ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ0971

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700092-12, 03/850096-12 (ttz gev) en 03/861056-10 (tul)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweld tegen politieambtenaren tijdens aanhouding met honkbalknuppel

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 6 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van geweld tegen politieambtenaren tijdens een aanhouding. De verdachte heeft op 8 februari 2012, tijdens de uitvoering van een aanhouding, meermalen met een honkbalknuppel geslagen naar de hoofden van de verbalisanten, wat leidde tot ernstige beschuldigingen van poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en met volle kracht heeft geslagen, waarbij hij de verbalisanten in gevaar heeft gebracht. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte rade, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet, gezien het feit dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is en de kans op dodelijk letsel aanwezig was. De verdachte werd vrijgesproken van enkele zwaardere aanklachten, maar werd wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag in een aantal varianten en het opzettelijk beschadigen van een kogelwerend schild van de politie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaren op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde politieambtenaren.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummers: 03/700092-12, 03/850096-12 (ttz gev) en 03/861056-10 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 februari 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in de P.I. Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard, Op de Geer 1.
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 januari 2013, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging, zoals deze luidt na wijziging, is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt kort en feitelijk weergegeven daar op neer dat verdachte:
03/700092-12:
Feit 1: heeft geprobeerd om politieambtenaar [benadeelde partij 1] - al dan niet met voorbedachten rade - te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 2: heeft geprobeerd om politieambtenaar [benadeelde partij 2] - al dan niet met voorbedachten rade - te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 3: heeft geprobeerd om politieambtenaar [benadeelde partij 3] - al dan niet met voorbedachten rade - te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 4: een kogelwerend schild van de Politie regio Limburg-Zuid heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt.
03/850096-12:
politieambtenaar [benadeelde partij 4] heeft mishandeld.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het feit, ten laste gelegd onder parketnummer 03/850096-12, bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft ter terechtzitting verwezen naar de relevante processtukken. De verbalisant [benadeelde partij 4] heeft pijn geleden en letsel bekomen tengevolge van de gedragingen van verdachte.
De officier van justitie is van mening dat de feiten 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4, zoals ten laste gelegd onder parketnummer 03/700092-12, bewezen kunnen worden verklaard. Ter zake van feit 1 verwijst de officier van justitie naar de aangifte van [benadeelde partij 1], de foto’s van het letsel van [benadeelde partij 1] en de verklaringen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]. Ter zake van feit 2 verwijst de officier van justitie naar de verklaringen van de verbalisanten [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [getuige 1] en [benadeelde partij 3]. Tevens verwijst de officier van justitie naar de verklaring van de geneeskundige inzake het letsel van verbalisant [benadeelde partij 2]. Ter zake van feit 3 verwijst de officier van justitie ook naar de verklaringen van deze verbalisanten.
Het is volgens de officier van justitie een feit van algemene bekendheid dat de zijkant van het hoofd zeer kwetsbaar is. Een harde klap van een honkbalknuppel tegen het hoofd kan tot de dood leiden. De officier van justitie verwijst naar de foto’s van de knuppel en het kogelwerend schild.
De officier van justitie wijst er op dat de verklaring van verdachte ter terechtzitting strijdig is met de processtukken en de inhoud van de videoreconstructie. De verklaring van verdachte, dat de verbalisanten direct met het kogelwerend schild de woning binnenkwamen in plaats van dat zij dit pas in tweede instantie hebben gepakt, is onlogisch en wordt niet gesteund door de processtukken. Dit geldt tevens voor de verklaring dat verdachte met een instapschoen aan zijn voet wat houterig tegen het schild zou hebben getrapt en dat hij in paniek zou zijn geweest. Uit de verslaglegging van de vriendin van verdachte op internet volgt dat verdachte rustig is gebleven, dus niet in paniek heeft gehandeld.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geprobeerd om de politieambtenaren [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] te doden. Het opzet kan uit de feiten worden geduid. De officier van justitie verwijst ter zake van de voorbedachten rade naar rechtsoverweging 2.3 uit het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2013 (LJN BY 5679), waarin de Hoge Raad heeft verwezen naar de relevante overwegingen uit het arrest van 28 februari 2010 (LJN BR 2342). Volgens deze overweging kan de voorbedachten rade worden afgeleid uit objectieve omstandigheden. Volgens de officier van justitie zijn in deze zaak deze objectieve omstandigheden aanwezig. De officier van justitie verwijst naar een melding van een deurwaarder aan de politie over de uitlatingen van verdachte. Nadat de politie in de woning was binnengetreden is verdachte bovendien doelgericht naar de plaats gelopen waar hij het slagwapen gebruiksklaar bewaarde. Hij heeft zowel in de woonkamer als op de trap voldoende tijd en gelegenheid gehad om alsnog vrijwillig mee te werken. Volgens de officier van justitie dient de rechtbank de vraag te beoordelen of mag worden gesproken van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, die aan het bewijs van voorbedachten rade in de weg staat.
Primair stelt de officier van justitie dat de rechtbank aan de beantwoording van deze vraag niet mag toekomen, nu deze vraag door een deskundige dient te worden beantwoord. Subsidiair stelt de officier van justitie dat er geen contra-indicaties zijn voor de voorbedachten rade. Niets wijst op besluitvorming en uitvoering tijdens hevige drift van verdachte. De officier van justitie wijst in dit verband op het tijdsverloop tussen het aanbellen door agenten en het door verdachte voor de eerste maal slaan met de honkbalknuppel. De officier van justitie verwijst in dit verband ook naar de verslaglegging op internet door de vriendin van verdachte, inhoudende dat verdachte klaar was om de strijd aan te gaan als de voordeur opengaat. Meer subsidiair wijst de officier van justitie op het leerstuk van culpa in causa, welk leerstuk ook betrokken moet worden bij de vraag of het aan de eigen schuld van verdachte te wijten is dat er een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is opgetreden. Verdachte heeft jarenlang een ongefundeerde wrok jegens instanties gekoesterd. Verdachte heeft zichzelf in een situatie gebracht waarbij elk politiecontact gevoed zal worden door geweld. Nu verdachte zelf de oorzaak is voor de hevige gemoedsbeweging, kan hij hier niet met succes een beroep op doen.
