ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ2644

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/03/178293 / BZ RK 13-64
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van gedwongen opname onder de Wet Bopz

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 21 februari 2013 een beschikking gegeven met betrekking tot de rechtmatigheid van de gedwongen opname van een betrokkene onder de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De officier van justitie had op 4 februari 2013 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een beslissing te nemen over de gedwongen opname van de betrokkene, die op 4 januari 2013 was opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis Mondriaan. De rechtbank heeft de zaak mondeling behandeld op 18 februari 2013, waarbij de betrokkene werd bijgestaan door haar advocaat, mr. H.C. Ingelse, en een psychiater. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geneesheer-directeur op 4 januari 2013 had besloten de voorwaardelijke machtiging om te zetten in een voorlopige opname, omdat de betrokkene zich niet aan de voorwaarden had gehouden, waaronder het onderhouden van contact met behandelaren.

De rechtbank heeft echter geconstateerd dat de betrokkene ter zitting voldoende gedetailleerd heeft toegelicht dat zij wel degelijk contact heeft onderhouden met haar behandelaren en dat de behandelaar niet adequaat heeft gereageerd op deze toelichting. De rechtbank heeft daarom besloten om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen zich binnen twee weken gemotiveerd uit te laten over het standpunt van de betrokkene. De rechtbank houdt verdere beslissing aan in afwachting van deze uitlating.

