan genoemde Rover 200 in de naastgelegen berm en/of greppel is beland,
waardoor [slachtoffer 1] (zijnde de bestuurder van genoemde Rover 200) werd gedood, en door welk verkeersongeval [slachtoffer 2] (zijnde de bijrijder van genoemde Rover 200) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet,
in eendaadse samenloop gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De officier van justitie en de raadsman verschillen van mening over de vraag of er aan de zijde van verdachte sprake is van lichte dan wel verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
De GZ-psycholoog drs. B.Y. van Toorn stelt in zijn Pro Justitia-rapportage van 29 augustus 2012 vast dat het enerzijds duidelijk is dat er aspecten in de persoonlijkheidsstoornis, in combinatie met de verslavingsziekte, hebben geleid tot, dan wel faciliterend zijn geweest voor het delictgedrag. Op basis daarvan zou gekomen kunnen worden tot een licht verminderde tot verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid. Daar staat volgens de GZ psycholoog echter tegenover dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van het gegeven dat hij niet mocht rijden met alcohol op, zeker nadat hij hier al verschillende keren voor veroordeeld is, zijn rijbewijs was kwijtgeraakt, verschillende behandelingen aangeboden heeft gekregen en in een proeftijd liep. De GZ-psycholoog stelt zich op het standpunt dat de afweging van deze factoren een normatieve kwestie is, die aan de rechtbank is.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte niet licht of verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. De rechtbank overweegt dat het niet anders kan dan dat verdachte, gelet op zijn verleden ter zake van alcoholmisbruik en zijn eerdere veroordelingen wegens het rijden onder invloed van alcohol, zich er zeer wel van bewust moet zijn geweest dat hij niet mocht rijden na het gebruik van alcoholhoudende drank. Verdachte heeft er desondanks voor gekozen om toch een voertuig te besturen. Gelet op deze beslissing van de verdachte kan de rechtbank niet anders oordelen dan dat verdachte ten tijde van het ongeval volledig toerekeningsvatbaar was.
Verdachte is dan ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest van verdachte, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de periode van 5 jaren. De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar strafeis aansluiting gezocht bij jurisprudentie omtrent doodslag in het verkeer. Er is sprake van een ernstig geschokte rechtsorde. Bovendien heeft het rijgedrag van verdachte zeer ernstige persoonlijke gevolgen voor de slachtoffers teweeg gebracht. De officier van justitie heeft voorts acht geslagen op het omvangrijke strafblad van verdachte alsook op het feit dat hij al tweemaal eerder ter zake van alcoholdelicten is veroordeeld. Het onderhavige ongeval heeft verdachte bovendien gepleegd gedurende twee proeftijden, opgelegd bij eerdere veroordelingen. Daarbij komt ook nog dat verdachte een beginnend bestuurder is. Ten slotte heeft de officier van justitie acht geslagen op de inhoud van de pro justitia rapportages omtrent de persoon van verdachte. De officier van justitie acht verdachte niet licht of verminderd toerekeningsvatbaar en heeft dit dan ook niet in haar strafeis verdisconteerd.
5.2 Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman bepleit dat verdachte van het aan hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de strafmaat aangevoerd dat er rekening gehouden moet worden met het opgetreden tijdsverloop van elf maanden tussen de aanhouding van verdachte en de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak. Voorts moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte zelf ook gewond is geraakt bij het ongeval en nog steeds aan het revalideren is. Bovendien heeft verdachte spijt van het ongeluk, voor zover dit door zijn toedoen is veroorzaakt. Verdachte staat tegenwoordig onder behandeling voor zijn alcoholgebruik. Verdachte heeft een dienstbetrekking. Tot slot verzoekt de raadsman aan de rechtbank om ook rekening te houden met de licht verminderde dan wel verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De raadsman is van mening dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De raadsman verzet zich niet tegen de oplegging van een forse ontzegging van de rijbevoegdheid.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In het bijzonder heeft de rechtbank acht geslagen op het zeer onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag van de verdachte en het fatale gevolg daarvan voor het slachtoffer [slachtoffer 1] en de ernstige gevolgen daarvan voor het slachtoffer [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met het feit dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan terwijl hij reed met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan én terwijl hij een zeer hoog alcoholpromillage had. Vervolgens slaat de rechtbank acht op het feit dat verdachte reeds tweemaal eerder is veroordeeld ter zake van rijden onder invloed. Het feit dat verdachte in de proeftijd liep van twee eerdere veroordelingen inzake de Wegenverkeerswet 1994 heeft de verdachte niet weerhouden van het plegen van het bewezen verklaarde. De gedragingen van verdachte betreffen ernstige strafbare feiten, waarvan de ernst ook tot uitdrukking komt in de straffen die daarop zijn gesteld in de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank rekent de verdachte deze feiten zwaar aan.
De rechtbank heeft voor de straftoemeting aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk overleg van de voorzitters van de strafsectoren met betrekking tot overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De categorie die de rechtbank in het onderhavige geval het meest vindt passen, is de categorie ‘grove verkeersfout’. Het uitgangspunt dat bij deze categorie wordt gegeven, daarbij een alcoholgehalte van hoger dan 570 ug/l in acht genomen, voorziet in het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 4 jaren, indien een slachtoffer overlijdt. Bij lichamelijk letsel en tijdelijke ziekte van een slachtoffer is het uitgangspunt de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 2 jaren.
