ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ0206
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Particuliere borgtocht en de geldigheid van de borgstelling in huurcontracten
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 januari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en gedaagde over een particuliere borgtocht. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde P.M.F. Otten, had gedaagde aangeklaagd voor een huurachterstand van haar zoon, waarvoor gedaagde zich als borg had gesteld. De vordering was ingesteld op 11 december 2012, waarbij eiseres verwees naar de overgelegde producties. Gedaagde heeft op de eerste zittingsdatum mondeling geantwoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde zich borg heeft gesteld voor de verplichtingen van haar zoon uit de huurovereenkomst, maar dat er geen maximumbedrag was overeengekomen, zoals vereist door artikel 7:858 lid 1 BW. De huurpenningen waren vastgesteld op € 615,00 per maand, en gedaagde was in gebreke gebleven met de betaling van de huur voor de maanden april, mei en juni 2012, wat resulteerde in een totale achterstand van € 1.845,00. De rechtbank heeft geoordeeld dat de borgtocht niet geldig was voor de overige gevorderde bedragen, omdat eiseres niet had aangetoond dat er een in geld uitgedrukt maximumbedrag was overeengekomen met gedaagde. De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van € 2.202,00 aan eiseres, bestaande uit de huurachterstand en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 december 2012. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 836,17. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.