Ter zake van feit 4 verwijst de officier van justitie naar de aangifte, de verklaring van [benadeelde partij 3] en de foto’s van de schade aan het schild.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van verdachte bepleit ten aanzien van alle aan hem ten laste gelegde feiten. Volgens de raadsman hangen de feiten op de dagvaarding met parketnummer 03/700092-12 met elkaar samen en komen deze voort uit hetzelfde ad hoc door emotie bepaalde gedrag van verdachte.
Ter zake van feit 2 voert de raadsman aan dat de verbalisanten volgens verdachte niet tweemaal, maar slechts eenmaal, met schild, de trap in zijn woning omhoog zijn gekomen. Verdachte was volledig verrast. Verbalisanten [getuige 1] en [benadeelde partij 1] verklaren slechts over één slag met de knuppel die verbalisant [benadeelde partij 2] ternauwernood kon ontwijken. Verbalisant [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat verdachte horizontaal met de knuppel in zijn richting heeft geslagen en de muur raakte en daarna in tegengestelde richting nog eens uithaalde. Gezien de bevindingen tijdens de reconstructie is een horizontale zwaaibeweging onmogelijk. De beschadiging van de muur, zoals op de foto’s in het procesdossier getoond, kan niet ontstaan zijn door een slag met de knuppel aangezien deze beschadiging daarvoor te ver naar beneden op deze muur is gelegen. Uit de verklaring van [benadeelde partij 3] volgt dat hij, anders dan in het proces-verbaal van bevindingen en in de verklaring van verbalisant [benadeelde partij 1] wordt gerelateerd, niet bij de bestorming van de trap aanwezig kan zijn geweest. De op ambtseed afgelegde verklaringen stemmen derhalve op essentiële punten niet met elkaar overeen. Gelet op de betwisting van verdachte is de raadsman van mening dat feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Indien de rechtbank wel uitgaat van het tweemaal beklimmen van de trap en het slaan door verdachte in de richting van het hoofd van [benadeelde partij 2] tijdens de eerste beklimming, dan is het volgens de raadsman de vraag of dit een poging – al dan niet met voorbedachten rade – was om [benadeelde partij 2] van het leven te beroven. Er is geen bewijsmiddel waaruit gewoon opzet kan worden afgeleid. Verdachte heeft niet met kracht geslagen. Er bestond geen aanmerkelijke kans dat [benadeelde partij 2], indien de klap raak was geweest, daardoor zou komen te overlijden. Verdachte heeft een dergelijke kans evenmin willens en wetens aanvaard. Er was dus geen sprake van voorwaardelijk opzet.
Voor de vraag of er sprake is van voorbedachten raad wijst de raadsman op de overwegingen van de Hoge Raad in het arrest van 28 februari 2012 (LJN BR2342). De raadsman heeft bepleit dat er bij verdachte sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en dat er onvoldoende tijd is geweest om zich te beraden op een besluit. Als er al sprake was van twee verschillende exercities de trap op, dan lag daar erg weinig tijd tussen. Verdachte heeft uitgelegd waarom er een honkbalknuppel onder handbereik lag. Het is overigens wel degelijk aan de rechtbank om over de voorbedachten raad een oordeel te formuleren. Nu niet vaststaat dat door verdachte hard is geslagen kan ter zake van feit 2 evenmin een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ter zake van de feiten 1 en 3 heeft de raadsman aangevoerd dat er ten aanzien van het slaan tijdens het de tweede maal beklimmen van de trap, geen sprake was van voorwaardelijk opzet, nu er geen aanmerkelijke kans bestond op dodelijk letsel. Indien deze kans wel al bestond, dan heeft verdachte zich dat in alle stress en hectiek niet gerealiseerd, laat staan dat hij de veronderstelde kans heeft geaccepteerd. De overwegingen omtrent het afwezig zijn van voorbedachten rade, zoals aangevoerd bij feit 2, zijn volgens de raadsman ook ter zake van deze twee feiten onverkort van toepassing. De raadsman wijst er op dat enkel uit de verklaring van [benadeelde partij 1] volgt dat hij door verdachte is geslagen. [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat verdachte tweemaal heeft geslagen, maar [benadeelde partij 2] heeft slechts over één uithaal gerelateerd. [benadeelde partij 1] heeft deze klap afgeweerd met zijn arm en er nagenoeg niets aan overgehouden, hetgeen een graadmeter is voor de kracht waarmee verdachte zou hebben geslagen. Indien er al is geslagen, dan is de kracht niet dermate dat kan worden gesproken van poging tot doodslag of toebrengen zwaar lichamelijk letsel. Verdachte moet dan ook van feit 1 in alle varianten worden vrijgesproken.
[benadeelde partij 3] is klaarblijkelijk wel geraakt door een stoot met de onderkant van de knuppel. De raadsman stelt dat deze stomp onvoldoende kracht had om levensbedreigend te kunnen zijn. Bovendien is er klaarblijkelijk bewust op het schild geslagen en niet richting hoofd van [benadeelde partij 3]. Verdachte had niet de bedoeling om iemand te raken. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van feit 3 primair en subsidiair.
De raadsman refereert zich ter zake van feit 4 aan het oordeel van de rechtbank.
Ter zake van het feit op de dagvaarding met parketnummer 03/850096-12 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De raadsman betwist dat er sprake is van opzet op mishandeling. De opzet van verdachte was er hooguit op gericht om los te komen. Er is geen enkele mishandelingsactie van verdachte nader geduid.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ter zake van de feiten onder parketnummer 03/700092-12
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Ter zake van de feiten 1, 2 en 3
Verbalisanten [getuige 2] en [getuige 1] relateren het volgende -zakelijk weergegeven-:
“Op woensdag 8 februari 2012 waren wij, [getuige 1] en [getuige 2], vergezeld van collega’s [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1]. Wij hadden deze ochtend eerder opgetreden als Aanhoudings/VAG eenheid. (…) Wij waren gekleed in vesten met op de voor- en achterzijde het opschrift: Politie.
Wij kregen als aanhoudingseenheid Limburg-Zuid het verzoek voor collegiale bijstand van de basiseenheid Heerlen-Noord te gaan naar de [adres] te H. Op genoemd adres woonde een manspersoon, genaamd: [verdachte], (…)
welke gesignaleerd stond voor afgifte DNA. De manspersoon had aangegeven aan de wijkagent geen DNA te willen afgeven en zich te verzetten tegen een eventuele aanhouding. De betreffende teamchef van de wijkagent had de aanhoudingseenheid Limburg-Zuid verzocht de persoon aan te houden voor de signalering terzake afgifte DNA.”
