uitspraak van de meervoudig kamer van 18 februari 2013 in de zaak tussen
[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres
(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde]),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas, verweerder
(gemachtigde: drs. A.P. Langerak).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam belanghebbende], te [plaatsnaam].
Bij besluit van 9 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam belanghebbende] (belanghebbende) een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 2.900,00 in verband met de verleende vrijstelling voor de bouw van elf woningen aan de [straatnaam + plaatsnaam].
Bij besluit van 22 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft bij brief van 13 juni 2012 kenbaar gemaakt dat hij als belanghebbende aan de procedure wenst deel te nemen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam directeur] (directeur), bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is belanghebbende ter zitting verschenen.
1. Op het perceel gelegen aan de [straatnaam + huisnummer + plaatsnaam] was een garagebedrijf met tankstation gevestigd. Ingevolge het vigerende bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” is dit perceel bestemd voor de uitoefening van een garagebedrijf en tankstation. Bij besluit van 7 juni 2007 heeft verweerder aan eiseres op grond van artikel 19, tweede lid, van de destijds geldende Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het realiseren van elf woningen op het hiervoor genoemde perceel. In verband met deze vrijstelling is tussen eiseres en verweerder een zogenaamde “[naam planschadeovereenkomst]” gesloten. Op grond van deze overeenkomst is eiseres gehouden om verweerder te compenseren voor de door hem vanwege de vrijstelling uit te keren planschadevergoedingen.
2. In verband met de onder overweging 1 genoemde planologische wijziging heeft belanghebbende op 28 september 2009 een aanvraag om planschadevergoeding ingediend bij verweerder. Daarbij heeft hij gesteld schade te lijden door een waardevermindering van zijn woning gelegen aan de [straatnaam + huisnummer + plaatnaam]. Verweerder heeft naar aanleiding van deze aanvraag op 23 november 2010 aan [naam adviesburo] (hierna: [naam adviesburo]) opdracht gegeven advies uit te brengen over de gestelde planschade. Ter uitvoering van deze opdracht heeft [naam adviesburo] op 6 mei 2011 een conceptadvies uitgebracht. Van dat conceptadvies maakt deel uit het in opdracht van [naam adviesburo] door [naam makelaar] opgestelde taxatierapport van de woning van belanghebbende. In het conceptadvies heeft [naam adviesburo] een korting van 2% voor het normaal maatschappelijk risico doorgevoerd waardoor een voor vergoeding in aanmerking komende schadevergoeding van 1% ter hoogte van € 2.900,00 resteerde. De reacties van partijen op dit conceptadvies zijn verwerkt in het definitieve advies van 8 juli 2011. In dit definitieve advies heeft [naam adviesburo] naar aanleiding van de reactie van belanghebbende op het conceptadvies geen korting meer van 2% op de schadevergoeding toegepast. In verband met opmerkingen van eiseres over gehanteerde onjuiste uitgangspunten voor wat betreft de bouwhoogte, de geluidhinder en de privacy is de schade die aanvankelijk getaxeerd was op 3% vanwege een geringer nadeel verlaagd naar 1%. Per saldo heeft [naam adviesburo] de schade van belanghebbende gehandhaafd op € 2.900,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2009. Bij het primaire besluit heeft verweerder vervolgens aan belanghebbende de geadviseerde vergoeding en rente toegekend.
3. In bezwaar heeft eiseres betoogd dat het planschadeadvies waarop het besluit is gebaseerd onjuistheden bevat en gebrekkig is. Naar de mening van eiseres is geen sprake van privacyvermindering en evenmin van toename van geluidhinder. Eiseres vindt daarom dat belanghebbende geen schade lijdt als gevolg van de planologische wijziging. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 9 februari 2012, ongegrond verklaard.
4. In beroep heeft eiseres de bezwaargronden herhaald en nader toegelicht.
5. De rechtbank stelt met verweerder vast dat ingevolge het in artikel 9.1.18 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening neergelegde overgangsrecht, op de in geding zijnde aanvraag artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing is zoals deze sinds 1 juli 2008 luidt, maar zonder het forfait normaal maatschappelijk risico als bedoeld in artikel 6.2 van de Wro.
6. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2011, LJN: BQ5872) dient bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon, onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
8. De rechtbank stelt voorop dat [naam adviesburo] is te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade en dat verweerder in beginsel op een door deze deskundige uitgebracht advies mag afgaan. Dit is slechts anders indien moet worden geoordeeld dat dit advies op onjuiste uitgangspunten berust, onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins gebreken kleven.