De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden rondom gedwongen opnames en de noodzaak voor behandelaren om adequaat te reageren op de verklaringen van de betrokkene. De rechtbank heeft aangegeven dat het noodzakelijk is om over volledige informatie te beschikken bij de beoordeling van dergelijke verzoeken, en dat de behandelaar feiten en omstandigheden moet aanvoeren die de conclusie van de betrokkene kunnen weerleggen. De beslissing van de rechtbank is een belangrijke stap in het waarborgen van de rechten van de betrokkene onder de Wet Bopz.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Datum beschikking: 21 februari 2013
Zaaknummer: C/03/178293 / BZ RK 13-64
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven in de zaak van:
[naam betrokkene],
geboren te [geboorteplaats], thans gemeente Sittard-Geleen, op [1974],
wonend te [woonplaats], gemeente Heerlen, [adres] (Begeleid Wonen).
1. Het procesverloop
De officier van justitie heeft bij verzoekschrift, op 4 februari 2013 ter griffie ingekomen, op voet van artikel 14, derde lid, van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) aan de rechtbank verzocht een beslissing te nemen met betrekking tot het verzoekschrift van [naam betrokkene] (hierna: betrokkene).
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 18 februari 2013, waar zijn gehoord betrokkene, bijgestaan door mr. H.C. Ingelse, advocaat te Maastricht, en drs. R. Lieverse, psychiater, werkzaam bij het wijkteam, te dezen vervangende drs. K. Dillen, psychiater, J. Maas, en M. Godding, sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen.
2. Beoordeling
2.1. Bij beschikking van 18 december 201, gegeven in zaaknummer 176698 / BZ RK 12-784, heeft de rechtbank Maastricht ten aanzien van betrokkene een voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van zes maanden. Zij heeft daarbij als voorwaarden gesteld dat betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het overgelegde en aangehechte behandelingsplan. In het behandelingsplan is uitdrukkelijk als voorwaarde opgenomen dat betrokkene behandelafspraken nakomt, door de week van maandag tot vrijdag op Akkerweide verblijft en in het weekend in haar eigen huis.
Bij het niet nakomen van behandelafspraken bestaat het risico op terugval psychische gesteldheid en zal heropname overwogen worden.
2.2. Op 4 januari 2013 heeft de geneesheer-directeur van het in de beschikking van 18 december 2012 aangewezen psychiatrisch ziekenhuis Mondriaan (hierna: het ziekenhuis) besloten de voorwaardelijke machtiging om te zetten in een voorlopige en betrokkene met onmiddellijke ingang alsnog in het ziekenhuis te doen opnemen met toepassing van artikel 14d, eerste lid, van de Wet Bopz. Bij brief van 7 januari 2013 heeft de geneesheer-directeur betrokkene schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot opneming. De beslissing noemt als grond dat betrokkene ‘zich niet heeft gehouden aan de voorwaarde, te weten het onderhouden van contact met behandelaren’.
2.3. Op 7 januari 2013 heeft de geneesheer-directeur aan betrokkene voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis verleend.
2.4. Bij brief van 21 januari 2013 heeft betrokkene de officier van justitie verzocht een beslissing van de rechter te verzoeken met betrekking tot de beslissing tot gedwongen opneming van de geneesheer-directeur van 7 januari 2013. De betrokkene heeft in dat kader betoogd dat de gronden voor een gedwongen vrijheidsbeneming als bedoeld in artikel 14d, eerste lid, van de Wet Bopz ontbraken, zodat de opneming in de periode 4 januari tot en met 7 januari 2013 in strijd met de wet en derhalve onrechtmatig was. Betrokkene heeft tevens betoogd dat het onderhouden van contact met behandelaren niet als voorwaarde in het behandelingsplan is opgenomen, dat zij bovendien wel degelijk contact met behandelaren heeft onderhouden en dat zij zich, ook overigens, steeds aan de voorwaarden van het behandelingsplan heeft gehouden.
2.5. Bij de beoordeling van het verzoek wordt vooropgesteld dat de rechter in een geval als het onderhavige (ook) ex nunc dient te oordelen (vgl. HR 17 februari 2006, LJN AU7514, NJ 2008/367). Aan de rechtbank is in deze zaak een oordeel gevraagd over de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming waartoe de geneesheer-directeur op 4 januari 2013 had besloten en over het voortduren van die vrijheidsbeneming tot aan het moment dat daaraan, op 7 januari 2013, een einde kwam doordat aan betrokkene voorwaardelijk ontslag werd verleend. De rechtbank dient derhalve te onderzoeken of de door haar op 18 december 2012 gestelde voorwaarden waren overtreden en of dat de onvrijwillige opneming op 4 januari 2013 kon rechtvaardigen.
2.6. De rechtbank acht hiertoe in de eerste plaats van belang vast te stellen dat uit artikel 14a, zesde lid, van de Wet Bopz en uit de beschikking van 18 december 2012 volgt dat het verlenen van een voorwaardelijke machtiging in elk geval geschiedt onder de voorwaarde dat betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar, overeenkomstig het behandelingsplan. Een dergelijke algemene voorwaarde vormt de kern van de voorwaardelijke machtiging. Wil behandeling buiten het psychiatrische ziekenhuis überhaupt enige kans van slagen kunnen hebben, dan zal flexibel gereageerd moet kunnen worden op wijzigingen in de toestand waarin de betrokkene verkeert en op ervaringen die bij de behandeling worden opgedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat van iedere betrokkene die zich met een voorwaardelijke machtiging buiten het psychiatrisch ziekenhuis bevindt, redelijkerwijs mag en kan worden verlangd dat hij of zij in het kader van voormelde algemene voorwaarde, contact onderhoudt met de behandelaren.
Daarvoor is niet noodzakelijk dat een die verplichting uitdrukkelijk en met zoveel woorden als voorwaarde in het behandelingsplan is opgenomen.
2.7. De vraag of betrokkene zich, wel of niet, heeft gehouden aan de op haar rustende verplichting contact met de behandelaren te onderhouden, is in deze zaak evenwel niet vast komen te staan. Uit het behandelingsplan volgt dat met betrokkene is overeengekomen dat zij door de week van maandag tot vrijdag op Akkerweide verblijft en in het weekend in haar eigen appartement in [Y]. Voorts volgt uit het behandelingsplan dat betrokkene, naar de rechtbank begrijpt één keer per vier weken, op vrijdag een depot (Cisordinol) krijgt. Betrokkene heeft ter zitting toegelicht dat zij in de eerste week van het jaar, in afwijking van de gangbare afspraak, op woensdag 2 januari 2013 haar depot ontving, dat zij daarna naar huis mocht, zodat zij op donderdag aanwezig zou kunnen zijn bij de levering van het parket voor haar appartement en dat zij in overleg met 'Peter' pas op maandagochtend hoefde terug te keren naar Akkerweide. Ter zitting is erkend dat met betrokkene de afspraak is gemaakt dat zij, in afwijking van het behandelingsplan, op woensdag in plaats van de gebruikelijke vrijdag haar depotmedicatie zou krijgen en dat zij vervolgens naar huis mocht om aanwezig te kunnen zijn in haar appartement waar donderdag parket zou worden geleverd. Met die door betrokkene geschetste gang van zaken valt moeilijk te rijmen dat betrokkene op vrijdag (voor een dag) zou moeten terugkeren naar Akkerweide. De rechtbank is daarom van oordeel dat de behandelaar niet kan volstaan met het betwisten van dat deel van de met betrokkene gemaakte afspraak. Voor de rechter is het noodzakelijk over zo volledig mogelijke informatie te beschikken bij de beoordeling van een verzoek. Nu betrokkene, weliswaar pas op zitting, voldoende gedetailleerd heeft toegelicht door wie met haar welke (nadere) afspraken waren gemaakt, ligt het op de weg van de behandelaar feiten en omstandigheden te stellen die steun kunnen bieden aan de conclusie dat die afspraken, althans op een wezenlijk onderdeel anders luidden dan betrokkene heeft toegelicht. In dat kader ligt het in de rede dat de behandelaar, door tussenkomst van de officier van justitie, niet alleen de beslissing van de geneesheer-directeur van 7 januari 2013 overlegt maar ook, overigens – en om voor de hand liggende redenen – zonder dat hierbij het gehele patiëntendossier behoeft te worden verstrekt, de daaraan ten grondslag liggende onderbouwende stukken, bijvoorbeeld het verslag van bevindingen van de sociaalverpleegkundige Maas dat kennelijk is opgemaakt (maar niet overgelegd) naar aanleiding van het huisbezoek op 4 januari 2013.
2.8. Gelet op het feit dat betrokkene eerst ter zitting voldoende gedetailleerd heeft toegelicht door wie met haar welke (nadere) afspraken waren gemaakt, en de Mondriaan aldus niet de gelegenheid heeft gehad daar adequaat op te reageren, zal de rechtbank, alvorens in deze zaak een beslissing te nemen, de officier van justitie in de gelegenheid stellen zich binnen twee weken gemotiveerd over dat nadere standpunt van betrokkene uit te laten. Maakt de officier van justitie hiervan geen gebruik dan zal de rechtbank daaraan de gevolgtrekking verbinden die hij geraden acht en de zaak op de aanwezige stukken afdoen.
Na ontvangst van de nadere uitlating van de officier of na ommekomst van de daartoe gestelde termijn, zal de rechtbank een beslissing geven op het verzoek.
3. Beslissing
De rechtbank:
Stelt de officier van justitie in de gelegenheid zich uiterlijk 8 maart 2013 nader uit te laten als in overweging 2.8. bedoeld;
Houdt in afwachting daarvan iedere verdere beslissing aan.
Aldus gegeven door mr. F.L.G. Geisel, rechter, en uitgesproken op 21 februari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
fg