Op 8 februari 2012 is door verbalisant [benadeelde partij 1] aangifte gedaan van poging tot doodslag dan wel dan wel poging tot zware mishandeling. Hij verklaarde in deze aangifte -zakelijk weergegeven-:
“(…) Op woensdag 8 februari 2012 was ik als lid van de aanhoudingseenheid Limburg-zuid belast met de aanhouding van personen. (…) Wij waren gekleed in burgerkleding en droegen een zwarte jas met daarop duidelijk het woord ‘politie’. (…) Aan onze groep was het verzoek gedaan om een persoon aan te houden welke woonachtig is aan het [adres] te H. (…) Ik zag dat mijn collega [benadeelde partij 2] op de voordeur van de woning klopte. Ik liep naar het raam dat is gelegen naast de voordeur. Ik kon door het raam de woonkamer inkijken en klopte op het raam. Ik zag dat een manspersoon de woning kwam ingelopen. Ik had oogcontact met deze persoon en riep hem aan. Ik riep: Politie! Maak de voordeur open!”. Ik riep dit op niet mis te verstane wijze. Deze manspersoon moet mij gezien hebben en de politiebus hebben gezien die meteen achter mij stond. Ik hoorde deze man zeggen: “Flikker op”. Vervolgens werd besloten de voordeur van de woning te forceren met een ram. (…) Ik zag dat mijn collega [benadeelde partij 2] als eerste de woning betrad, waarna ik volgde. (…) Ik zag dat [voornaam benadeelde partij 2] bijna boven aan de trap stond. Ik zag dat op de overloop de man stond, die ik eerder in de woonkamer gezien had. Ik zag dat deze man zich plots omdraaide en meteen uithaalde met een honkbalknuppel. Ik zag dat de honkbalknuppel [voornaam benadeelde partij 2] net niet raakte, dit scheelde echt maar heel weinig. Ik zag dat de man met volle kracht sloeg, alsof hij [voornaam benadeelde partij 2]’s kop eraf wilde slaan. (…) Wij reageerden door de trap af te gaan en een kogelwerend schild er bij te halen. Ik zag dat [benadeelde partij 3] het schild ter hand nam en met het schild voor zich de trap op liep. Ik liep direct achter [voornaam benadeelde partij 3] aan, en achter mij bevonden zich achtereenvolgens de collega’s [benadeelde partij 2], [getuige 2] en [getuige 1]. Ik hoorde dat [voornaam benadeelde partij 3] riep: “Politie!!! Laat dat wapen vallen”. (…) Ik zag dat de man niet reageerde op deze woorden. (…) Ik zag dat de man met de knuppel boven aan de trap klaar stond. (…) We zijn hierop als groep de trap op gegaan, voorwaarts. (…) Ik merkte dat zo gauw [voornaam benadeelde partij 3] binnen het bereik van de knuppel was, de man vol op het schild in begon te hakken. Ik zag dat de man de knuppel helemaal naar achteren haalde en met volle kracht sloeg. Ik zag dat de man ook uit volle kracht trapte op het schild dat [voornaam benadeelde partij 3] droeg. Ik zag dat de man voor elke trap opsprong en vervolgens zijn been strekte om zo hard mogelijk op het schild te trappen. (…) Ik voelde elke klap en trap op het schild door het lichaam van [voornaam benadeelde partij 3] doordreunen. (…) Ik denk dat de man zeker 20 keer op het schild getrapt en geslagen heeft. Het door de verdachte gebruikte geweld was zo heftig, dat ik het gevoel had dat de verdachte ons echt dood wilde slaan. (…)
Op het moment dat we boven aan de trap stonden, zag ik dat de man de knuppel vanuit slaghouding in een rechte stoot naar het hoofd van [voornaam benadeelde partij 3] uithaalde. Ik zag dat de man dit doelbewust deed. Ik zag dat de man over ging van grof en lomp geweld, naar een gerichte en precieze stoot naar het hoofd van [voornaam benadeelde partij 3].
Uiteindelijk kwamen we boven aan de trap en konden we de vliering bereiken. Op de vliering ontstond een iets grotere ruimte tussen de verdachte en onze groep. (…) Ik stond net schuin achter [voornaam benadeelde partij 3] (…). In die korte tijd zag ik dat de verdachte als een razende te keer ging. Ik zag dat de man met de honkbalknuppel in de richting van mijn hoofd sloeg. Ik kon op dat moment niets anders doen dan mijn linkerarm voor mijn hoofd te houden en mijn hoofd te beschermen. Ik zag dat de man twee maal in de richting van mijn hoofd sloeg. Ik kon deze klappen ook 2 maal afweren. Ik voelde hevige pijn aan mijn linker onderarm op het moment dat de knuppel mij raakte. Ik had het vermoeden dat mijn arm gebroken was door deze klappen(…)”
Uit de geneeskundige verklaring over verbalisant [benadeelde partij 1] volgt dat deze lichte drukpijn aan de radiusknop van zijn linkerelleboog had. Geconcludeerd werd dat sprake was van een contusie van de linkerelleboog.