Er is voorts sprake van eendaadse samenloop. Deze omstandigheid moet op de wijze als voorzien in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht verdisconteerd worden in de strafmaat.
Gelet op het voorgaande, rekening houdend met de herhaalde recidive van de verdachte op het gebied van overtredingen van het verkeersrecht, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest van verdachte, passend en geboden.
De rechtbank ziet aanleiding een deel van deze gevangenisstraf, van 6 maanden groot, voorwaardelijk op te leggen en daaraan een proeftijd voor de duur van twee jaren te verbinden. Voorts zal aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde worden verbonden dat verdachte zich moet houden aan de richtlijnen van de reclassering, ook indien dit inhoudt dat hij een training op het gebied van gedragsinterventie of een leefstijltraining moet volgen, dit met name vanwege de alcoholproblematiek van verdachte.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank ten slotte voor de duur van vier jaar aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
6 Het beslag
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen personenauto (goednummer 20300270337/001) aan de eigenaar [slachtoffer 2].
De rechtbank gelast voorts de teruggave van de inbeslaggenomen personenauto (goednummer 20300270337/002) aan de eigenaar Autobedrijf Manoli B.V.
7 De vorderingen tot tenuitvoerlegging
Zaak met parketnummer 11/187820-10
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van een week, aan verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de kantonrechter in de rechtbank te Dordrecht d.d. 19 april 2011, gewezen onder parketnummer 11/187820-10.
De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu verdachte in de hoofdzaak dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging het standpunt ingenomen dat de proeftijd verlengd dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan, zijn niet gebleken.
De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Zaak met parketnummer 04/087486-10
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, aan verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank te Roermond d.d. 7 december 2010, gewezen onder parketnummer 04/087486-10.
De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu verdachte in de hoofdzaak dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging het standpunt ingenomen dat de proeftijd verlengd dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan, zijn niet gebleken.
De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zesendertig maanden;
- bepaalt dat van deze straf zes maanden niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de rechter alsnog die tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren de volgende voorwaarden heeft overtreden:
- de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en,
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- de bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
- zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook als dit inhoudt dat verdachte dient deel te nemen aan een training op het gebied van gedragsinterventie of een leefstijltraining dient te volgen;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- legt op een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren;
Beslag
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
20300270337/001 1 1.00 STK Personenauto XX-XX-XX,
ROVER 200 serie 1998 Kl: zwart,
aan [slachtoffer 2], [adresgegevens slachtoffer 2];
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
20300270337/002 2 1.00 STK Personenauto XXXXXXX,
NISSAN NOTE 2011 Kl:bruin,
aan Autobedrijf Manoli B.V., Rijksweg 56A, Dilsen Stokkem (België);
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf, die bij vonnis d.d. 19 april 2011 is opgelegd in de zaak met parketnummer 11/187820-10, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, ten uitvoer zal worden gelegd;
- gelast dat de voorwaardelijke straf, die bij vonnis d.d. 7 december 2010 is opgelegd in de zaak met parketnummer 04/087486-10, te weten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, ten uitvoer zal worden gelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. F.M. van Maanen Winters en mr. E.B.A. Ferwerda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. K. Bakker, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting op 27 februari 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 januari 2012 in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk
[slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers is verdachte met dat
opzet als bestuurder een (personen)auto met hoge snelheid (en onder invloed
van alcohol) tegen een door die [slachtoffer 1] bestuurde (op de autosnelweg A2 te
Geleen) rijdende (personen)auto gereden, (waarna beide (personen)auto's in de
greppel zijn geraakt), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
hij op of omstreeks 7 januari 2012 in de gemeente Sittard-Geleen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder een
(personen)auto met hoge snelheid (en onder invloed van alcohol) tegen een (op
de autosnelweg A2 te Geleen) rijdende (personen)auto is gereden, waarvan die
[slachtoffer 2] bijrijder was (waarna beide (personen)auto's in de greppel zijn
geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 WvSr
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 7 januari 2012
in de gemeente Sittard-Geleen,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto),
daarmede rijdende over de weg, de A2 (links) en komende uit de richting
Maastricht en gaande in de richting van Eindhoven,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden,
door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend,
- na gebruik van alcoholhoudende drank - met een zeer hoge snelheid, in elk
geval een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid
van 120 kilometer per uur, in elk geval met een voor de verkeerssituatie ter
plaatse (veel) te hoge snelheid, tegen een voor hem rijdende (personen)auto,
te weten een Rover 200, is gereden, ten gevolge waarvan genoemde Rover 200 in
de naastgelegen berm en/of greppel is beland,
waardoor [slachtoffer 1] (zijnde de bestuurder van genoemde Rover 200)
werd gedood,
en/of door welk verkeersongeval [slachtoffer 2] (zijnde de bijrijder van
genoemde Rover 200) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel
werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8,
eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet
heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde,
achtste of negende lid van genoemde wet;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;