ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ0328

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700061-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en beschadiging van bromfietsen en scootmobielen in Sittard

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 1 februari 2013, stond de verdachte terecht voor brandstichting en de beschadiging van bromfietsen en scootmobielen. De feiten vonden plaats in Sittard, waar op 17 en 22 januari 2012 brand werd gesticht in een bromfietsenstalling. De rechtbank oordeelde dat de primair tenlastegelegde brandstichting niet bewezen kon worden, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht met gemeen gevaar voor goederen of personen. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte wel schuldig was aan de subsidiair tenlastegelegde feiten van beschadiging en vernieling van de voertuigen. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, camerabeelden en de aangiften van benadeelden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en verplicht reclasseringscontact. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn lichte zwakzinnigheid en persoonlijkheidsstoornis, en dat hij baat had bij intensieve begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700061-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 februari 2013
in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren te [geboortegegevens verdachte]
thans gedetineerd in de P.I. Zuid Oost, Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
Raadsman is mr. I. de Vos, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 mei 2012, waarbij de officier van justitie en de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De inhoudelijke behandeling is voortgezet op de terechtzitting van 18 januari 2013. Verdachte is niet op deze terechtzitting verschenen. Verdachte is gedetineerd, maar heeft afstand gedaan van het recht de terechtzitting bij te wonen. Wel is verschenen zijn raadsman, die verklaarde uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. De officier van justitie en de raadsman hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair en subsidiair: in de periode van 17 januari 2012 tot en met 18 januari 2012 brand heeft gesticht waardoor gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was, dan wel twee scootmobielen en een bromfiets heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt.
Feit 2 primair en subsidiair: op 22 januari 2012 brand heeft gesticht waardoor gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was, dan wel een scootmobiel en twee bromfietsen heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van zowel feit 1 als feit 2 steeds het primair tenlastegelegde bewezen is.
Zij heeft haar standpunt onderbouwd door te verwijzen naar de bewijsmiddelen, zoals deze zijn opgenomen in het procesdossier, en naar de samenhang daartussen. Op 18 januari 2012 wordt een brandende scootmobiel aangetroffen in een afgesloten stalling. Eerst denkt men aan een technisch mankement van de scootmobiel, maar op 22 januari 2012 volgt er een soortgelijke brandmelding. Wederom wordt een brandend voertuig aangetroffen en ditmaal wordt ter plaatse een aansteker gevonden. Uit de camerabeelden van de algemene ruimtes in het flatgebouw blijkt dat verdachte telkens direct voorafgaande aan het uitbreken van de branden zijn woning heeft verlaten en op de begane grond van het gebouw is geweest. Op 17 januari 2012 is hij eerder op de avond in een fietsenstalling van het flatgebouw geweest en heeft daar banden van fietsen laten leeglopen. Op 22 januari 2012 komt hij enkele minuten voordat er rookontwikkeling zichtbaar is uit de betreffende stalling naar buiten. Verdachte maakt deel uit van een beperkte groep, bestaande uit mensen in het bezit van een gecertificeerde sleutel die toegang geeft tot de betreffende stalling. Alle personen in het bezit van een dergelijke sleutel zijn gehoord en iedereen heeft verklaard deze sleutel niet uit te lenen. Verdachte heeft tegen de huismeester gelogen over de reden waarom hij van deze stalling een sleutel nodig heeft: in tegenstelling tot zijn verklaring aan de huismeester heeft hij namelijk geen bromfiets. Daarnaast verklaart getuige [naam getuige] dat hij op 22 januari 2012 verdachte uit de