Ook verbalisant [benadeelde partij 2] heeft op 8 februari 2012 aangifte gedaan. Hij verklaarde in deze aangifte -zakelijk weergegeven-:
“(…) Op 8 februari 2012 was ik samen met vier collega’s van de AE doende bij een inzet aan het [adres] te H. (…)We keken beiden door het raam links naast de voordeur naar binnen en zagen kort na het aanbellen en het kloppen op het raam de nadien te noemen verdacht [verdachte] in de woonkamer lopen. (…) Ik zag dat dezelfde man vanuit de gang de trap naar boven op rende. (…) Ik rende achter deze man aan, teneinde deze aan te houden en riep naar mijn collega’s dat de man de trap op vluchtte. (…) Ik zag dat de man op het einde van de trap op het bovenportaal aankwam, zich meteen snel omdraaide en direct met een houten honkbalknuppel vol uithaalde en me op mijn hoofd wilde slaan. Hij sloeg met een swing van rechts naar links met zoveel kracht dat hij de muur naast mij vol raakte. Met een luide klap raakte de knuppel deze muur. In een reactie kon ik me bukken en voelde de wind, veroorzaakt door het slaan met de knuppel, over mijn hoofd scheren. (…) Meteen hierop haalde hij weer met de knuppel uit en sloeg van links naar rechts in de richting van mijn hoofd. (…) Ik zag dat hij vervolgens met de knuppel al slaand in mijn richting de trap af kwam lopen. Ik liep achteruit de trap af. (…) Ik zag dat collega [benadeelde partij 3] met het schild naar de trap kwam gelopen. Ik zag dat deze man nog steeds bovenaan de trap met de knuppel in zijn handen stond. Vervolgens zijn wij in de volgorde: man met schild, [benadeelde partij 3], daarna [benadeelde partij 1], en ik naar boven gelopen. [benadeelde partij 1] en ik ondersteunden het lichaam van [benadeelde partij 3]. Toen we naar boven liepen, zag ik dat de man enkele treden naar beneden liep en vervolgens met zijn beide voeten en met zijn volle gewicht boven op het schild van [benadeelde partij 3] sprong. Ik voelde dat het lichaam van [benadeelde partij 3] hierdoor naar achteren kwam en moest hem tegenhouden zodat hij niet naar beneden viel. Ik zag dat hij meerdere malen met volle kracht met zijn voet naar het hoofd van [benadeelde partij 3] trapte. Ik zag op dat moment dat deze man zware berg- en/of werkschoenen droeg.
De man raakte alleen het schild. Vervolgens zag ik dat hij met volle kracht met de honkbalknuppel op [benadeelde partij 3] insloeg en daarbij het schild vol raakte. De man bleef slaan en schoppen. (…) Met ons allen oefenden we druk naar voren uit en konden trede na trede naar boven lopen. Bij dit naar voren lopen, bleef de man zich verzetten door met kracht te blijven slaan en schoppen. Ik zag dat collega [benadeelde partij 3] boven aan de trap aankwam en dat de man in een zodanige positie kwam dat hij de kans kreeg om met de onderkant van de knuppel tegen het hoofd van collega [benadeelde partij 3] te slaan en hem op zijn hoofd, links achter zijn oor raakte. De man wist weer met de knuppel te slaan en raakte mijn linker hand. Door deze klap voelde ik een hevige pijn in mijn linker hand. Ik zag dat [benadeelde partij 1] ook geraakt werd doordat de man met de knuppel op ons insloeg. (…)”
Ook verbalisant [benadeelde partij 2] is door een arts onderzocht. Uit de geneeskundige verklaring volgt dat er sprake was van een lichte zwelling, kleine zeer oppervlakkige schaafwonden en drukpijn op/bij zijn linkerhand. Conclusie was dat sprake was van een contusie van de linkerhand.
Ten slotte heeft ook verbalisant [benadeelde partij 3] op 8 februari 2012 aangifte gedaan. Hij verklaarde -zakelijk weergegeven-:
“(…) Op 8 februari 2012 kreeg ik het verzoek om samen met collega’s verdachte [verdachte] aan te houden, wonende aan het [adres] te H. (…) Ik zie op dat moment dus dat drie van mijn collega’s de woning binnen gaan om de aan te houden man te gaan aanhouden. Op dat moment loop ik ook naar de woning. Ik zie mijn collega [voornaam benadeelde partij 2] net de trap op lopen. (…) Op het moment dat ik binnenstap zie ik mijn collega niet meer doordat ik niet het trapgat in kan kijken. Kort erna hoor ik [voornaam benadeelde partij 2] roepen: “KNUPPEL”. Direct erna hoor ik collega [voornaam getuige 1] zeggen: “schild bij”.
Ik ben daartoe de woning uitgegaan en naar de bus gelopen om het schild te pakken. (…) ik kom vervolgens terug de woning in. (…) Ik loop derhalve direct door de trap omhoog richting verdachte. Ik heb het schild voor mij als bescherming. (…) Ik moet u nog wel zeggen dat voor op het schild duidelijk het woord politie is te lezen. (…) Ongeveer halverwege de trap kreeg ik zicht op de man welke boven aan de trap stond. Ik zag dat hij een knuppel in zijn hand had. Direct na zichtcontact voelde ik een harde dreun op mijn schild. Het bleek dat de man boven op mij en mijn schild sprong, danwel er tegen aan trapte. Ondanks het feit dat twee collega’s mij tegen mijn rug tegen hielden en beveiligden was ik genoodzaakt een trede terug te stappen.
Direct hierop begon de man met de honkbalknuppel vol op mij, mijn collega’s en het schild in te beuken. (…) Ondanks het schild lukte het de man om mij in ieder geval een maal te raken. Dit gebeurde toen ik nog onder dekking van mijn schild op de trap was en wel bijna boven. Hij hakte met de achterkant van de knuppel bij het schild langs tegen mijn linkerzijde van mijn hoofd, achter mijn oor. Doordat de man al veel geweld tegen ons gebruikte was mijn lichaam in de overlevingsmodus gegaan. Hierdoor kon ik blijven staan na de klap. (…) In normale toestand was ik neergegaan en buiten westen geraakt na zo’n klap op mijn hoofd met deze honkbalknuppel. (…)
Hij was er op uit om mij kapot te slaan. Hij sloeg voluit met de knuppel. Alle slagen waren gericht op mijn hoofd en die van mijn collega’s. (…)”
Uit de geneeskundige verklaring omtrent het letsel van verbalisant [benadeelde partij 3] volgt dat er sprake is van een klein oppervlakkig wondje op het voorhoofd, een klein hematoom op de linkerschouder en een hematoom achter het linkeroor.
Ter terechtzitting heeft verdachte het volgende verklaard -zakelijk weergegeven-:
“Op 8 februari 2012 stond ik mijn tanden te poetsen in mijn woning te Heerlen. Ik hoorde opeens lawaai en ik keek door het raam van de woonkamer. Ik zag iemand gebukt voor het raam staan. Ik hoorde dat er hard op de voordeur werd geklopt. Mijn vriendin liep richting de voordeur, maar ik heb haar naar boven geduwd. Ik ben haar achterna de trap op gelopen. Op de sportkamer heb ik een honkbalknuppel gepakt. Ik was in een blinde waas. Er stond iemand met een schild op de trap. Ik heb met de honkbalknuppel op dit schild geslagen en ik heb op het schild getrapt.”
