ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ2663

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/842
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van teruggevorderd bedrag in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek van eiseres om kwijtschelding van een teruggevorderd bedrag van € 6.166,99 in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank Limburg heeft op 21 februari 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zijn standpunt dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 57, tweede lid, onder b, van de WAO, heeft gebaseerd op een onjuiste uitleg van het criterium "volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan". Verweerder had dit criterium uitgelegd als "volledig de (achteraf berekende theoretische) aflossingscapaciteit benut", wat de rechtbank niet kon volgen. De rechtbank stelde vast dat eiseres, met uitzondering van twee maanden, gedurende vijf jaar volledig aan haar betalingsverplichtingen had voldaan. Verweerder had eiseres bovendien nooit geïnformeerd dat zij de betalingsachterstand moest inhalen om in aanmerking te komen voor kwijtschelding na vijf jaar. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 944,-- werden begroot. De rechtbank bepaalde dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar moest nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 842 WAO
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2013 in de zaak tussen
[eiseres], te Geleen, eiseres
(gemachtigde: mr. G.J.A.F. Beulen)
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder
(gemachtigde: M. Wardenburg),
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiseres om kwijtschelding van een teruggevorderd bedrag van € 6.166,99.
Bij besluit van 30 mei 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen alsnog te bezien of er in overleg met eiseres tot een acceptabele oplossing van het geschil kan worden gekomen.
Nadat was gebleken dat partijen niet tot overeenstemming zijn kunnen komen, is de behandeling ter zitting van 3 januari 2013 hervat. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Bij besluit van 21 december 2004 heeft verweerder van eiseres een bedrag van € 12.130,76 aan, over de periodes 1 juni 1999 tot 1 december 1999 en 1 augustus 2000 tot 1 februari 2003, ten onrechte ontvangen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) respectievelijk toeslag ingevolge de Toeslagenwet, teruggevorderd. Daartegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 mei 2005 heeft verweerder dat bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en bepaald dat de WAO-vordering over de periode 1 juni tot 1 december 1999 en de vordering Toeslagenwet over de periode 1 augustus 2000 tot 7 november 2000 komen te vervallen . Voorts is de aflossingsverplichting van eiseres ingaande 1 juni 2005 vastgesteld op € 50,-- per maand.
2. Op 6 juli 2010 heeft eiseres een verzoek om kwijtschelding van de resterende schuld bij verweerder ingediend. Bij brief van 7 juli 2010 heeft verweerder eiseres in verband met de vraag of er kwijtschelding kon plaatsvinden, om nadere informatie verzocht.
3. Nadat eiseres de gevraagde informatie had verstrekt, heeft verweerder haar verzoek om kwijtschelding bij het primaire besluit afgewezen. Op dat moment resteerde er nog een schuld van € 6.166,99. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op artikel 57 van de WAO en de Beleidsregel terug- en invordering.
4. In beroep voert eiseres onder meer aan, dat zij enkele malen wat later heeft afgelost en dat zij weliswaar 2 maanden niet heeft betaald, maar dat dit mogelijk komt door haar psychische of fysieke situatie. Voorts stelt eiseres dat een medewerker van het UWV haar een toezegging heeft gedaan, die hij later ontkende. Eiseres wijst erop dat zij de terugvordering niet heeft kunnen voorzien en dat zij steeds heeft getracht de aflossingsbedragen tijdig te voldoen. Zij doet een beroep op de hardheidsclausule.
5. Artikel 57 van de WAO luidt, voor zover en ten tijde hier van belang:
“1. De uitkering, de loonsuppletie, bedoeld in artikel 65c, en de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 65d, die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
2. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. ……….;
d. ……….;
3. ……….;
4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5. ………….
6. ………….”
6. Eiseres heeft niet ontkend en daarom kan als vaststaand worden aangenomen, dat zij tot het tijdstip van de besluitvorming twee maal niet aan de door verweerder bij besluit van 27 mei 2005 vastgestelde betalingsverplichting van € 50,-- per maand heeft voldaan.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 57, tweede lid, onder b, van de WAO, heeft gebaseerd op een onjuiste uitleg van het criterium “volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan”. Verweerder heeft dit uitgelegd als “volledig de (achteraf berekende theoretische) aflossingscapaciteit benut”. Voor die uitleg vindt de rechtbank geen steun in de duidelijke bewoordingen van dat wetsartikel. In dit geval heeft eiseres, op twee maanden na, gedurende vijf jaar volledig uitvoering gegeven aan de haar bij in rechte onaantastbare besluiten opgelegde aflossingsverplichting. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de rechtbank in zoverre aan haar betalingsverplichting voldaan. Dat verweerder achteraf van opvatting is dat de aflossingscapaciteit van eiseres groter was dan de door verweerder vastgestelde afbetalingsverplichting, maakt dat niet anders. Ten aanzien van de betalingsachterstand over twee maanden overweegt de rechtbank, dat verweerder eiseres er nooit op gewezen heeft dat zij die achterstand moest inhalen om voor kwijtschelding na vijf jaar in aanmerking te komen en dat eiseres zelfs nooit is verzocht om de achterstallige bedragen te betalen. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om eiseres alsnog tot het voldoen van die bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente en eventuele kosten, in de gelegenheid te stellen toen zij om kwijtschelding verzocht.
8. In het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om het bestreden besluit niet in stand te laten, omdat het besluit berust op een onjuiste uitleg van een wettelijke bepaling.
9. De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt 2 punten (indienen beroepschrift en verschijnen ter zitting) toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de procedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 944,-- , te betalen aan de gemachtigde van eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 42, volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van J.C. Kupers-Leenen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2013.
w.g. J.C. Kupers-Leenen,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 februari 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.