ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ0208

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
484755 CV EXPL 12-6657
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake kredietovereenkomst onder de Wet op het Consumentenkrediet

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg op 16 januari 2013, betreft het een bevoegdheidsincident in het kader van een kredietovereenkomst tussen ABN AMRO BANK N.V. en een gedaagde. De gedaagde heeft een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen, stellende dat de kantonrechter niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, omdat de waarde van de vordering boven de € 25.000,00 ligt. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of de Wet op het Consumentenkrediet (Wck) van toepassing is op de overeenkomst die in 2005 is gesloten. De kantonrechter oordeelt dat de Wck van toepassing is, omdat de kredietovereenkomst een kredietsom van € 22.000,00 betreft en de inwerkingtreding van de Evaluatiewet Modernisering Rechterlijke Organisatie de competentiegrens voor de kantonrechter heeft verhoogd tot € 25.000,00.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag en dat ABN AMRO, na ingebrekestelling, het verschuldigde bedrag heeft opgeëist. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de gedaagde niet kan volhouden dat de kantonrechter onbevoegd is, en heeft zich bevoegd verklaard om van het geding kennis te nemen. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor conclusie van repliek, waarbij ABN AMRO in de gelegenheid wordt gesteld om de ingebrekestelling in het geding te brengen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Heerlen
Burgerlijk recht
zaaknr. 484755 CV EXPL 12-6657
YT
Vonnis van 16 januari 2013.
Inzake:
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te [plaats],
eiseres in de hoofdzaak, gedaagde in het incident, nader te noemen: ABN,
gemachtigde: GGN Limburg;
tegen,
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident, nader te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. B.P.J. Tillemans (toevoeging).
HET PROCESVERLOOP
Door partijen zijn de volgende processtukken ingediend c.q. de volgende proceshandelingen verricht:
- dagvaarding met een productie;
- incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens houdende conclusie van antwoord met een productie;
- conclusie van antwoord in het incident.
De inhoud van opgemelde stukken geldt als hier herhaald.
Vervolgens is vonnis bepaald waarvan de uitspraak nader is gesteld op heden.
HET GESCHIL
In de hoofdzaak
ABN vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van
€ 29.867,24 te vermeerderen met de contractueel variabele rente ad thans 7,6 % per jaar over € 21.417,57 vanaf 27 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening en tot betaling van de proceskosten.
ABN stelt daartoe dat zij met [gedaagde], onder toepasselijkheid van de door haar gebruikte Algemene Bankvoor-waarden, een kredietovereenkomst heeft gesloten waarbij [gedaagde] het aan haar verstrekte flexibel krediet ad € 22.000,00 in maandelijkse termijnbedragen van € 330,00
diende terug te betalen. Nu [gedaagde] ten minste twee maanden achterstallig is in betaling van een vervallen ter-mijnbedrag en, na daartoe in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft heeft ABN het verschuldigde ineens opgeëist en is [gedaagde] per 22 mei 2008 een bedrag van € 21.417,57 alsmede de vervallen rente, berekend vanaf 22 mei 2008 tot 27 juni 2012 ad € 8.449,67 aan haar verschuldigd.
[gedaagde] heeft voor alle weren een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen en vervolgens geconcludeerd voor antwoord, waarop de kantonrechter, voor zover nodig, nader zal ingaan.
DE BEOORDELING
In het incident
[gedaagde] stelt dat de kantonrechter op grond van artikel 93 sub a Rv slechts bevoegd is om kennis te nemen van waardevorderingen tot € 25.000,00. Nu de pretense vordering van ABN een hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00 is de kantonrechter niet bevoegd om van het onderhavige geding kennis te nemen. Op grond van het bepaalde in artikel 93 sub b en/of c Rv is de kantonrechter evenmin bevoegd aangezien er geen sprake is van een consumentenkredietovereenkomst in de zin van artikel 7:57 lid 1 sub c BW. Gelet op het vorenstaande dient de kantonrechter zich onbevoegd te verklaren en de zaak ex artikel 72 Rv te verwijzen naar de sector ci-viel, rechtbank Maastricht met veroordeling van ABN in de kosten van het incident, aldus [gedaagde].
ABN heeft daarop een conclusie van antwoord in het incident genomen. Zij stelt dat de kantonrechter op grond van artikel 93 c Rv wel bevoegd is om van het geding kennis te nemen omdat het handelt om een krediettransac-tie als bedoeld in de Wet op het consumentenkrediet.
