Zittingsplaats Maastricht
parketnummer: 03/703201-10
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 februari 2013
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 januari 2013, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 7 juli 2010 te Kerkrade [naam benadeelde partij] heeft verkracht;
feit 2: op 7 juli 2010 te Kerkrade [naam benadeelde partij] heeft aangerand;
feit 3: op 3 maart 2011 te Heerlen [naam benadeelde partij] heeft bedreigd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie gewezen op de consistente en uitgebreide verklaring van aangeefster [naam benadeelde partij], welke op belangrijke onderdelen ondersteund wordt door de verklaringen van getuigen. De aangifte van [naam benadeelde partij] wordt voorts ondersteund door de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut. Uit deze bevindingen is immers naar voren gekomen dat het DNA-profiel van het aangetroffen celmateriaal op het geslachtsdeel van verdachte ‘matcht’ met het DNA-profiel van [naam benadeelde partij]. Voorts is in de cervix van [naam benadeelde partij] celmateriaal aangetroffen waarvan het DNA overeenkomst vertoont met het DNA van verdachte.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie, naast het bewijs ter zake van feit 1, gewezen op de aangifte van [naam benadeelde partij] en de ondersteunende verklaring van getuige [naam getuige 1]. Laatstgenoemde heeft verklaard dat zij de bh van [naam benadeelde partij] heeft vastgemaakt toen aangeefster naar haar toekwam omdat zij, naar zij heeft verklaard, door verdachte was verkracht.
De officier van justitie is tot slot van mening dat feit 3 wettig en overtuigend bewezen kan worden op basis van de verklaring van aangeefster [naam benadeelde partij] en de verklaring van getuige [naam getuige 1].
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota - vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft de raadsman betoogd dat de verklaringen van [naam benadeelde partij] onbetrouwbaar zijn. Het onbetrouwbare karakter van aangeefster blijkt uit de verklaringen van vele getuigen. Voorts wordt de aangifte van [naam benadeelde partij] onvoldoende ondersteund door het uitgevoerde DNA-onderzoek. Zo zijn uit de zedenkit van aangeefster slechts onvolledige Y-chromosomale DNA-profielen verkregen. Hoewel deze profielen ‘matchen’ met het DNA-profiel van verdachte, is de bewijswaarde hiervan zeer zwak. Bovendien bewijst het aangetroffen celmateriaal van [naam benadeelde partij] op het geslachtsdeel van verdachte nog niet dat er sprake is geweest van seksueel contact. Het celmateriaal van [naam benadeelde partij] kan volgens de raadsman op een andere wijze op het geslachtsdeel van verdachte terecht zijn gekomen, bijvoorbeeld door het gemeenschappelijk gebruik van eenzelfde crème of handdoek. De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het laten opmaken van een deskundigenrapportage, mocht de rechtbank op grond van de verklaring van de deskundige Janssen het geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk achten.
Ten aanzien van feit 3 heeft raadsman gewezen op de ontkennende verklaring van verdachte, welke ondersteund wordt door de verklaring van getuige [naam getuige 2].
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Op 7 juli 2010 vervoegde [naam benadeelde partij] (hierna: [naam benadeelde partij]) zich aan het politiebureau te Heerlen. Zij verklaarde tegenover verbalisant Hendriks dat zij zich op 7 juli 2010, tussen 14:30 en 15:00 uur, samen met haar stiefvader, zijnde verdachte, bevond in de woning aan de [adres] te Kerkrade. Haar moeder en broertje hadden daarvoor voornoemde woning verlaten en [naam benadeelde partij] bevond zich op haar slaapkamer om haar bed te verschonen. Op enig moment stormde verdachte haar slaapkamer binnen. Verdachte duwde [naam benadeelde partij] vervolgens meermalen, waardoor zij uiteindelijk met haar rug op het bed terecht kwam. Daaropvolgend probeerde verdachte met zijn handen de benen van [naam benadeelde partij] uit elkaar te duwen, hetgeen [naam benadeelde partij] met alle macht probeerde te voorkomen. Onderwijl riep verdachte onder andere tegen [naam benadeelde partij]: ‘Doe je benen wijd, als jij je mond niet houdt dan plak ik je mond dicht met tape of sla ik je’.
