ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ0206

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
507149 cv EXPL 12-11326
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Particuliere borgtocht en de geldigheid van de borgstelling in huurcontracten

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 januari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en gedaagde over een particuliere borgtocht. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde P.M.F. Otten, had gedaagde aangeklaagd voor een huurachterstand van haar zoon, waarvoor gedaagde zich als borg had gesteld. De vordering was ingesteld op 11 december 2012, waarbij eiseres verwees naar de overgelegde producties. Gedaagde heeft op de eerste zittingsdatum mondeling geantwoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde zich borg heeft gesteld voor de verplichtingen van haar zoon uit de huurovereenkomst, maar dat er geen maximumbedrag was overeengekomen, zoals vereist door artikel 7:858 lid 1 BW. De huurpenningen waren vastgesteld op € 615,00 per maand, en gedaagde was in gebreke gebleven met de betaling van de huur voor de maanden april, mei en juni 2012, wat resulteerde in een totale achterstand van € 1.845,00. De rechtbank heeft geoordeeld dat de borgtocht niet geldig was voor de overige gevorderde bedragen, omdat eiseres niet had aangetoond dat er een in geld uitgedrukt maximumbedrag was overeengekomen met gedaagde. De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van € 2.202,00 aan eiseres, bestaande uit de huurachterstand en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 december 2012. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 836,17. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Heerlen
Burgerlijk Recht
zaaknummer: 507149 CV EXPL 12-11326
YT
Vonnis van 30 januari 2013.
I n z a k e
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: P.M.F. Otten;
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
vertegenwoordigd door haar zoon [naam].
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Eiseres heeft bij dagvaarding van 11 december 2012 een vordering ingesteld tegen gedaagde en daarbij verwezen naar de overgelegde producties.
Gedaagde heeft ter eerst dienende datum mondeling geantwoord.
Hierna is uitspraak bepaald waarvan de datum is gesteld op heden.
DE MOTIVERING
Als enerzijds gesteld en anderzijds onweersproken staat vast dat gedaagde zich borg heeft gesteld voor haar zoon voor de uit de tussen eiseres en haar zoon bij de huurovereenkomst aangegeven verplichtingen. Nu gesteld noch gebleken is dat gedaagde de borgtocht in een andere hoedanigheid is aangegaan dan als bedoeld in artikel 7:857 BW, brengt dat met zich dat de borgtocht niet anders begrepen kan worden dan als een particuliere borgtocht en geldt het dwingendrechtelijk bepaalde in artikel 7:858 lid 1 BW. Dit betekent dat of het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldeiser moet vaststaan of dat er een maximumbedrag met de borg moet zijn overeengekomen. Nu slechts de huurpenningen ad € 615,00 per maand zijn bepaald en eiseres onweersproken heeft gesteld dat gedaagde in de nakoming van de huurpenningen van de maanden april, mei en juni 2012 ad in totaal € 1.845,00 te kort is geschoten, ligt derhalve dit onderdeel van de vordering, te vermeerderen met de daarover verschuldigde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente voor toewijzing gereed. Ten aanzien van het overige gevorderde is de borgtocht niet geldig nu eiseres niet heeft gesteld of anderszins inzichtelijk heeft gemaakt dat zij met gedaagde een in geld uitgedrukt maximumbedrag is overeengekomen (vergelijk HR 19-9-2008, LJN BD5520). Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld, met dien verstande dat de verschotten op het daarvoor landelijk gehanteerde bedrag van
€ 7,00 zullen worden gesteld.
DE UITSPRAAK
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres, tegen bewijs van kwijting, te voldoen het bedrag van
€ 2.202,00 (zijnde de huurachterstand ad € 1.845,00 vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 357,00) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van eiseres gerezen en begroot op € 836,17, waarin begrepen een bedrag van € 437,00 aan vastrecht, € 300,00 aan salaris gemachtigde en € 99,17 aan exploitkosten.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.