Met ABN is de kantonrechter het eens dat hij bevoegd is om van het onderhavige geding kennis te nemen en overweegt daartoe het volgende.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken staat vast dat tussen partijen op 3 februari 2005 een zoge-noemde “FLEXIBEL KREDIET” overeenkomst is gesloten waarbij ABN aan [gedaagde] een bedrag van € 22.000,00 heeft geleend. Daarbij is ook overeengekomen dat [gedaagde] over het opgenomen krediet maandelijks rente aan ABN dient te vergoeden en het verschuldigde saldo door middel van maandelijkse termijnen, bestaan-de uit rente en aflossing, ad € 330,00, tenzij het verschuldigde saldo lager is dan dit bedrag, terug dient te beta-len.
In het kader van consumentenbescherming dient de kantonrechter ambtshalve te toetsen of de onderwerpelijke overeenkomst onder de vigeur van de Wet op het Consumentenkrediet (Wck) valt. Hij merkt daarbij op dat het beroep van [gedaagde] op 7:57 lid 1 sub c BW geen doel treft aangezien de kredietovereenkomst is gesloten voor 25 mei 2011. Nu niet is gesteld noch is gebleken dat de in 2005 gesloten overeenkomst op of na 25 mei 2011 is gewijzigd is, ingevolge het overgangsrecht, het bepaalde in titel 2 A van Boek 7 in casu niet van toepassing op de onderwerpelijke overeenkomst.
Wat de inhoud, aard en strekking van de overeenkomst in samenhang bezien met het bepaalde in artikel 1 sub a juncto artikel 3 van de Wck betreft, merkt de kantonrechter op dat op de onderwerpelijke overeenkomst het dwingendrechtelijk bepaalde van de Wck van toepassing is. Gelet op de grondslag van de vordering -een over-eenkomst van geldlening met een kredietsom van € 22.000,00-, op de definitie van de kredietsom als bepaald in artikel 1 sub l Wck “de geldsom die de kredietnemer in het kader van een geldkrediet ter beschikking wordt ge-steld, met dien verstande, dat bij doorlopend geldkrediet de kredietlimiet als die geldsom wordt aangemerkt” en op de inwerkingtreding van de Evaluatiewet Modernisering Rechterlijke Organisatie waarbij de competentie-grens voor de kantonrechter voor waardevorderingen, waaronder de onderhavige, is verhoogd tot € 25.000,00, verklaart de kantonrechter zich ambtshalve bevoegd om van het onderhavige geding kennis te nemen.
In de hoofdzaak
De kantonrechter is het weliswaar met [gedaagde] eens dat ABN niet aan de zogenoemde substantiëringsplicht ex artikel 111 lid 3 Rv heeft voldaan, maar dat brengt, anders dan [gedaagde] stelt, niet met zich dat aan ABN haar vorderingen ontzegd moeten worden. De kantonrechter zal hiermee echter wel rekening houden bij de proces-kostenveroordeling.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat ter zake de opeisbaarheid van de vordering en het daarop volgende verzuim. [gedaagde] stelt daartoe dat zij noch sommaties, die als een ingebrekestelling kunnen worden aangemerkt, noch een ingebrekestelling heeft ontvangen.
De kantonrechter merkt op dat, anders dan [gedaagde] stelt, ter zake in casu het bepaalde in artikel 33 Wck geldt. Uit de memorie van Toelichting, pagina's 24, 53, 85 en 86, volgt dat het bepaalde in artikel 33 lid 1 sub c onder 1º Wck een limitatieve opsomming betreft. Voorts volgt hieruit dat “Gezien de ernst van de situatie die kan ont-staan als het gehele restant ineens moet worden betaald, is ingebrekestelling verplicht gesteld. Ontbreekt deze, dan kan op de opeisbaarheidsclausule geen beroep worden gedaan”. Nu [gedaagde] de ontvangst van sommaties en een ingebrekestelling heeft betwist en de kantonrechter het met [gedaagde] is eens is dat ter zake de opeisbaarheid van de vordering de bewijslast op ABN rust, zal ABN in de gelegenheid worden gesteld om de ingebrekestel-ling bij de conclusie van repliek in het geding te brengen.
DE UITSPRAAK
De kantonrechter:
In het incident
Verklaart zich bevoegd om van het onderhavige geding kennis te nemen.
Houdt iedere verdere beslissing omtrent de proceskosten aan totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
In de hoofdzaak
Verwijst de zaak naar de rol van 13 februari 2013 te 10.00 uur voor conclusie van repliek aan de zijde van ABN waarbij ABN in de gelegenheid wordt gesteld om de ingebrekestelling in het geding te brengen.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in te-genwoordigheid van de griffier.