Op een bepaald moment verslapte [naam benadeelde partij], waardoor verdachte de legging en het broekje van haar uit kon doen. Tevens wist verdachte het topje van [naam benadeelde partij] omhoog te doen en maakte hij haar beha open. Hierna betastte verdachte de borsten van [naam benadeelde partij]. Vervolgens deed verdachte zijn broek helemaal uit, waarna verdachte opnieuw de benen van [naam benadeelde partij] uit elkaar trok. Verdachte kwam daarop met grof geweld met zijn stijve penis in de vagina van [naam benadeelde partij]. Na enkele minuten trok verdachte zijn penis terug uit de vagina van [naam benadeelde partij].
[naam benadeelde partij] heeft vervolgens haar kleding weer aangetrokken, waarna zij met de bus naar een vriendin in Heerlen, genaamd [naam getuige 1], is gegaan. Haar bh zat op dat moment nog steeds los.
De rechtbank ziet zich, mede in het licht van de door de raadsman gevoerde bewijsverweren, gesteld voor de vraag of de verklaring van [naam benadeelde partij] betrouwbaar is, of deze verklaring voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen en of het aanwezige bewijs in onderlinge samenhang beschouwd de door de verdediging geschetste alternatieve scenario’s onaannemelijk maken. Deze vragen lenen zich voor wat betreft de feiten 1 en 2 voor een gezamenlijke bespreking.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam benadeelde partij] heeft de verdediging gewezen op de verklaringen van verschillende getuigen die er op wijzen dat [naam benadeelde partij] in het verleden onbetrouwbaar is gebleken en/of dat zij haar nu niet geloven. Die verklaringen zijn weliswaar van belang bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam benadeelde partij], maar de rechtbank stelt vast dat die verklaringen, behoudens de verklaringen van verdachte zelf, op zichzelf niets zeggen over hetgeen tussen [naam benadeelde partij] en verdachte op 7 juli 2010 is voorgevallen. Daar staan echter verschillende uit wettige bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden tegenover die dat wel doen en steun geven aan de verklaring van [naam benadeelde partij] over de gebeurtenissen op 7 juli 2010.
De rechtbank wijst om te beginnen op het aanwezige technische bewijs.
Bij [naam benadeelde partij] is op 8 juli 2010 een zedenkit afgenomen, waaronder ook een referentiemonster wangslijmvlies. Tevens is op 8 juli 2010 een zedenkit van verdachte afgenomen. Blijkens de toelichting van F.J.A. Poettgens (hierna: Poettgens), forensisch arts, zijn de bemonsteringen van verdachte afgenomen bij de ingang van de pisbuis (bemonstering 1), de achterkant van de eikel (bemonstering 2) en daar waar het vel al dan niet los zit aan de eikel (bemonstering 3).
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de biologische sporen op de afgenomen monsters van verdachte. Hierbij werd dezelfde nummering gehanteerd als bij de bemonsteringen uit de zedenkit van verdachte. Uit alle drie de bemonsteringen van verdachte werden DNA-profielen verkregen. Van de bemonsteringen ZAAB0921NL#02 en ZAAB0921NL#03 werden van het DNA van de milde lysisfractie volledige profielen verkregen. Tevens werd uit het referentiemonster wangslijmvlies van [naam benadeelde partij] een DNA-profiel gedestilleerd. Bij de vergelijking van de DNA-profielen van de bemonsteringen van verdachte met het DNA-profiel van het referentiemonster wangslijmvlies van [naam benadeelde partij] bleek dat er bij twee monsters een ‘match’ was, te weten ZAAB0921NL#02 milde lysisfractie en ZAAB0921NL#03 milde lysisfractie. Het NFI heeft op basis van deze bevindingen geconcludeerd dat het celmateriaal van deze twee bemonsteringen van verdachte afkomstig kan zijn van [naam benadeelde partij]. De kans dat het aangetroffen DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van een willekeurig ander persoon, wordt door het NFI geschat op kleiner dan één op één miljard.
Gelet hierop betekent dit naar het oordeel van de rechtbank dat het aangetroffen celmateriaal op de penis van verdachte afkomstig is van [naam benadeelde partij].
Op 19 oktober 2010 werd van verdachte een referentiemonster wangslijmvlies afgenomen. Het NFI heeft vervolgens nader Y-chromosomaal DNA-onderzoek gedaan. Daartoe zijn de drie bemonsteringen (vulva, vagina, cervix) uit de zedenkit van [naam benadeelde partij] aan Y-chromosoomspecifiek DNA-onderzoek onderworpen. Tevens werd het referentiemonster wangslijmvlies van de verdachte aan een Y-chromosomaal DNA-onderzoek onderworpen. Uit de drie bemonsteringen van de zedenkit van [naam benadeelde partij] en uit het referentiemonster wangslijmvlies van verdachte zijn (onvolledige) Y-chromosomale DNA-profielen verkregen, welke met elkaar zijn vergeleken. Hieruit bleek dat de onvolledige Y-chromosomale DNA-profielen uit de drie bemonsteringen van [naam benadeelde partij] zowel met elkaar ‘matchten’ als met het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte. Het NFI heeft op basis van deze bevindingen geconcludeerd dat het celmateriaal van de mannelijke donor in de bemonsteringen van [naam benadeelde partij] afkomstig kan zijn van verdachte.