Overwegingen met betrekking tot het bewijs.
Op basis van voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank - zakelijk weergegeven - de hierna volgende feitelijke gang van zaken vast. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de ter terechtzitting getoonde en aan het dossier toegevoegde dvd’s met daarop de opnames van de op verzoek van de verdediging gehouden reconstructie. Waar nodig zal de rechtbank hier expliciet naar verwijzen.
Zowel toen de politiemensen buiten stonden als toen ze binnen waren hebben zij meermalen geroepen dat zij van de politie waren. Zij droegen allen een vest met daarop, op zowel de voor- als de achterkant, het woord “Politie”. Dit stond ook vermeld op het later ingezette schild. Ondanks het gegeven dat het dus voor verdachte redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat het politie betrof, weigerde hij de deur te openen, waarna de politie deze open bonkte. Verdachte rende vanuit de hal de trap op en pakte uit de kamer die meteen bovenaan de trap ligt (door verdachte wordt dit de sportkamer genoemd) een honkbalknuppel. Vervolgens sloeg verdachte met deze honkbalknuppel richting het hoofd van [benadeelde partij 2] die hem achterna de trap op was gevolgd. Uit de verklaringen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] blijkt dat deze slaande beweging met volle kracht was en dat enkel het hoofd van [benadeelde partij 2] niet geraakt is omdat hij tijdig kon bukken en daardoor de slag kon ontwijken.
Vervolgens verplaatsten [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] zich achterwaarts de trap af. Inmiddels had [benadeelde partij 3] het schild gehaald en ging men in een zogenaamd treintje de trap op naar boven. [benadeelde partij 3] ging voorop met het schild voor c.q. schuin boven zich ter bescherming, gevolgd door [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] die [benadeelde partij 3] als het ware omhoog duwen. Uit de verklaringen van de verbalisanten blijkt voorts dat verdachte dusdanige kracht uitoefende, door met de honkbalknuppel op het schild te slaan en met geschoeide voet tegen het schild te trappen dan wel erop te springen, dat zonder de steun in de rug van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] [benadeelde partij 3] zich niet staande zou hebben kunnen houden.
Zoals ook duidelijk wordt bij het bekijken van de beelden van de reconstructie waren de verbalisanten tijdens de overgang van het de trap oplopen en het de overloop opstappen extra kwetsbaar omdat zij op dat moment niet meer volledig konden profiteren van de bescherming van het schild.
Eenmaal (bijna) boven aangekomen zag verdachte kans om het schild dat [benadeelde partij 3] vasthield te passeren en hem met de achterkant van de knuppel tegen het hoofd te stoten. Uit de verklaring van [benadeelde partij 1] volgt dat dit een doelgerichte en precieze stoot op het hoofd van [benadeelde partij 3] was en uit de verklaring van [benadeelde partij 3] blijkt dat deze klap dusdanig hard was, dat was hij niet inmiddels in de door hem benoemde overlevingsmodus overgegaan, hij buiten bewustzijn zou zijn geraakt. Tijdens de reconstructie gaf [benadeelde partij 3] dienaangaande aan dat hij na de klap even tijd nodig had om weer volledig bij zijn positieven te komen.
Na de stoot tegen het hoofd van [benadeelde partij 3] zag verdachte kans om meermalen met de honkbalknuppel richting het hoofd van [benadeelde partij 1] te slaan, welke slagen [benadeelde partij 1] wist af te weren met zijn arm. [benadeelde partij 1] verklaart dat deze slagen dusdanig hard waren dat hij dacht dat zijn arm gebroken was. [benadeelde partij 2] werd daarna op zijn linkerhand geslagen. Op basis van de verklaringen van de verbalisanten dienaangaande stelt de rechtbank vast dat verdachte hard geslagen heeft. De stelling van verdachte dat hij niet hard geslagen en getrapt zou hebben wordt dan ook weerlegd door de bewijsmiddelen.
De gang van zaken zoals beschreven door de verbalisanten wordt bevestigd door datgene wat zij verklaard hebben tijdens de reconstructie. In tegenstelling tot hetgeen door de verdediging is aangevoerd heeft de rechtbank geen tegenstrijdigheden geconstateerd in de verklaringen van de verbalisanten. Daar waar sprake is van kleinere verschillen in de verklaringen zijn deze niet relevant voor de vaststelling van de gebeurtenissen. Van enige onjuistheden die de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verbalisanten zouden kunnen aantasten, is de rechtbank niet gebleken.
Uit de reconstructie blijkt voorts dat toen verdachte bovenaan de trap stond en met de honkbalknuppel slaande bewegingen richting de verbalisanten maakte, hij niet strak horizontaal van links naar rechts heeft geslagen maar vanaf schouderhoogte uithalend van boven schuin naar beneden en dat het trapgat/de overloop voldoende plaats bood voor een dergelijke slaande beweging. De stelling van de verdediging dat een dergelijke slaande beweging feitelijk onmogelijk is, wordt hiermede weerlegd.
Het opzet
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het opzet van verdachte gericht was op de dood van de verbalisanten. Verdachte heeft geen verklaring gegeven - dan wel kunnen geven - over zijn motieven voor zijn handelen. Ook overigens biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om opzet te kunnen bewijzen.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of er sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte gericht met volle kracht richting het hoofd van [benadeelde partij 2] heeft geslagen, [benadeelde partij 3] met de achterkant van de knuppel tegen zijn hoofd heeft gestoten en meermalen met de knuppel richting het hoofd van [benadeelde partij 1] heeft geslagen. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat verdachte door het dolle heen was en met volle kracht heeft geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is en dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat een klap of stoot met een honkbalknuppel de dood tot gevolg heeft. De rechtbank is van oordeel dat door dit richting het hoofd uitgeoefende geweld verdachte bewust deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
De stelling van de verdediging dat het opzet van verdachte enkel gericht was op het geweld uitoefenen richting het schild en dat er dus geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet gericht op de dood dan wel het zwaar letsel van de verbalisanten, wordt weerlegd door het gegeven dat verdachte de hiervoor bedoelde slagen heeft uitgedeeld toen er nog geen schild gebruikt werd ([benadeelde partij 2]) en hij daarna kans heeft gezien onder passering van het schild [benadeelde partij 3] te stoten en richting het hoofd van [benadeelde partij 1] te slaan.