stalling heeft zien komen, juist op het moment dat hij de brand waarneemt en besluit de brandweer te bellen. [naam getuige] heeft deze verklaring ter terechtzitting van 15 mei 2012 onder ede herhaald en verdachte tevens in het vooronderzoek, tijdens een fotoconfrontatie, herkend. Verdachte ontkent, maar in zijn verklaringen is verdachte niet consistent. Hierdoor acht de officier van justitie zijn verklaringen ongeloofwaardig. Uit de aangiften blijkt dat er aanzienlijke schade is ontstaan aan goederen. In de visie van het Openbaar Ministerie was van de branden levensgevaar te duchten, doordat zich direct boven de stalling woningen bevinden. Er is brand gesticht in een stalling waar zich zeer brandbare voorwerpen bevonden, namelijk voertuigen met benzine in de tank. Niet alleen de verspreiding van het vuur had tot gevaar voor personen kunnen leiden, maar ook de te verwachten rookontwikkeling.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewijs ontbreekt dat verdachte brand heeft gesticht met gemeen gevaar voor goederen en personen, dan wel dat hij door brandstichting goederen heeft vernield. De camerabeelden van het flatgebouw laten enkel zien dat verdachte op beide data het gebouw heeft verlaten voorafgaande aan het tijdstip waarop de brand ontstaat en vervolgens ook het gebouw weer is binnengelopen. De beelden linken verdachte aldus niet aan de plaats delict. Ook het feit dat verdachte deel uitmaakt van de beperkte groep van personen die een sleutel hebben van de stalling, kan niet redengevend zijn voor het bewijs. Verdachte heeft een geloofwaardige verklaring voor het in bezit hebben van een sleutel, namelijk dat hij deze heeft gekregen omdat hij voornemens was op korte termijn een bromfiets aan te schaffen. Dat de verklaringen van verdachte voor het overige een wisselende inhoud hebben, is het gevolg van het feit dat zijn verstandelijke vermogens beperkt zijn. Dat mag niet ten nadele van hem werken. Daarnaast wijst de raadsman op het feit dat verdachte eerder voor brandstichting veroordeeld is, maar dat dit niet kan bijdragen aan het bewijs dat verdachte ook de onderhavige aan hem tenlastegelegde brandstichtingen heeft gepleegd.
Het enige bewijsmiddel dat een rechtstreeks verband tussen de plaats delict en verdachte legt, is de verklaring die getuige [naam getuige] hieromtrent heeft afgelegd, maar deze heeft alleen betrekking op omstandigheden, zoals deze zich op 22 januari 2012 voordeden en heeft dus alleen betekenis voor het bewijs van het tenlastegelegde onder feit 2. Hij heeft immers verklaard dat hij op 22 januari 2012 gezien heeft dat verdachte uit de stalling kwam waar brand gesticht was. In de visie van de raadsman is dientengevolge hoogstens het tenlastegelegde onder feit 2 bewezen. De raadsman heeft wel een paar kanttekeningen bij de verklaring van de getuige [naam getuige] geplaatst, namelijk dat hij het vreemd vindt dat de getuige geen brandgeur heeft waargenomen en hij vraagt zich af of deze getuige de verdachte werkelijk heeft gezien of slechts graag een dader veroordeeld wil zien voor de veroorzaakte onrust. Tevens heeft de raadsman gewezen op het feit dat [naam getuige] niet op alle punten consistent is geweest in zijn verklaringen, waardoor het de vraag is of hij als getuige wel betrouwbaar kan worden geoordeeld.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op woensdag 18 januari 2012 komt om 00.13 uur bij politie en brandweer een melding binnen van een binnenbrand op de [adres] te Sittard. Ter plaatse wordt rookontwikkeling geconstateerd in de bromfietsenstalling van het tweede flatgebouw (huisnummers X t/m Y) op de begane grond. De betreffende stalling is alleen van buitenaf bereikbaar. Aangezien zich direct boven de stalling woningen bevinden, waar mensen aanwezig zijn, worden deze bewoners uit voorzorg geëvacueerd. De toegangsdeur van de stalling was afgesloten en is door de brandweer open gebroken. In de stalling wordt een brandende scootmobiel aangetroffen. De brand wordt vervolgens door de brandweer geblust. Tengevolge van de brand heeft ook een bromfiets, die naast de scootmobiel stond, schade opgelopen. In eerste instantie gaat men uit van een technisch mankement van de scootmobiel, reden waarom van de betrokken personen geen aangifte wordt opgenomen.