Buiten dit technisch bewijs heeft getuige [naam getuige 1] verklaard dat zij op 7 juli 2010, omstreeks 15.53 uur, [naam benadeelde partij] heeft opgehaald op de Akerstraat te Heerlen, nadat [naam benadeelde partij] haar in paniek had opgebeld. [naam benadeelde partij] heeft [naam getuige 1] hierbij verteld dat haar stiefvader aan haar had gezeten. [naam benadeelde partij] huilde daarbij en zei tegen [naam getuige 1] dat ze zelfs haar bh niet vast heeft kunnen maken. [naam getuige 1] heeft toen de bh van [naam benadeelde partij] ter plaatse vastgemaakt. Nadat [naam getuige 1] had doorgevraagd vertelde [naam benadeelde partij] [naam getuige 1] dat ze door verdachte verkracht was.
Daarnaast heeft verdachte zelf ter terechtzitting verklaard dat hij op 7 juli 2010 met [naam benadeelde partij] op haar slaapkamer in de woning aan de [adres] te Kerkrade is geweest.
[naam benadeelde partij] heeft ten slotte op dezelfde dag aangifte gedaan en is in haar verschillende verklaringen eenduidig geweest over hetgeen tussen haar en verdachte is voorgevallen. Dat er kleine verschillen zijn ten aanzien van de tijdstippen, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
De rechtbank is op grond hiervan dan ook van oordeel dat de verklaring van [naam benadeelde partij] in deze zaak betrouwbaar moet worden geacht en voldoende steun vindt in de hiervoor genoemde andere bewijsmiddelen.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat het vreemde DNA bij verdachte en bij het slachtoffer terecht is gekomen door het gemeenschappelijk gebruik van eenzelfde badhanddoek of crème, acht de rechtbank onaannemelijk. Buiten de verklaring van [naam benadeelde partij] en de bewijsmiddelen die haar verklaring ondersteunen, heeft de rechtbank daartoe in aanmerking genomen hetgeen de deskundige H.J.T. Janssen, werkzaam bij het NFI, ter terechtzitting hierover heeft verklaard.
De deskundige heeft verklaard dat wanneer celmateriaal achterblijft op een handdoek, bij elke stap er een gedeelte wordt overgedragen. Gelet op de volledige DNA-profielen in twee bemonsteringen van de penis, de omstandigheid dat de hoeveelheid DNA in de bemonsteringen erg hoog was en het celmateriaal alleen van een vrouwelijk persoon afkomstig was, is het volgens de deskundige minder waarschijnlijk dat het celmateriaal door afdrogen dan door seksueel contact is overgedragen. Voorts heeft de deskundige verklaard dat bij gebruik van zalf er celmateriaal in het potje kan achterblijven, dat indirect op de penis zou kunnen komen. Echter gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de deskundige het meer waarschijnlijk dat het celmateriaal is overgedragen door seksueel contact dan op indirecte wijze.
Voorts stelt de rechtbank op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat er niet alleen DNA-materiaal van [naam benadeelde partij] is aangetroffen op het geslachtdeel van verdachte maar ook DNA-materiaal dat afkomstig kan zijn van verdachte is aangetroffen in de vagina, vulva en cervix van [naam benadeelde partij]. Hoewel de deskundige van het NFI geen uitspraak heeft kunnen doen over de vraag of en in hoeverre deze bevindingen waarschijnlijker zijn op basis van het door de verdediging geschetste scenario dan wel op basis van het scenario zoals dat voortvloeit uit de verklaring van [naam benadeelde partij], ziet de rechtbank niet in hoe materiaal dat van verdachte afkomstig kan zijn door het gemeenschappelijk gebruik van eenzelfde handdoek in de cervix van het slachtoffer terecht kan zijn gekomen.
