ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ0869

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700626-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling, bedreiging en vernieling op AZC te Heerlen

Op 6 februari 2013 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 augustus 2012 in Heerlen een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, heeft met een kapotgeslagen fles gedreigd naar een beveiligingsmedewerker, [slachtoffer 1], en heeft daarbij geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zou verwonden. Daarnaast heeft de verdachte ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bedreigd door ruiten van de receptieruimte van het AZC te vernielen, wat hen in een staat van angst bracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot een vrijspraak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en het blanco strafblad van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700626-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 februari 2013
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in de P.I. Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. S. Weening, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht, ter terechtzitting waargenomen door diens kantoorgenoot mr. S.G.E. Koumans, advocaat.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 januari 2013, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel dat hij [slachtoffer 1] heeft bedreigd met de dood of met zware mishandeling.
Feit 2: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met de dood of met zware mishandeling.
Feit 3: ruiten, een informatiebord en een houten zitbank van het Asielzoekerscentrum Heerlen heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt.
Tengevolge van een kennelijke verschrijving is in de tenlastelegging onder feit 2 vermeld
"[slachtoffer 2]" in plaats van "[slachtoffer 2]". De rechtbank herstelt deze verschrijving. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 primair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie verwijst ter zake van feit 1 primair naar de verklaring van aangever [slachtoffer 1] en van getuige [naam getuige]. Beiden hebben verklaard dat verdachte een kapotte flessenhals in zijn hand had en daarmee een stekende beweging in de richting van de hals van [slachtoffer 1] maakte. De officier van justitie wijst er op dat een dergelijke beweging met een dergelijk voorwerp gemakkelijk zwaar lichamelijk letsel kan veroorzaken, in dit geval te meer nu verdachte zich onbeheerst gedroeg. Verdachte heeft dit ingecalculeerd risico aanvaard. De officier van justitie hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij deze stekende beweging niet heeft gemaakt.
Ter zake van feit 2 verwijst de officier van justitie naar de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. Beiden hebben verklaard hoe angstig zij waren, terwijl verdachte de ruiten van de loge insloeg. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij bang was om te worden mishandeld, terwijl [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij voor haar leven vreesde. De angst van [slachtoffer 2] dient volgens de officier van justitie objectief te worden geïnterpreteerd als angst voor zware mishandeling, gelet op de manier waarop verdachte de bedreiging uitvoerde. Door het inslaan van de ruiten met verschillende voorwerpen mochten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] volgens de officier van justitie er voor vrezen dat zij geraakt zouden worden door rondvliegend glas, dat het glas zou breken en dat verdachte vervolgens geweld op hen zou toepassen.
Ter zake van feit 3 verwijst de officier van justitie naar de bekennende verklaring van verdachte. Volgens de officier van justitie is er eendaadse samenloop met feit 2.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2. Ter zake van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte het ten laste gelegde heeft ontkend. Er is noch in de primaire, noch in de subsidiaire variant sprake van opzet dan wel van opzet in voorwaardelijke zin. De verklaringen van [slachtoffer 1] en van [naam getuige] omvatten niet meer dan een vaststelling van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte. Volgens de raadsvrouw was wellicht sprake van miscommunicatie in verband met de taalbarrière, nu verdachte geen Nederlands spreekt. Ter zake van feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat uit de processtukken geen bewijs volgt voor opzet van verdachte op bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De opzet van verdachte was slechts gericht op vernieling van voorwerpen.
De raadsvrouw heeft zich ter zake van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ter zake van feit 1
Op 2 augustus 2012 heeft [slachtoffer 1] ter zake van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aangifte gedaan. [slachtoffer 1] was op diezelfde dag werkzaam als beveiligingsbeambte bij het Asielzoekerscentrum (AZC) te Heerlen en stond buiten met zijn collega [voornaam getuige], zijnde kennelijk de getuige [naam getuige], te praten om deze op de hoogte te brengen van vernielingen die eerder die avond waren gepleegd door verdachte. Verdachte kwam vervolgens op [slachtoffer 1] afgelopen. Hij had de hals van een kapot geslagen fles in zijn hand en zeker 5 tot 10 centimeter glas stak uit zijn hand. Verdachte nam een dreigende houding aan en maakte met zijn hand, waarin hij de kapotte fles hield, een snelle zwaaiende beweging richting de hals van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] kon ternauwernood achteruit stappen en zou zeker geraakt zijn met de kapotte fles als hij niet achteruit was gestapt.
Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat verdachte, toen hij met zijn collega [slachtoffer 1] op de parkeerplaats van het AZC stond, op [slachtoffer 1] en hem kwam afgelopen. Verdachte had een gebroken hals van een fles in zijn hand, ging voor [slachtoffer 1] staan en haalde vervolgens met de fles in zijn hand uit in de richting van de hals van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] kon dit afweren door een stap naar achteren te doen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met de hals van een kapot geslagen fles in zijn hand stond op een afstand waarbij hij de beveiliger kon aanraken. Hij heeft echter met dat stuk glas in zijn hand geen stekende beweging gemaakt naar iemands hals. Dat was ook niet zijn opzet, want hij wilde duidelijk maken dat hij medische hulp nodig had omdat hij zichzelf had verwond met dat stuk glas.
Deze ontkenning van verdachte wordt weerlegd door de verklaringen van [slachtoffer 1] en [naam getuige]. De rechtbank acht dan ook deze handeling wettig en overtuigend bewezen.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verdachte met deze handeling opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen. Het procesdossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Vervolgens dient te worden beoordeeld of sprake is geweest van voorwaardelijke opzet bij de poging om [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen.
De rechtbank overweegt dat een hals van een kapotgeslagen fles een voorwerp is dat naar zijn aard geschikt is om aan iemand zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Door met zo’n gebroken flessenhals een zwaaiende beweging te maken in de richting van de hals van [slachtoffer 1], terwijl hij op zodanig korte afstand van [slachtoffer 1] stond dat hij hem kon aanraken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat vitale delen in het lichaam van [slachtoffer 1] beschadigd en/of geperforeerd zouden worden, waardoor zwaar lichamelijk letsel het gevolg had kunnen zijn. De hals is immers een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam, nu op deze plek belangrijke aderen dicht onder het oppervlak van de huid liggen. Indien het gezicht van [slachtoffer 1] geraakt zou zijn, zou dat geleid kunnen hebben tot oogletsel dan wel ontsierende littekens.
Uit de omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank het voorwaardelijk opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het met de hals van een kapotgeslagen fles in de richting van de hals van [slachtoffer 1] zwaaien, zoals daarvan blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen, een poging tot zware mishandeling oplevert. Zij acht het onder 1 primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ter zake van feit 2
Op 2 augustus 2012 hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aangifte tegen verdachte gedaan. Zij waren die dag beiden werkzaam in het AZC te Heerlen. Omstreeks 20:40 uur kwam verdachte bij de receptie van het AZC en schreeuwde tegen [slachtoffer 2] dat hij onmiddellijk medicatie wilde. Daarna liep hij naar buiten. Omstreeks 21:45 uur bevonden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich achter de balie van de receptie van het AZC. Zij zagen dat verdachte, die hevig in zijn gezicht bloedde, naar binnen kwam. [slachtoffer 2] heeft hierop onmiddellijk de glazen wanden boven de receptie dicht geschoven. Deze wanden zijn gemaakt van veiligheidsglas. Verdachte heeft vervolgens amok gemaakt in de receptieruimte van het AZC. Volgens [slachtoffer 2] sloeg verdachte met een waterstofzuiger krachtig tegen twee wanden van de balie, die hierdoor werden vernield. Verdachte schreeuwde agressief in een voor [slachtoffer 2] onverstaanbare taal en liep naar buiten, pakte daar een ijzeren afvalbak en vernielde hiermee een glazen wand van de balie. Daarna sloeg hij met een houten zitbank met kracht tegen de glazen wand van de balie. Na nog tweemaal met geschoeide voet tegen twee ruiten van de toegangsdeur getrapt te hebben, liep verdachte naar buiten. [slachtoffer 2] had een enorme angst voor [naam verdachte] en was bang dat hij haar zou mishandelen.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte met zijn hoofd door de ruit van de receptie sloeg. Zij zat op dat moment ongeveer 50 centimeter achter deze ruit. Verdachte pakte daarna een prullenbak en bleef hiermee met kracht tegen de twee ruiten van de receptie aanbonken totdat deze stuk gingen. Omdat zij bang was en voor haar leven vreesde heeft zij de toegangsdeur van de receptie op slot gedraaid. Vervolgens begon verdachte tegen de toegangsdeur van de receptie te trappen.