9. In dit geding staat vast dat de beweerdelijk schadeveroorzakende ruimtelijke ontwikkelingen niet onder het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” mogelijk waren, nu vrijstelling is verleend om van dat bestemmingsplan af te wijken. Gelet op de beroepsgronden en hetgeen namens eiseres ter zitting is aangevoerd, is tussen partijen met name in geschil of [naam adviesburo] in zijn advies van 8 juli 2011 is uitgegaan van een juiste planologische vergelijking en aan de hand daarvan een juiste weging heeft gegeven aan de gevolgen van de planologische wijzigingen ten aanzien van de aspecten privacy en geluidhinder. De door eiseres in de reactie op het concept-advies genoemde onjuistheden zijn in dat definitieve advies gecorrigeerd en vormen thans geen onderdeel meer van de gronden van beroep, zodat die verder buiten bespreking gelaten zullen worden.
10. Eiseres heeft onder meer betoogd dat geen sprake zal zijn van beperking van de privacy door het raam op de eerste verdieping van de woningen, omdat sprake is van bewoning van de woningen door senioren die geen gebruik maken van de slaapkamers op de eerste verdieping. Dit betoog kan niet slagen. Voor de beoordeling van planschade dient immers te worden uitgegaan van de volgens het bestemmingsplan en de vrijstelling maximaal mogelijke planologische invulling. De leeftijd van de feitelijke bewoners van de woningen en/of de wijze van bewoning is daarom niet van belang voor de planologische vergelijking. In het advies van [naam adviesburo] is daar dan ook terecht geen rekening mee gehouden. Dit geldt eveneens voor hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot de door belanghebbende gerooide lijsterbes, die deels het zicht vanuit het slaapkamerraam van de woningen op het perceel van belanghebbende belemmerde. De aan- of afwezigheid van die lijsterbes houdt immers geen verband met de volgens het bestemmingsplan en de vrijstelling maximaal mogelijke planologische invulling. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat in het adviesrapport voor wat betreft de vermindering van privacy is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten dan wel dat sprake is van een onjuiste waardering van dit aspect.
11. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de akoestische gevolgen van de vrijstelling levert naar het oordeel van de rechtbank evenmin voldoende concrete aanknopingspunten voor de conclusie dat aannemelijk is dat het planschadeadvies op onjuiste uitgangspunten berust. Eiseres heeft weliswaar bij [naam bedrijf] een offerte aangevraagd voor het laten verrichten van een vergelijkend akoestisch onderzoek, maar dit onderzoek heeft, zoals door de vertegenwoordiger van eiseres ter zitting is verklaard, niet plaatsgevonden en kan daarom geen onderbouwing vormen voor het standpunt van eiseres dat als gevolg van het vrijstellingsbesluit sprake is van minder geluidsbelasting dan voorheen. Nog daargelaten dat de door eiseres gestelde werking van de bebouwing als een soort geluidswal niet is onderbouwd door een deskundigenrapport, hebben zowel verweerder als belanghebbende een dergelijke werking gemotiveerd bestreden. Belanghebbende heeft met name aangevoerd veel geluidhinder te ondervinden van pratende mensen en spelende kinderen op de patio’s. Het is dan ook niet aannemelijk dat in het rapport van [naam adviesburo] ten aanzien van de gevolgen van de planologische wijziging voor wat betreft de geluidbelasting een onjuiste waardering heeft plaatsgevonden.
12. Ter zitting is namens eiseres nog naar voren gebracht dat een bodemsanering heeft plaatsgevonden in verband met ernstige vervuiling van de grond. De rechtbank begrijpt die grond aldus dat eiseres van mening is dat de bodemsanering en de wijziging van de bestemming van garage in woningen als een planologisch voordeel dient te worden aangemerkt dat bij de taxatie van de planschade betrokken had moeten worden. Deze grond kan niet slagen. Nog daargelaten of de bodemverontreiniging en bodemsanering een direct gevolg zijn van de planologische wijzigingen, heeft eiseres de ernst van de door haar gestelde bodemverontreiniging en de omvang van de effecten van die verontreiniging op de (waarde van de) omliggende percelen, niet onderbouwd. Daarom kan niet gezegd worden dat de bodemsanering ten onrechte niet bij de planschadetaxatie is betrokken.
13. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is.
14. Voor een veroordeling van een van partijen in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer (voorzitter), en mr. A.W.P. Letschert en mr. T.M. Schelfhout, leden, in aanwezigheid van mr. C.H.M. Bartholomeus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2013.
w.g. mr. C.H.M. Bartholomeus,
griffier w.g. mr. M.C.M. Hamer,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 18 februari 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.