Terwijl de deskundige de overdracht van celmateriaal van [naam benadeelde partij] op de penis van verdachte meer waarschijnlijk acht door seksueel contact dan door indirecte overdracht door het gemeenschappelijk gebruik van sudo-crème, staat dit gemeenschappelijk gebruik van deze crème ook niet vast, nu enerzijds verdachte de aan dat gebruik ten grondslag liggende aanwezigheid van genitale wratten, niet heeft onderbouwd door bijvoorbeeld een medische verklaring, anderzijds [naam benadeelde partij] in haar verhoor bij de rechter-commissaris heeft verklaard niet te weten of sudo-creme bij haar moeder en stiefvader in huis aanwezig was en zelf deze crème nooit heeft gebruikt. Ook deze omstandigheden dragen bij aan het oordeel van de rechtbank dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario onaannemelijk moet worden geacht.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat zowel het verweer van de verdediging dat de verklaring van [naam benadeelde partij] ongeloofwaardig moet worden geacht, als het verweer van de verdediging dat er sprake is van een alternatief scenario dat aan een bewezenverklaring in de weg staat, moet worden verworpen.
Het door de verdediging aan afwijzing van het laatste verweer in voorwaardelijke zin verbonden verzoek tot heropening van de behandeling van de zaak teneinde de deskundige van het NFI een schriftelijke deskundigenrapportage te laten opmaken wijst de rechtbank af. De deskundige Janssen heeft op basis van zijn deskundigheid reeds een oordeel gegeven over de vraag die ook in een dergelijke schriftelijke deskundigenrapportage moet worden beantwoord. Ook de stelling van de verdediging dat de deskundige over meer gedetailleerde informatie dient te beschikken om tot een afgewogen oordeel te komen, is voor de rechtbank geen reden om dit verzoek toe te wijzen nu de verdediging niet heeft aangegeven over welke informatie de deskundige niet beschikte en omdat de verdediging bovendien in voldoende mate de gelegenheid heeft gehad om de deskundige van deze informatie te voorzien en hem terzake vragen te stellen. De rechtbank is van oordeel dat de deskundige over gedetailleerde informatie beschikte en acht zich op basis van het ter zitting gegeven mondelinge oordeel voldoende voorgelicht en acht een schriftelijke rapportage dan ook niet noodzakelijk.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat op grond van het proces-verbaal van bevindingen, de verklaring van aangeefster [naam benadeelde partij], de verklaring van getuige [naam getuige 1], de onderzoeksrapporten zedendelicten, de verklaring van getuige Poettgens, het proces-verbaal afname DNA-materiaal, de onderzoeksresultaten van het Nederlands NFI, de verklaring van de deskundige Janssen ter terechtzitting en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 3
Op 4 maart 2011 deed [naam benadeelde partij] (hierna: [naam benadeelde partij]) aangifte terzake bedreiging. Zij verklaarde dat zij op 3 maart 2011 samen met een vriendin, genaamd [naam getuige 1] (hierna: [naam getuige 1]), in het centrum van Heerlen was. Zij zag dat verdachte in haar richting kwam gelopen. [naam benadeelde partij] zag dat verdachte op een afstand van circa één meter voor haar ging staan en een telefoon in zijn handen had. Zij hoorde dat verdachte vervolgens aan de telefoon zei: ‘Je stomme kut staat hier. Mag ik haar in elkaar slaan’? [naam benadeelde partij] voelde zich bedreigd door de woorden van verdachte.
Getuige [naam getuige 1] verklaarde dat zij op 3 maart 2011 samen met [naam benadeelde partij] in het centrum van Heerlen was. [naam getuige 1] nam waar dat de stiefvader van [naam benadeelde partij], zijnde verdachte, in hun richting kwam gelopen. Zij zag en hoorde dat verdachte aan het bellen was. [naam getuige 1] hoorde dat verdachte vervolgens aan de telefoon zei: ‘Ik sta bij die stomme kut van je! Moet ik haar in elkaar slaan’?