Verdachte heeft verklaard dat hij boos was omdat hij geen medicatie kreeg en vervolgens uit woede onder meer de ruiten van de receptieruimte heeft vernield. Omdat hij geen medicatie had gekregen, had hij - voordat hij die vernielingen pleegde - een fles alcohol leeggedronken en zichzelf verwond met een kapotgeslagen flessenhals. Verdachte heeft ontkend dat zijn opzet gericht was op het bedreigen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
Gezien de verklaringen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en de verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ruiten waarachter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich bevonden heeft vernield door telkens met kracht een voorwerp tegen die ruiten te gooien en door met zijn geschoeide voet te trappen tegen de toegangsdeur van de ruimte waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich bevonden.
Dat verdachte hierbij opzet had op het bedreigen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen, nu hiervoor in het procesdossier geen aanknopingspunten zijn te vinden. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verdachte voorwaardelijk opzet had op bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met de dood of met zware mishandeling.
De rechtbank overweegt dat verdachte in zeer opgewonden toestand en met bloedend gezicht vanwege zijn automutilatie, bij de receptie kwam en meteen is begonnen met het inslaan van de glazen ruiten van de receptieruimte waarachter zich [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bevonden. Verdachte heeft herhaaldelijk met zware voorwerpen ingeslagen op de ruiten van die receptieruime, en wel zodanig dat deze daardoor kapot gingen. Vervolgens heeft verdachte de beide ruiten van de toegangsdeur kapot getrapt. Nu de ruiten en de toegangsdeur de enige obstakels tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waren, had verdachte de receptieruimte kunnen betreden. Gelet op de geestestoestand en het gedrag van verdachte kon bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] redelijkerwijs de vrees ontstaan dat zij hun leven konden verliezen of dat zij door verdachte zwaar mishandeld zouden worden als hij vervolgens de receptieruimte zou betreden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte, door zijn handelingen, zoals daarvan blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] angst zou aanjagen dat zij door hem zouden worden gedood of zwaar mishandeld. Zij acht het onder 2 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ter zake van feit 3
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 23 januari 2013 en bij de politie;
- de aangifte van [slachtoffer 2] namens het Asielzoekerscentrum Heerlen.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat geen sprake is van eendaadse samenloop, zoals bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht, tussen de feiten 2 en 3. Er is weliswaar sprake van eenheid van tijd en plaats, maar het rechtsbelang dat door artikel 285 respectievelijk artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht wordt beschermd, is niet gelijksoortig.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 2 augustus 2012 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met de hals van een kapotgeslagen fles, in de richting van de hals van genoemde [slachtoffer 1] heeft gezwaaid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 2 augustus 2012 in de gemeente Heerlen een persoon, genaamd [slachtoffer 2] en een persoon, genaamd [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend ruiten waarachter die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich bevonden vernield door telkens met kracht met een hard voorwerp tegen die ruiten te slaan en door meermalen met kracht met geschoeide voet tegen de toegangsdeur van de ruimte waarin die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] zich bevonden, te trappen;
3.
op 2 augustus 2012 in de gemeente Heerlen telkens opzettelijk en wederrechtelijk ruiten en het voorzetglas van een informatiebord en een houten zitbank, toebehorende aan het Asielzoekerscentrum Heerlen, heeft vernield en/of beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
M. van Weers, psychiater, heeft, na inzage van de gerechtelijke stukken, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek een rapport, gedateerd 18 december 2012, opgemaakt, welk rapport vermeldt - zakelijk weergegeven - als conclusie:
- Er zijn aanwijzingen, zowel op grond van het onderzoek alsmede uit de gegevens van de behandelsector en de gegevens in het dossier, voor het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en borderline kenmerken. Er zijn eveneens sterke aanwijzingen voor het bestaan van alcoholmisbruik en een afhankelijkheid van geneesmiddelen. Het cannabismisbruik is in vroege, volledige remissie.
- Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er waarschijnlijk sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en borderline kenmerken, van alcoholmisbruik en een afhankelijkheid van geneesmiddelen.
- Aannemelijk is dat de persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline kenmerken en het overmatige alcoholgebruik de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed hebben. Dit geschiedde in aanzienlijke mate.