Op zondag 22 januari 2012 omstreeks 21.00 uur wordt opnieuw een melding door politie en brandweer ontvangen van brand in de bromfietsenstalling van het tweede flatgebouw gelegen aan de [straatnaam] te Sittard. De politie constateert dat het om dezelfde stalling gaat als op 18 januari 2012. De toegangsdeur was dit keer niet op slot en kon geopend worden. Wederom wordt er een brandende scootmobiel aangetroffen, daarnaast lopen twee bromfietsen schade op. Ter plaatse wordt door de politie een aansteker aangetroffen en in beslag genomen. Door medewerkers van de afdeling Forensische Opsporing konden echter geen bruikbare sporen van de aansteker worden verkregen, omdat de aansteker door de brand was beschadigd.
Naar aanleiding van deze tweede brand in korte tijd en de gelijkenis met de brand enkele dagen tevoren, ontstaat het vermoeden van brandstichting en wordt daarvan aangifte gedaan door de huismeester. Ook worden er aangiften opgenomen van de getroffen flatbewoners.
[aangever 1] verklaart dat haar scootmobiel van het merk Meyra, met verzekeringsplaatje
[registratienummer 1], door de brand op 18 januari 2012 beschadigd is geraakt. [aangever 2] laat in haar aangifte optekenen dat haar bromfiets met kenteken [registratienummer 2] ten gevolge van beide branden beschadigd is geraakt. [aangever 3] verklaart in haar aangifte dat haar scootmobiel, type Cityliner, met verzekeringsplaatje [registratienummer 3], op 17 januari 2012 slechts beschadigd raakte, maar door de brand op 22 januari 2012 volledig is uitgebrand. De bromfiets van [aangever 4] met kenteken [registratienummer 4], is blijkens diens aangifte tijdens de brand op 22 januari 2012 beschadigd geraakt.
Het is nu aan de rechtbank om te oordelen of verdachte verantwoordelijk gehouden kan worden voor de brandstichtingen.
17/18 januari 2012
Aangezien door de huismeester melding gemaakt wordt van aanwezige camerabeelden, worden deze beelden ex artikel 126nd eerste lid van het Wetboek van Strafvordering gevorderd. De beelden worden vervolgens door een verbalisant bekeken, die daaromtrent het volgende in een proces-verbaal van bevindingen relateert:
Waargenomen wordt dat verdachte op 17 januari 2012 omstreeks 20:33 uur de lift op de twaalfde verdieping betreedt en dat hij de lift omstreeks 20:34 uur op de begane grond verlaat. Om 20:38 uur betreedt verdachte de eerste fietsenkelder van het tweede flatgebouw. Zichtbaar is dat hij aldaar aan de achterwielen van de gestalde fietsen rommelt. Dan loopt verdachte omstreeks 20:40 uur naar de tweede fietsenkelder. In de tweede fietsenkelder rommelt hij aan de achterwielen van de aldaar gestalde fietsen. Vervolgens is te zien dat hij de fietsenstalling verlaat en weer op weg gaat naar de twaalfde verdieping. Om 23:01 uur is te zien dat verdachte opnieuw de lift op de twaalfde verdieping betreedt en op de begane grond de lift verlaat. Zichtbaar is dat verdachte richting hoofdingang loopt. Er is dan om 23:16 uur rookontwikkeling te zien op de camera die is gericht op de tweede fietsenstalling. Ook op de camera die is gericht op de eerste fietsenstalling is rookontwikkeling zichtbaar omstreeks dat tijdstip. Volgens de aangever en tevens huismeester van het flatgebouw staan de bromfietsenstalling en beide fietsenstallingen via een luchtkanaal met elkaar in verbinding. Om 23:38 uur komt verdachte uit de richting van de hoofdingang de centrale hal ingelopen. Verdachte heeft ter terechtzitting wisselende verklaringen afgelegd en heeft naar het oordeel van de rechtbank geen redelijke verklaring gegeven voor het verlaten van zijn woning gedurende zo korte tijd, wat op dat tijdstip van de dag enigszins ongewoon is.
Verder is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat verdachte een van de weinige personen is die over een gecertificeerde sleutel van de stalling beschikt en bij aankomst van de brandweer de toegangsdeur van de stalling afgesloten bleek te zijn en er geen braaksporen zijn waargenomen.