Voorbedachten rade
Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat de jurisprudentie geen aanknopingspunt biedt voor de stelling van de officier van justitie, inhoudende dat enkel een deskundige in staat is om een oordeel te vellen over de aanwezigheid van voorbedachten rade bij verdachte. De vraag die nu dan ook door de rechtbank beantwoord moet worden is of verdachte handelde met voorbedachten rade. Voorbedachten rade wijst op een moment van kalm beraad en rustig overleg voorafgaand aan de uitvoering van het feit. Kalm beraad en rustig overleg dient niet zozeer gezien worden als handelen in koelen bloede maar meer als het tegenovergestelde van handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling die de dader als het ware onvoorbereid treft en hem brengt tot een onmiddellijk gevolgde daad. De verdachte dient bij voorbedachten rade gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Zowel verdachte als de aanwezige verbalisanten hebben verklaard dat verdachte door het dolle heen was toen de politie zijn voordeur open bonkte. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat verdachte werd verrast en in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld door naar boven te rennen, de honkbalknuppel ter hand te nemen en te slaan in de richting van de hem tegemoetkomende verbalisanten. De vermeende slechte verstandhouding van verdachte met het politiekorps te Hoensbroek is volgens de rechtbank onvoldoende redengevend om aan te nemen dat verdachte een honkbalknuppel klaar had liggen met het doel om verbalisanten te doden. Gelet op deze feiten en omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Nu de voorbedachten rade niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank echter wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd om de verbalisanten [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] te doden. Om deze reden zal de rechtbank wel de feiten 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair wettig en overtuigend bewezen verklaren.
Ter zake van feit 4
Op 15 maart 2012 heeft verbalisant [getuige 1] namens de Politie Limburg-Zuid aangifte gedaan ter zake van vernieling van het kogelwerend schild. Aangever [getuige 1] heeft verklaard dat hij op woensdag 8 februari 2012 als commandant van AE-VAG-groep van Regiopolitie Limburg-Zuid met meerdere leden van deze groep en met gebruikmaking van een kogelwerend schild is binnengetreden in de woning [adres] te H., ter aanhouding van verdachte. Aangever zag en hoorde dat verdachte meerdere malen met kracht in de richting van de verbalisanten sloeg en hierbij met kracht het schild raakte. Vervolgens zag hij dat verdachte met kracht van bovenaan de trap op het schild sprong, waarna hij weer met de houten knuppel meermaals met kracht op het schild sloeg. Volgens aangever is tengevolge van het door verdachte op het schild uitgeoefende geweld schade ontstaan aan het schild. De aangever heeft verklaard dat het zwart van de verfachtige substantie op het schild is losgelaten, waardoor er metaalachtig materiaal zichtbaar is. Hierdoor kan het kogelwerend materiaal in het schild worden blootgesteld aan licht, vocht en vervuiling, waardoor de beschermingsfactor van het schild kan afnemen. Aangezien het schild altijd opgeborgen is in een uitrukvoertuig en dit te allen tijde beschikbaar dient te zijn, is de kans op de voornoemde blootstelling aan licht, vocht en vervuiling volgens aangever zeer groot.
De aangever heeft in een aanvullende verklaring aangegeven dat door Technisch Bureau H.A. Muller B.V. in Arnhem is vastgesteld dat de kogelwerende bescherming van het schild niet meer kan worden gegarandeerd en dat dit schild vervangen zal dienen te worden door een nieuw exemplaar.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met de honkbalknuppel op het schild heeft geslagen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij met zijn rechtervoet op het schild heeft geschopt.
Gelet op de verklaring van verdachte, de aangifte door [getuige 1] namens Politie Limburg-Zuid en de geconstateerde schade aan het schild acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het kogelwerend schild van de Politie Limburg-Zuid heeft beschadigd.
Ter zake van het feit onder parketnummer 03/850096-12
Op 2 mei 2011 reed verdachte met een grijze bestelauto over de groenstrook, gelegen direct naast het politiebureau aan de Sint Hubertuslaan te Maastricht. Verbalisant [benadeelde partij 4] begaf zich hierop met een aantal collega’s naar buiten om verdachte op zijn gedrag aan te spreken. Verdachte weigerde zijn rijbewijs of een (ander) identiteitsbewijs aan de verbalisant te overhandigen, waarop verbalisanten verdachte aanhielden als verdachte van overtreding van het bepaalde in artikel 447e Wetboek van Strafrecht. [benadeelde partij 4] pakte verdachte hierop bij zijn rechterschouder, maar verdachte bood meteen weerstand en rukte zich los. [benadeelde partij 4] pakte verdachte wederom bij zijn bovenlichaam, maar verdachte maakte opnieuw krachtige bewegingen met zijn bovenlichaam in een andere richting en rukte zich weer los. [benadeelde partij 4] heeft hierop een verwurging rond de hals van verdachte aangezet. Desondanks bleef verdachte rukken en trekken om los te komen. Uiteindelijk brak het verzet. Verbalisant [benadeelde partij 4] heeft naderhand verklaard dat hij veertien dagen pijn heeft ondervonden vanwege een kneuzing van zijn ribbenkast. Hij kon slecht ademhalen en had verschillende blauwe plekken door de wederspannigheid van verdachte.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de agenten hem dusdanig hebben verwurgd, dat hij niet meer kon spreken en moest vechten voor adem.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte verbalisant [benadeelde partij 4] heeft mishandeld. Uit geen van de processtukken blijkt van opzet van verdachte om [benadeelde partij 4], al dan niet in voorwaardelijke zin, te mishandelen. De feiten, zoals deze zich te Maastricht hebben voorgedaan op 2 mei 2011, dienen te worden uitgelegd als verzet door verdachte bij zijn aanhouding en niet als mishandeling van [benadeelde partij 4]. Het feit dat [benadeelde partij 4] door het verzet van verdachte enig letsel heeft opgelopen is niet relevant voor de door de rechtbank te beantwoorden rechtsvraag.
De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder parketnummer 03/850096-12 aan hem ten laste gelegde feit vrijspreken.