- Rapporteur adviseert om betrokkene licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen, mochten de ten laste gelegde feiten bewezen worden geacht. Het misbruik van alcohol is niet verdisconteerd in het advies inzake de toerekeningsvatbaarheid. Betrokkene is zich bewust van het feit dat hij na alcoholgebruik agressief kan exploderen.
De rechtbank begrijpt deze conclusie en hoe die tot stand gekomen is. De rechtbank neemt de conclusie ten aanzien van de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte over.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid uitsluit, is verdachte strafbaar.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de duur van het voorarrest.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar strafeis rekening gehouden met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, de ernst van de gepleegde feiten, en het feit dat verdachte zijn daden tegen verschillende personen heeft gericht. Daarnaast heeft de officier van justitie rekening gehouden met het risico, gelegen in de persoon van verdachte. De officier van justitie is van mening dat het opleggen van een deels voorwaardelijke straf geen meerwaarde heeft, nu verdachte geen hulp wenst te aanvaarden en niet stuurbaar is gebleken.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1 en 2. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van een gevangenisstraf van 18 maanden alleen dan redelijk zou kunnen zijn indien alle feiten bewezen zijn verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw gepleit voor oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, nu verdachte thans wel hulp wenst te aanvaarden.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een beveiligingsmedewerker, aan bedreiging van twee medewerkers en aan het vernielen en beschadigen van goederen van het AZC. Onder invloed van alcohol heeft verdachte zich buitengewoon agressief en onberekenbaar gedragen. Onverhoeds heeft verdachte met een stuk gebroken glas uitgehaald naar het slachtoffer [slachtoffer 1], die ternauwernood kon voorkomen dat hij letsel opliep. En terwijl verdachte de ruiten van de receptieruimte van het AZC kort en klein sloeg, konden de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet anders dan afwachten of verdachte zich daarna tot hen persoonlijk zou gaan richten. Dit rechtbank kan zich voorstellen dat dit voor de betrokkenen buitengewoon beangstigend moet zijn geweest.
Verdachte heeft door zijn handelen getoond geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers en voor de eigendom van andermans spullen. Dit soort misdrijven roept niet alleen bij de slachtoffers, maar ook in de samenleving gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid op. Niet alleen dit, maar ook het feit dat dat hij zich hierbij heeft gericht tegen personen, die als zodanig hulp verlenen aan bewoners van het AZC, rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank acht het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende straf. Gezien de ernst van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, een deels voorwaardelijke straf niet aan de orde. De rechtbank zal evenwel een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu zij gewicht toekent aan het nagenoeg blanco strafblad van verdachte. Ook heeft zij acht geslagen op het omtrent de persoon van verdachte opgestelde reclasseringsrapport. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens het psychiatrisch onderzoek als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden. Zij zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen, bij executie daarvan vanzelfsprekend onder aftrek van voorarrest.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 285, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. van Maanen Winters, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting op 6 februari 2013, zijnde mr. M.J.A.G. van Baal buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 2 augustus 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd M.J.J.E.
[slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met de hals van een kapotgeslagen fles, althans met een stuk glas, in elk
geval met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) in de richting van de hals van genoemde [slachtoffer 1], in elk geval in
de richting van (het bovenlichaam van) die [slachtoffer 1], heeft gezwaaid/gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 2 augustus 2012 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 1]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
met de hals van een kapotgeslagen/gebroken fles, althans met een stuk glas, in
elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) in de richting van de hals van genoemde [slachtoffer 1], in elk geval in
de richting van (het bovenlichaam van) die [slachtoffer 1], gezwaaid;
2.
hij op of omstreeks 2 augustus 2012 in de gemeente Heerlen een persoon,
genaamd [slachtoffer 2] en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een of meermalen een of meer
ruiten waarachter die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zich bevond(en) vernield en/of
beschadigd door een of meermalen (telkens) met kracht (met) een hard voorwerp
tegen die ruit(en) te slaan en/of te gooien en/of door meermalen, althans
eenmaal, (telkens) met kracht met geschoeide voet tegen de toegangsdeur van de
ruimte waarin die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] zich bevonden, te trappen;
3.
hij op of omstreeks 2 augustus 2012 in de gemeente Heerlen een of meermalen
(telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruiten en/of (het
voorzetglas van) een informatiebord en/of een houten zitbank, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Asielzoekerscentrum
Heerlen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;