22 januari 2012
Door de verbalisant wordt gerelateerd dat op de door hem bekeken camerabeelden is te zien dat verdachte op 22 januari 2012 omstreeks 20:52 uur de lift op de twaalfde verdieping betreedt. Om 20:54 uur verlaat verdachte de lift op de begane grond en loopt in de richting van de hoofdingang. De verbalisant relateert dat hij omstreeks 20:57 uur op de camerabeelden van de tweede fietsenstalling rookontwikkeling ziet. Om 20:58 uur is tevens rookontwikkeling zichtbaar op de camerabeelden van de eerste fietsenstalling.
De getuige [naam getuige] verklaart dat hij op 22 januari 2012 tussen 20:30 uur en 21:00 uur zijn hond heeft uitgelaten. Hij zag toen dat er brand was in de bromfietsenstalling onder het flatgebouw. Tijdens het teruglopen naar de hoofdingang zag hij een man uit de toegangsdeur van de bromfietsenstalling komen. Hij herkende deze man als een bewoner van de tweede flat. De getuige heeft deze verklaring ter terechtzitting op 15 mei 2012 onder ede bevestigd. Desgevraagd herkende hij verdachte als de man die hij op 22 januari 2012 heeft gezien en heeft aangesproken. De getuige had gedurende het vooronderzoek verdachte al aangewezen tijdens een fotoconfrontatie. De rechtbank overweegt dat de getuige zijn relaas meermalen heeft bekrachtigd en dat de door hem genoemde tijdstippen overeen komen met de tijdstippen die volgen uit de camerabeelden. Zij acht deze getuigenverklaring geloofwaardig. Verdachte heeft over het treffen met de getuige [naam getuige] op 15 mei 2012 ter terechtzitting een verklaring afgelegd, maar deze verklaring is innerlijk tegenstrijdig. De rechtbank moet deze verklaring daarom buiten beschouwing laten.
Gelet op alle bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, overweegt de rechtbank dat is bewezen:
Feit 2
dat verdachte op 22 januari 2012 brand heeft gesticht in de bromfietsenstalling van het tweede flatgebouw aan de [straatnaam] te Sittard, ten gevolge waarvan een scootmobiel toebehorende aan [aangever 3] werd vernield en bromfietsen toebehorend aan [aangever 2] en [aangever 4] werden vernield.
De rechtbank acht dit bewezen op basis van de aangiftes van [aangever 5] namens [naam woonmaatschappij], [aangever 3], [aangever 2] en [aangever 4], in samenhang bezien met de getuigenverklaring van [naam getuige], het relaas omtrent de camerabeelden en het feit dat verdachte tot de groep behoort die een gecertificeerde sleutel van de bromfietsenstalling bezit.
Gelet op de aangiften is bewezen dat verdachte goederen heeft beschadigd door brand, maar de rechtbank tast voor het overige volledig in het duister ter zake de aard van de brandstichting. Niet duidelijk is wat verdachte in brand heeft gestoken en op welke manier hij dit heeft gedaan. Nu er geen (technisch) onderzoek heeft plaats gevonden naar de feiten en omstandigheden van de brand zelf en de omstandigheden waaronder de brand tot stand is gekomen, kan de rechtbank zich geen oordeel vormen omtrent het gevaar van de brand voor overige goederen en personen. De tenlastelegging is echter primair toegesneden op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, welk artikel vereist dat er gemeen gevaar voor goederen en/of personen te duchten was. Aangezien er geen feitelijk onderbouwde uitspraak gedaan kan worden over de gevaarzetting bij gebrek aan informatie hieromtrent, moet de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde en in de plaats daarvan de verdachte veroordelen voor het subsidiair tenlastegelegde.