4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht ter zake van de zaak met parketnummer 03/700092-12 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 8 februari 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 1] (politieambtenaar bij de AE Limburg-Zuid) van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen met een honkbalknuppel met kracht in de richting van het hoofd van die [benadeelde partij 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 8 februari 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 2] (politieambtenaar bij AE Limburg-Zuid) van het leven te beroven, met dat opzet, eenmaal met een honkbalknuppel met kracht in de richting van het hoofd van die [benadeelde partij 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 8 februari 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 3] (politieambtenaar bij de AE Limburg-Zuid) van het leven te beroven, met dat opzet, eenmaal met een honkbalknuppel met kracht tegen het hoofd van die [benadeelde partij 3] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op 8 februari 2012 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een kogelwerend schild, toebehorende aan de politie Limburg-zuid, heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van 03/700092-12 feit 1 subsidiair:
poging tot doodslag
Ten aanzien van 03/700092-12 feit 2 subsidiair:
poging tot doodslag
Ten aanzien van 03/700092-12 feit 3 subsidiair:
poging tot doodslag
Ten aanzien van 03/700092-12 feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest van verdachte.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman de vrijspraak van verdachte bepleit. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat er sprake is van een voortgezette handeling, gelet op het verband tussen de verschillende feiten. Verdachte heeft niet telkens opnieuw een wilsbesluit genomen. Bij een bewezenverklaring van een poging zware mishandeling dient volgens de raadsman een gevangenisstraf te worden opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van het voorarrest van de verdachte niet overstijgt. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat bij een verdergaande bewezenverklaring dan een poging zware mishandeling rekening dient te worden gehouden met het korte tijdsbestek, de heftige gemoedsbeweging van verdachte en het feit dat verdachte geen potentieel dodelijke wapens heeft gebruikt. De raadsman heeft ten slotte gewezen op het geringe letsel van de verbalisanten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte een grote antipathie heeft ontwikkeld jegens de politie. Verdachte onderbouwt dit door te stellen dat hij wetenschap heeft van corruptie binnen het politiekorps Hoensbroek en dat pogingen zijnerzijds om deze misstanden aan het licht te brengen tot gevolg hebben dat de politie hem daar waar mogelijk dwars zit. Concreet wangedrag van de politie jegens verdachte heeft hij echter geenszins aannemelijk weten te maken. Voorts valt op dat verdachte op 2 mei 2011 bewust de confrontatie met de politie te Maastricht opzoekt, een actie die niet te herleiden is tot de door hem gestelde verstoorde verhouding met het politiekorps Hoensbroek. Verdachte heeft niet willen meewerken aan het onderzoek door de psycholoog, zodat ook via die weg geen duidelijkheid is verkregen over zijn mogelijke beweegredenen. Feit is wel dat verdachte buitensporig geweld heeft uitgeoefend jegens de politieambtenaren, terwijl daar geen invoelbare verklaring voor te bedenken is. Politiemensen die enkel hun werk deden en opdracht hadden gekregen om over te gaan tot aanhouding van verdachte omdat hij eerder al geweigerd had mee te werken aan de op grond van een eerdere veroordeling op hem rustende verplichting mee te werken aan DNA-afname. De ernst van het geweld was dusdanig dat de betrokken verbalisanten gevreesd hebben voor hun leven. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte slechts een keer eerder is veroordeeld. Voorts is het door de verbalisanten opgelopen letsel relatief gering.
Gelet hierop acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van 3 jaren passend en geboden. Deze straf is minder van omvang dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de ten laste gelegde pogingen tot moord. De rechtbank is van oordeel dat de thans op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
7 De benadeelde partijen
Ter zake de dagvaarding met parketnummer 03/700092-12 hebben vier benadeelde partijen een schadevergoeding gevorderd.
[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 800,00 aan immateriële schade ter zake van feit 1, met het verzoek tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing en gevorderd dat toepassing wordt gegeven aan de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij vrijspraak van verdachte van feit 1 heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt op basis van het onderzoek ter terechtzitting vast dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door het in de dagvaarding met parketnummer 03/700092-12 onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De hoogte van het gevorderde bedrag is niet weersproken, zodat de rechtbank het gevorderde bedrag van € 800,00 zal toewijzen. De rechtbank zal voorts de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 800,00 aan immateriële schade ter zake van feit 2, met het verzoek tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing en gevorderd dat toepassing wordt gegeven aan de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij vrijspraak van verdachte van feit 2 heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt op basis van het onderzoek ter terechtzitting vast dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] door het in de dagvaarding met parketnummer 03/700092-12 onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De hoogte van het gevorderde bedrag is niet weersproken, zodat de rechtbank het gevorderde bedrag van € 800,00 zal toewijzen. De rechtbank zal voorts de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert een schadevergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade ter zake van feit 3, met het verzoek tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag van € 800,00, gelet op het feit dat verdachte hetzelfde geweld onder dezelfde omstandigheden heeft toegepast tegen [benadeelde partij 3] als tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat toepassing wordt gegeven aan de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij vrijspraak van verdachte van feit 3 heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt op basis van het onderzoek ter terechtzitting vast dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] door het in de dagvaarding met parketnummer 03/700092-12 onder feit 3 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank zal aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] het gevorderde bedrag van € 1.000,00 toewijzen, nu de hoogte van de vordering niet is weersproken. De rechtbank zal voorts de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Politieregio Limburg-Zuid
De benadeelde partij Politieregio Limburg-Zuid vordert een schadevergoeding van
€ 3.088,05 aan materiële schade ter zake van feit 4, met het verzoek tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het gehele gevorderde bedrag en tevens gevorderd dat toepassing wordt gegeven aan de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag is inclusief BTW. Het is volgens de officier van justitie voor de politie voordeliger om een nieuw schild aan te schaffen dan om het beschadigde schild te laten herstellen.