Op grond van de aangifte van [naam benadeelde partij] en de verklaring van getuige [naam getuige 1], in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte de woorden heeft geuit: ‘Mag ik haar in elkaar slaan’? De raadsman heeft daarbij gewezen op de ter terechtzitting overgelegde schriftelijke verklaring van getuige [naam getuige 2], welke verklaring de lezing van verdachte ondersteunt, namelijk inhoudende dat verdachte [naam benadeelde partij] slechts de woorden ‘Mag ik haar slaan’ heeft toegevoegd.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De afgelegde verklaringen verschillen in het wel of niet bezigen van de woorden ‘in elkaar’. Daargelaten dat vragen kunnen worden gesteld bij de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam getuige 2], nu [naam getuige 2] ook verklaarde dat hij kon horen wat zijn moeder aan de telefoon tegen verdachte zei, vermag de rechtbank niet in zien om welke reden [naam benadeelde partij] en [naam getuige 1] kort na het het gebeuren in hun tegenover de politie afgelegde verklaringen juist op dat punt niet de waarheid zouden spreken. Het bezigen van de woorden ‘in elkaar’ zijn in juridisch opzicht weliswaar noodzakelijk om tot bewezenverklaring van bedreiging met zware mishandeling te komen, maar het ligt naar het oordeel van de rechtbank niet in de rede dat [naam benadeelde partij] en [naam getuige 1] met die reden aldus verklaard hebben.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 juli 2010 in de gemeente Kerkrade door geweld en een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld [naam benadeelde partij] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam benadeelde partij], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [naam benadeelde partij] geduwd/gebracht en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheid en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte
- die [naam benadeelde partij] op het bed heeft geduwd en
- de benen van die [naam benadeelde partij] uit elkaar heeft getrokken en geduwd en
- de legging en onderbroek van die [naam benadeelde partij] heeft uitgedaan en
- die [naam benadeelde partij] heeft toegevoegd de woorden:"Doe je benen wijd, als jij je mond niet houdt dan plak ik je mond dicht met tape of sla ik je"
en aldus voor die [naam benadeelde partij] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
op 7 juli 2010 in de gemeente Kerkrade door geweld en andere feitelijkheden [naam benadeelde partij] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het betasten van de borsten van die [naam benadeelde partij] en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden uit
- het op bed duwen van die [naam benadeelde partij] en
- het truitje van die [naam benadeelde partij] omhoog doen en
- de bh van die [naam benadeelde partij] open maken;
op 03 maart 2011 te Heerlen [naam benadeelde partij] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam benadeelde partij] dreigend de woorden toegevoegd: ‘Je stomme kut staat hier. Mag ik haar in elkaar slaan’?, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 en 2
verkrachting, in eendaadse samenloop met feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 3:
bedreiging met zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van voorarrest.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van één of meer feiten komen - verzocht bij de op te leggen straf rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich op 7 juli 2010 schuldig gemaakt aan vaginale verkrachting en het betastten van de borsten van zijn bij hem inwonende stiefdochter [naam benadeelde partij]. Voorts heeft verdachte zich op 3 maart 2011 schuldig gemaakt aan bedreiging van [naam benadeelde partij].
Door zijn handelen op 7 juli 2010 heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [naam benadeelde partij]. Blijkens de door [naam benadeelde partij] opgestelde schriftelijke verklaring d.d. 20 januari 2013 ondervindt zij thans nog de psychische gevolgen van de gebeurtenissen op 7 juli 2010, zoals gevoelens van angst en onveiligheid. Ook is hierdoor het contact tussen [naam benadeelde partij] en haar moeder verbroken. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde verkrachting bij de op te leggen straf verreweg het meeste gewicht in de schaal legt. Als uitgangspunt voor het bepalen van de op te leggen straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS terzake verkrachting die een gevangenisstraf van 24 maanden inhouden.
In strafverzwarende zin neemt de rechtbank in aanmerking dat verkrachting heeft plaatsgehad in de huiselijke sfeer en in de relatie tussen stiefvader en stiefdochter. Verdachte heeft het vertrouwen dat [naam benadeelde partij] in hem als stiefvader mocht stellen ernstig beschaamd. Door dit gebeuren is [naam benadeelde partij] bovendien het contact met haar moeder, die de zijde van verdachte gekozen heeft, en haar twee halfbroertjes kwijt geraakt.
In strafverminderende zin neemt de rechtbank in aanmerking dat er sprake is van een lang tijdsverloop sinds de gepleegde feiten.
Bij de op te leggen straf heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de eendaadse samenloop tussen de feiten 1 en 2 en de onder 3 bewezen verklaarde bedreiging.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden is. De rechtbank zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen, waarbij zij bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht op de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam benadeelde partij] vordert terzake de feiten 1, 2 en 3 een schadevergoeding van € 4.781,--, waarvan € 1.031,-- wegens materiële schade en € 3.750,-- wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van een bedrag van € 3.500,--, betrekking hebbend op de tengevolge van de feiten 1 en 2 ontstane immateriële schade. Tevens vordert de officier van justitie de schadevergoedingsmaatregel voor voornoemd bedrag aan verdachte op te leggen. De officier van justitie is van mening dat gelet op de recente jurisprudentie van deze rechtbank de vordering van de benadeelde partij, voor zover zij betrekking heeft op de tengevolge van feit 3 ontstane immateriële schade, afgewezen dient te worden. Ten aanzien van het materiële gedeelte van de vordering is de officier van justitie van mening dat de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu het causaal verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de opgetreden materiële schade onvoldoende is komen vast te staan.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat - gelet op de door hem bepleite vrijspraak - de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vordering. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de materiële schade van de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd is, zodat het causaal verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de opgetreden materiële schade niet is komen vast te staan.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ten gevolge van de feiten 1, 2 en 3 rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.750,--.