Feit 1
De rechtbank overweegt dat in de periode van 17 januari 2012 tot en met 18 januari 2012 niemand verdachte in de bromfietsenstalling heeft gezien. Enkel kan vastgesteld worden op basis van de camerabeelden dat verdachte eerder die dag in de fietsenstalling aan fietsen gerommeld heeft en tevens dat verdachte zich vlak voor het ontstaan van de brand buiten het gebouw begeeft en vlak erna weer het gebouw betreedt. Daarnaast is gebleken dat verdachte een van de weinige bewoners is die beschikt over een gecertificeerde sleutel van de stalling. Hoewel er ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1 geen rechtstreeks verband is tussen de plaats delict en verdachte, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte ook verantwoordelijk is voor de brandstichting op 17 januari 2012 tengevolge waarvan de scootmobielen van [aangever 3] en [aangever 1] en de bromfiets van [aangever 2] werden beschadigd. Zij overweegt dat de modus operandi identiek is aan het onder feit 2 tenlastegelegde. Gelet op dit gegeven in combinatie met de aangiften van [aangever 5] namens [naam woonmaatschappij], [aangever 1], [aangever 3] en [aangever 2], alsmede de camerabeelden en het feit dat verdachte een sleutel had van de stalling, terwijl sporen van inbraak in deze stalling ontbreken en bij arriveren van de brandweer de toegangsdeur afgesloten bleek te zijn, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde. Bij gebrek aan technisch onderzoek zal zij verdachte om eerder genoemde redenen van het onder feit 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair
in de periode van 17 januari 2012 tot en met 18 januari 2012 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en wederrechtelijk een scootmobiel ([registratienummer 1]), toebehorende aan [aangever 1], en een bromfiets ([registratienummer 2]), toebehorende aan [aangever 2], en een scootmobiel ([registratienummer 3]), toebehorende aan [aangever 3], heeft beschadigd.
2. subsidiair
op 22 januari 2012 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en wederrechtelijk een bromfiets ([registratienummer 2]), toebehorende aan [aangever 2], en een bromfiets ([registratienummer 4), toebehorende aan [aangever 4], heeft beschadigd en een scootmobiel ([registratienummer 3]), toebehorende aan [aangever 3], heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2 subsidiair:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen, meermalen gepleegd.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van verdachte is een multidisciplinaire NIFP-rapportage opgemaakt. Verdachte is daartoe gedurende zeven weken in het Pieter Baan Centrum te Utrecht geobserveerd en onderzocht. De rapporteurs concluderen dat verdachte een 59-jarige, zeer beperkt ontwikkelde man is, die jarenlang op meerdere levensterreinen problemen heeft laten zien, op zowel cognitief, sociaal-emotioneel niveau als op het gebied van de emotieregulatie. De oorzaak is hiervan primair gelegen in zijn lichte zwakzinnigheid. Hij heeft onder meer weinig mogelijkheden en vaardigheden om problemen en tegenslagen constructief op te lossen. Dat geldt in sterkere mate bij complexe situaties en/of oplopende stress. Hij onderscheidt zich van anderen met een verstandelijke beperking door enkele kenmerkende persoonlijkheidstrekken, zoals zijn passieve verzet en de neiging zich uit sociale contacten terug te trekken. Verdachtes persoonlijkheidstrekken zijn zodanig van aard en omvang, en leiden tot zodanig veel problemen, dat naar mening van de onderzoekers gesproken moet worden van een persoonlijkheidsstoornis met passief-agressieve, schizoïde en afhankelijke trekken. Omdat de lichte zwakzinnigheid en de persoonlijkheidsstoornis chronisch aanwezig zijn en verdachte op onderdelen daarvan niet leerbaar is gebleken, wordt geconcludeerd dat deze stoornissen ook aanwezig waren voorafgaande aan en tijdens de ten laste gelegde brandstichtingen. De lichte zwakzinnigheid en de persoonlijkheidsstoornis hebben bij het plegen van de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, zijn gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed. Vanwege de jarenlange eenvormigheid in verdachtes reactiepatronen (frustraties leiden tot passieve boosheid, die al dan niet in combinatie met alcohol leidt tot indirecte uitingen van die boosheid, namelijk brandstichtingen) en vanwege de nadrukkelijke samenhang met onderliggende stoornissen en beperkingen, achten de onderzoekers verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van de deskundigen daar waar zij zich uitspreken over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte, gelet op de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen en voorts op hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Zij neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare, hetgeen betekent dat de bewezen verklaarde feiten verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Verdachte is echter strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid volledig uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen. De officier van justitie heeft deze vordering onderbouwd door te wijzen op de ernst van de delicten en door te wijzen op het door de deskundigen als hoog vastgestelde recidiverisico ten aanzien van het stichten van brand, nu dit een copingmechanisme van verdachte is, voortvloeiend uit zijn lichte zwakzinnigheid en zijn persoonlijkheidstoornis. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat verdachte korte tijd na het beëindigen van een eerder opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling wederom brand heeft gesticht. Gelet op de ernstige persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en zijn beperkte ziekte-inzicht, dient de veiligheid van de maatschappij te prevaleren boven de belangen van verdachte.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich verzet tegen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Door het Pieter Baan Centrum is immers aangegeven dat een op verandering gerichte behandeling gedoemd is te mislukken, gelet op het verzet van verdachte hiertegen. Door het verzet van verdachte zal de kans op een indicatie voor de longstay-afdeling groot zijn. Het opleggen van de bedoelde maatregel zal dus inhouden dat verdachte levenslang opgesloten zal worden. Het Pieter Baan Centrum heeft geadviseerd om aan verdachte een langdurige en intensieve begeleiding door de Reclassering op te leggen. Deze begeleiding dient gericht te zijn op het beperken van het oplopen van frustraties bij verdachte en om hem te helpen tijdig passende oplossingen voor problemen te vinden. In de visie van de raadsman sluit dit advies aan bij het strafadvies van de reclassering. De band met verdachtes reclasseringswerker, de heer [naam medewerker 1], is naar zeggen van de raadsman goed. Hij weet namelijk hoe hij met verdachte moet omgaan en omgekeerd is er ook sprake van een vertrouwensband. De raadsman pleit ervoor om het advies van de reclassering te volgen, inhoudende om de invulling van het toezicht aan hen over te laten zonder in het vonnis strakke inhoudelijke richtlijnen op te nemen. Op deze manier kan door de reclassering maatwerk geleverd worden. Het ontbreken van een inhoudelijke invulling van de voorwaarden door de rechtbank betekent immers niet dat er weinig toezicht zal zijn. De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een straf met een voorwaardelijk gedeelte. Aan dit voorwaardelijk gedeelte dient dan de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht te worden gekoppeld.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
De rechtbank acht ten laste van verdachte bewezen dat hij in de nacht van 17 op 18 januari 2012 een bromfiets en twee scootmobielen heeft beschadigd en dat hij op 22 januari 2012 een scootmobiel heeft vernield en twee bromfietsen heeft beschadigd.
De rechtbank rekent verdachte de wijze van beschadigen respectievelijk vernielen en de onrust die als gevolg daarvan is ontstaan zwaar aan. Het zijn ernstige feiten, waarvan de benadeelden zeer veel hinder hebben ondervonden en mogelijkerwijs hadden de gevolgen ernstiger kunnen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving, het strafblad van verdachte en de mate waarin het bewezen verklaarde schade teweeg heeft gebracht. De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat tevens rekening met het feit dat deze delicten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte, groot 2 maanden, niet wordt tenuitvoergelegd, tenzij de rechter dat later alsnog zal gelasten op grond van het feit dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van 3 jaren de algemene voorwaarden of de hierna te melden bijzondere voorwaarden overtreedt.
Nu de rechtbank enkel bewezen acht dat verdachte op 17/18 januari 2012 en op 22 januari 2012 goederen beschadigd dan wel vernield heeft, komt zij wettelijk gezien niet toe aan een oordeel aangaande de vordering van de officier van justitie tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Immers conform artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is voor het opleggen van bedoelde maatregel vereist dat op het door verdachte begane delict een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ingevolge artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht is de maximumstraf voor een vernieling of beschadiging een gevangenisstraf van 2 jaren.