De raadsman heeft primair bepleit dat bij toewijzing van de vordering rekening dient te worden gehouden met het feit dat een vergoeding tegen nieuwwaarde wordt gevorderd voor een oud en gebruikt schild, om welke reden de vordering gematigd dient te worden. Voorts is de BTW verrekenbaar, om welke reden deze volgens de raadsman niet behoeft te worden vergoed. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt op basis van het onderzoek ter terechtzitting vast dat aan de benadeelde partij Politieregio Limburg-Zuid door het in de dagvaarding met parketnummer 03/700092-12 onder feit 4 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De hoogte van de schade wordt, rekening houdende met het verweer van de zijde van verdachte dat het om een gebruikt voorwerp gaat maar waarvan de waarde thans kennelijk nihil is, bij gebreke van andere aanknopingspunten dan de vervangingswaarde, ex aequo et bono geschat op € 1.000,00. Nu de schade op dat bedrag wordt begroot moet het meer gevorderde bedrag worden afgewezen. De rechtbank zal voorts de schadevergoedingsmaatregel opleggen. In dit verband overweegt de rechtbank dat de politie de door haar te betalen BTW niet kan verrekenen met door haar af te dragen BTW.
[benadeelde partij 4]
Ter zake de dagvaarding met parketnummer 03/850096-12 heeft de benadeelde partij [benadeelde partij 4] een schadevergoeding gevorderd van € 223,00 aan immateriële schade, met het verzoek tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het op de dagvaarding met parketnummer 03/850096-12 aan hem ten laste gelegde.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een werkstraf voor de duur van 30 uren, aan verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank te Maastricht d.d. 29 maart 2011, gewezen onder parketnummer 03/861056-10. Deze vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de afwijzing van deze vordering gevorderd, nu ten uitvoerlegging van deze straf niet past, gezien de thans door de officier van justitie geformuleerde strafeis.
De verdediging heeft ter terechtzitting bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt afgewezen in het geval een (langere) vrijheidstraf aan verdachte wordt opgelegd. De raadsman trekt het nut de ten uitvoerlegging van deze werkstraf in twijfel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Gelet op de hoogte en modaliteit van de thans aan verdachte op te leggen straf, ziet de rechtbank echter geen toegevoegde waarde in een tenuitvoerlegging van 30 uren werkstraf.
De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging afwijzen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder de zaak met parketnummer 03/700092-12 feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair tenlastegelegde feiten en van het onder de zaak met parketnummer 03/850096-12 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1], p/a Postbus 1230, 6201 BE Maastricht, van een bedrag van € 800,00 (achthonderd euro);
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 16 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2], p/a Postbus 1230, 6201 BE Maastricht, van een bedrag van € 800,00 (achthonderd euro);
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 16 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] vervalt en omgekeerd.
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3], p/a Postbus 1230, 6201 BE Maastricht te betalen een bedrag van € 1.000,00 (eenduizend euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3], voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij Politieregio Limburg-Zuid, Postbus 1230, 6201 BE Maastricht, te betalen een bedrag van € 1.000,00 (eenduizend euro);
- wijst de vordering van de benadeelde partij Politieregio Limburg-Zuid voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij Politieregio Limburg-Zuid in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Politieregio Limburg-Zuid, voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij Politieregio Limburg-Zuid vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 4], p/a Postbus 1230, 6201 BE Maastricht, in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 4] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
Vordering tot tenuitvoerlegging 03/861056-10
- wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. F.M. van Maanen Winters en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting op 6 februari 2013, zijnde mr. M.J.A.G. van Baal buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging, ten laste gelegd dat
Tenlastelegging bij zaak met parketnummer: 03/700092-12
1.
hij op of omstreeks 8 februari 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten
rade [benadeelde partij 1] (politieambtenaar bij de AE Limburg-Zuid) van het leven te
beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans
eenmaal, met een honkbalknuppel (met kracht) in de richting van het hoofd
en/of (vervolgens) op de arm van die [benadeelde partij 1] heeft geslagen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 1]
(politieambtenaar bij de AE Limburg-Zuid) van het leven te beroven, met dat
opzet, meermalen, althans eenmaal, met een honkbalknuppel (met kracht) in de
richting van het hoofd en/of (vervolgens) op de arm van die [benadeelde partij 1] heeft
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte
rade aan [benadeelde partij 1] (politieambtenaar bij de AE Limburg-Zuid) zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een honkbalknuppel in de richting
van het hoofd en/of (vervolgens) op de arm van die [benadeelde partij 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 8 februari 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten
rade [benadeelde partij 2] (politieambtenaar bij AE Limburg-Zuid) van het leven te
beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans
eenmaal, met een honkbalknuppel (met kracht) in de richting van het hoofd van
die [benadeelde partij 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 2]
(politieambtenaar bij AE Limburg-Zuid) van het leven te beroven, met dat opzet
meermalen, althans eenmaal, met een honkbalknuppel (met kracht) in de richting
van het hoofd van die [benadeelde partij 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte
rade aan [benadeelde partij 2] (politieambtenaar bij de AE Limburg-Zuid) zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een honkbalknuppel in de
richting van het hoofd van die [benadeelde partij 2] en/of op de hand van die [benadeelde partij 2]
heeft geslagen, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
3.
hij op of omstreeks 8 februari 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten
rade [benadeelde partij 3] (politieambtenaar bij de AE Limburg-Zuid) van het leven te
beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans
eenmaal, met een honkbalknuppel (met kracht) in de richting van en/of tegen
het hoofd van die [benadeelde partij 3] heeft geslagen en/of gestoten/gestompt, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 3]
(politieambtenaar bij de AE Limburg-Zuid) van het leven te beroven, met dat
opzet meermalen, althans eenmaal, met een honkbalknuppel (met kracht) in de
richting van en/of tegen het hoofd van die [benadeelde partij 3] heeft geslagen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte
rade aan [benadeelde partij 3] (politieambtenaar bij de AE Limburg-Zuid) zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een honkbalknuppel in de
richting van en/of tegen het hoofd van die [benadeelde partij 3] heeft geslagen, terwijl de
uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 8 februari 2012 in de gemeente Heerlen opzettelijk en
wederrechtelijk een kogelwerend schild, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan de politie Limburg-zuid, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt;
Tenlastelegging bij zaak met parketnummer: 03/850096-12
1.
hij op of omstreeks 2 mei 2011 in de gemeente Maastricht, opzettelijk
mishandelend doende is geweest om zich van een ambtenaar, te weten de
inspecteur van politieregio Limburg-zuid [benadeelde partij 4], gedurende
en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, (met
kracht) los te rukken en/of trekken, waardoor voornoemde ambtenaar letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;