In het licht van de eerdere jurisprudentie van deze rechtbank omtrent de onderbouwing van door de benadeelde partij gevorderde schade, overweegt de rechtbank in deze zaak in het bijzonder dat zij ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten het ontstaan van schade in de zin van artikel 6:106, eerste lid, sub b BW (‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’) aannemelijk acht, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde. Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit acht de rechtbank het ontstaan van dergelijke schade aannemelijk gelet op de impact die dat feit voor de benadeelde partij moet hebben gehad in het licht van de beide eerder plaatsgevonden hebbende delicten.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij tot voornoemd bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor wat betreft de immateriële schade van € 3.500,-- (feiten 1 en 2) dient de wettelijke rente vanaf 7 juli 2010 toegekend te worden en voor wat betreft de immateriële schade van € 250,-- (feit 3) dient de wettelijke rente vanaf 3 maart 2011 toegekend te worden.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, nu de rechtbank van oordeel is dat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 3.750,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 47 dagen hechtenis, te betalen ten behoeve van [naam benadeelde partij], [adresgegevens benadeelde partij], zoals hierna in het dictum genoemd.
7 Het beslag
De rechtbank zal bepalen dat de inbeslaggenomen zedenkit van verdachte en het slachtoffer en de inbeslaggenomen sporen dienen te worden teruggeven aan de politie.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 55, 57, 242, 246 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen zedenkit van verdachte en het slachtoffer aan de politie (nummer 14 op de beslaglijst);
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen sporen aan de politie (nummer 15 op de beslaglijst);
Benadeelde partij
- ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3: wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe: veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij], [adresgegevens benadeelde partij], te betalen een bedrag van 3.750,00 euro (drieduizendzevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente;
- bepaalt dat de wettelijke rente voor wat betreft het bedrag van 3.500,00 euro verschuldigd is vanaf 7 juli 2010 en voor wat betreft het bedrag van 250,00 euro verschuldigd is vanaf 3 maart 2011;
- verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij] voor het overige in haar vordering
niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde partij] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 47 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- bepaalt dat de wettelijke rente voor wat betreft het bedrag van 3.500,00 euro verschuldigd is vanaf 7 juli 2010 en voor wat betreft het bedrag van 250,00 euro verschuldigd is vanaf 3 maart 2011;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de
betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Hazen, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. R. Robroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Bouts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 februari 2013.
Buiten staat
Mr. R. Robroek is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 juli 2010 in de gemeente Kerkrade door geweld of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [naam benadeelde partij] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een)
handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [naam benadeelde partij], hebbende verdachte zijn penis
in de vagina van die [naam benadeelde partij] geduwd/gebracht en bestaande dat geweld of die
andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [naam benadeelde partij] op het bed heeft geduwd en/of
- (met kracht) de benen van die [naam benadeelde partij] uit elkaar heeft getrokken en/of
geduwd en/of
- de legging en/of onderbroek van die [naam benadeelde partij] heeft uitgedaan en/of
- die [naam benadeelde partij] heeft toegevoegd de woorden:"Doe je benen wijd, als jij je mond
niet houdt dan plak ik je mond dicht met tape of sla ik je"
en/of (aldus) voor die [naam benadeelde partij] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
hij op of omstreeks 7 juli 2010 in de gemeente Kerkrade, door geweld of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [naam benadeelde partij] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden
van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het vastpakken en/of
betasten van de borsten van die [naam benadeelde partij] en bestaande dat geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) uit
- het op bed duwen van die [naam benadeelde partij] en/of
- het truitje van die [naam benadeelde partij] omhoog doen en/of
- het (vervolgens) de bh van die [naam benadeelde partij] open maken;
hij op of omstreeks 03 maart 2011,
te Heerlen [naam benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
voornoemde [naam benadeelde partij] dreigend de woorden toegevoegd :"je stomme kut staat hier.
Mag ik haar in elkaar slaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;(873122-11).