3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 primair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie verwijst ter zake van feit 1 primair naar de verklaring van aangever [slachtoffer 1] en van getuige [naam getuige]. Beiden hebben verklaard dat verdachte een kapotte flessenhals in zijn hand had en daarmee een stekende beweging in de richting van de hals van [slachtoffer 1] maakte. De officier van justitie wijst er op dat een dergelijke beweging met een dergelijk voorwerp gemakkelijk zwaar lichamelijk letsel kan veroorzaken, in dit geval te meer nu verdachte zich onbeheerst gedroeg. Verdachte heeft dit ingecalculeerd risico aanvaard. De officier van justitie hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij deze stekende beweging niet heeft gemaakt.
Ter zake van feit 2 verwijst de officier van justitie naar de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. Beiden hebben verklaard hoe angstig zij waren, terwijl verdachte de ruiten van de loge insloeg. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij bang was om te worden mishandeld, terwijl [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij voor haar leven vreesde. De angst van [slachtoffer 2] dient volgens de officier van justitie objectief te worden geïnterpreteerd als angst voor zware mishandeling, gelet op de manier waarop verdachte de bedreiging uitvoerde. Door het inslaan van de ruiten met verschillende voorwerpen mochten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] volgens de officier van justitie er voor vrezen dat zij geraakt zouden worden door rondvliegend glas, dat het glas zou breken en dat verdachte vervolgens geweld op hen zou toepassen.
Ter zake van feit 3 verwijst de officier van justitie naar de bekennende verklaring van verdachte. Volgens de officier van justitie is er eendaadse samenloop met feit 2.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2. Ter zake van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte het ten laste gelegde heeft ontkend. Er is noch in de primaire, noch in de subsidiaire variant sprake van opzet dan wel van opzet in voorwaardelijke zin. De verklaringen van [slachtoffer 1] en van [naam getuige] omvatten niet meer dan een vaststelling van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte. Volgens de raadsvrouw was wellicht sprake van miscommunicatie in verband met de taalbarrière, nu verdachte geen Nederlands spreekt. Ter zake van feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat uit de processtukken geen bewijs volgt voor opzet van verdachte op bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De opzet van verdachte was slechts gericht op vernieling van voorwerpen.
De raadsvrouw heeft zich ter zake van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ter zake van feit 1
Op 2 augustus 2012 heeft [slachtoffer 1] ter zake van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aangifte gedaan. [slachtoffer 1] was op diezelfde dag werkzaam als beveiligingsbeambte bij het Asielzoekerscentrum (AZC) te Heerlen en stond buiten met zijn collega [voornaam getuige], zijnde kennelijk de getuige [naam getuige], te praten om deze op de hoogte te brengen van vernielingen die eerder die avond waren gepleegd door verdachte. Verdachte kwam vervolgens op [slachtoffer 1] afgelopen. Hij had de hals van een kapot geslagen fles in zijn hand en zeker 5 tot 10 centimeter glas stak uit zijn hand. Verdachte nam een dreigende houding aan en maakte met zijn hand, waarin hij de kapotte fles hield, een snelle zwaaiende beweging richting de hals van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] kon ternauwernood achteruit stappen en zou zeker geraakt zijn met de kapotte fles als hij niet achteruit was gestapt.
Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat verdachte, toen hij met zijn collega [slachtoffer 1] op de parkeerplaats van het AZC stond, op [slachtoffer 1] en hem kwam afgelopen. Verdachte had een gebroken hals van een fles in zijn hand, ging voor [slachtoffer 1] staan en haalde vervolgens met de fles in zijn hand uit in de richting van de hals van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] kon dit afweren door een stap naar achteren te doen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met de hals van een kapot geslagen fles in zijn hand stond op een afstand waarbij hij de beveiliger kon aanraken. Hij heeft echter met dat stuk glas in zijn hand geen stekende beweging gemaakt naar iemands hals. Dat was ook niet zijn opzet, want hij wilde duidelijk maken dat hij medische hulp nodig had omdat hij zichzelf had verwond met dat stuk glas.
Deze ontkenning van verdachte wordt weerlegd door de verklaringen van [slachtoffer 1] en [naam getuige]. De rechtbank acht dan ook deze handeling wettig en overtuigend bewezen.