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte gebaat is bij intensieve begeleiding. Zij zal daarom als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht aan verdachte opleggen en zal bepalen dat verdachte een meldplicht heeft bij de reclassering en dat verdachte zich dient te houden aan de afspraken met, en de richtlijnen van MOV of een soortgelijke instelling. Om maatwerk te kunnen leveren en verdachte intensief te kunnen begeleiden zal de rechtbank overeenkomstig het advies van de ter terechtzitting als deskundige gehoorde reclasseringsmedewerker [naam medewerker 2] zich onthouden van een nadere invulling van de bijzondere voorwaarden. Door geen nadere invulling aan de voorwaarden te geven is de rechtbank tevens van oordeel dat door de reclassering effectief en pro-actief ingespeeld kan worden op de behoeften van verdachte in relatie tot zijn omgeving en de maatschappij.
6 De benadeelde partijen
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 258,78 ter zake van feit 2. Deze vordering heeft betrekking op materiële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] geheel kan worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 5 dagen hechtenis.
De raadsman heeft zich ter zake gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering geheel kan worden toegewezen aangezien op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan benadeelde door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [aangever 2], zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij, aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding € 225,00 ter zake van de feiten 1 en 2. Deze vordering heeft betrekking op vergoeding van immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] geheel kan worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 4 dagen hechtenis.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien het causale verband met het tenlastegelegde niet duidelijk is. Uit de overgelegde stukken, die ter onderbouwing van de vordering dienen, blijkt immers dat de benadeelde partij [aangever 1] al vóór het tijdstip dat het tenlastegelegde werd gepleegd behandeld werd voor psychische problematiek.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] betreffende de immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat in geval er geen sprake is van fysiek letsel – zoals hier aan de orde – slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade kan worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Uit het voegingformulier blijkt dat de benadeelde partij behoorlijk aangeslagen was door de dreiging van brand. Zij heeft aan deze gebeurtenissen angstgevoelens overgehouden en voelt zich onveilig wanneer zij alleen thuis is, te meer nu zij slecht ter been is. Zij heeft medicatie en staat onder behandeling van een psycholoog Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de gevoelens van de benadeelde partij, stelt de wet strenge eisen aan het verhalen van dergelijke schade. Veroordeling in de schade is alleen dan mogelijk als er dusdanig geestelijk letsel is, dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan kan alleen dan worden gesproken wanneer het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van de wet.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 63, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van het meer of anders ten laste gelegde;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot 2 maanden, niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter alsnog de tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden;
- verstaat dat als algemene voorwaarde geldt dat verdachte
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
- zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook indien dit inhoudt dat veroordeelde zich moet melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en dat veroordeelde wordt verplicht om zich te conformeren en te houden aan de afspraken met het MOV of een soortgelijke instantie;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam en adresgegevens aangever 2], van een bedrag van € 258,78 (tweehonderd achtenvijftig euro en achtenzeventig eurocent);
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2], € 258,78 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [naam en adresgegevens aangever 1], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte en begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. F.M. van Maanen Winters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 februari 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 januari 2012 tot en met 18 januari 2012 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (bromfiets)stallingruimte gelegen in/bij de flat aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan twee scootmobielen (registratienummers [1] en [3]) en/of een bromfiets
(gekentekend [registratienummer 2]), geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor die scootmobiel(s) en/of bromfiets en/of aangrenzende vervoermiddelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de aangrenzende woning(en) verblijvende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 17 januari 2012 tot en met 18 januari 2012 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en wederrechtelijk een scootmobiel ([registratienummer 1]) en/of een bromfiets ([registratienummer 2]) en/of een scootmobiel (registratienummer 3]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of gemeente Sittard-Geleen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2012 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (bromfiets)stallingruimte gelegen in/bij de flat aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan twee bromfietsen (gekentekend [registratienummer 2] en [registratienummer 4]) en/of een scootmobiel (registratienummer 3), geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor die bromfiets(en) en/of scootmobiel en/of aangrenzende vervoermiddelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de aangrenzende woning(en) verblijvende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2012 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en wederrechtelijk een bromfiets ([registratienummer 2]) en/of een scootmobiel ([registratienummer 3]) en /of een bromfiets ([registratienummer 4]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of [aangever 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.