Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/177747 / KG ZA 13-25
Vonnis in kort geding van 23 januari 2013
de publiekrechtelijke rechtspersoon
VEILIGHEIDSREGIO ZUID-LIMBURG,
zetelend te Margraten,
eiseres,
advocaat mr. M.P.W. Steuten te Den Bosch,
1. de vereniging CNV PUBLIEKE ZAAK,
zetelend te Den Haag,
2. de vereniging ABVAKABO FNV,
zetelend te Zoetermeer,
gedaagden,
advocaat mr. A.T. Chinnoe te Utrecht.
Partijen zullen hierna “de brandweer” en “de vakbonden” worden genoemd.
1. De procedure
Bij exploot van 14 januari 2013 heeft de brandweer de vakbonden in kort geding doen dag-vaarden. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2013, alwaar de advocaten van partijen aan de hand van pleitnotities en onder verwijzing naar op voorhand overgelegde stukken de standpunten hebben toegelicht.
De door de vakbonden op voorhand aangekondigde eis in reconventie heeft de voorzienin-genrechter, gelet op het door de brandweer daartegen geuite bezwaar, de niet-naleving van het voorschrift van artikel 7.2 van het Procesreglement en de aard van die vordering, niet toegestaan.
Vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.
2.1 In dit kort geding wordt het volgende tot uitgangspunt genomen.
- Tussen de vakbonden als eisers en (de rechtsvoorgangster van) de brandweer als gedaagde is een procedure gevoerd voor de kantonrechter te Maastricht.
- Bij vonnis van 18 april 2012 (met nummer 420829 CV EXPL 11-1312) heeft de kantonrechter onder meer als volgt beslist:
“verklaart voor recht dat de dagdienst waarbij de werknemers verplicht worden tijdens de pauze op de arbeidsplaats op oproep beschikbaar te zijn zoals die bin-nen het district Parkstad van [de brandweer] wordt gehanteerd een aanwezig-heidsdienst is ex artikel 1:1 ATB;
veroordeelt [de brandweer] om haar werknemers binnen drie maanden na bete-kening van dit vonnis op zodanige wijze in te roosteren dat de volgende overtre-dingen niet meer voorkomen:
a) overtreding van artikel 4.8:1 lid 3 sub c ATB met betrekking tot de rusttijd van 11 uur voorafgaande aan en aansluitend op een aanwezigheidsdienst;
b) overtreding van het maximum aantal te verrichten aanwezigheidsdiensten per 26 weken ex artikel 5.3:4 lid 2 ATB;
c) overtreding van het maximum aantal aanwezigheidsdiensten voor vrijwilli-gers ex artikel 5.3:5 lid 2 ATB,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag voor ie-dere dag of gedeelte daarvan dat [de brandweer] hiermee in gebreke blijft, met een maximum verbeurte van € 250.000,--“;
- De vakbonden hebben het vonnis van de kantonrechter op 24 april 2012 aan de brandweer doen betekenen.
- Geen van partijen is in hoger beroep gegaan.
- Op 10 januari 2013 hebben de vakbonden uit kracht van het vonnis van de kanton-rechter executoriaal beslag gelegd ten laste van de brandweer onder Rabobank, zulks tot verhaal van de volgens de vakbonden door de brandweer verbeurde dwangsommen tot het maximumbedrag van € 250.000,-.
2.2 De brandweer stelt zich op het standpunt dat zij aan het vonnis van de kantonrechter heeft voldaan, dat zij derhalve geen dwangsommen heeft verbeurd en dat het door de vak-bonden gelegde beslag onrechtmatig is.
2.3 De brandweer vordert, samengevat, opheffing, althans een bevel tot opheffing, van het door de vakbonden op 10 januari 2013 gelegde beslag, desnoods onder de voorwaarde dat de brandweer zekerheid stelt. Voorts vordert de brandweer veroordeling van de vakbonden tot terugbetaling van de reeds door hen geïnde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat inning heeft plaatsgevonden.
2.4 De vakbonden stellen dat de brandweer slechts ten dele aan het vonnis van de kanton-rechter heeft voldaan, maar dat nog steeds sprake is van de in het vonnis van de kantonrech-ter onder a) en c) bedoelde overtredingen. Volgens de vakbonden heeft de brandweer het maximumbedrag aan dwangsommen verbeurd.
3. De beoordeling
3.1 Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen is niet bestreden en volgt uit de aard van de zaak.
3.2 Voor de beantwoording van de vraag of het door de vakbonden gelegde beslag onrecht-matig is en opgeheven dient te worden, zal de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel dienen te geven over de vraag of de brandweer dwangsommen heeft verbeurd op grond van het vonnis van de kantonrechter van 18 april 2012.
3.3 Aanleiding voor de procedure bij de kantonrechter was de inzet door de brandweer van (toen en thans) negen brandweerlieden met een dubbele hoedanigheid, dat wil zeggen per-sonen die in dienst zijn van de brandweer in (bijvoorbeeld) een kantoorfunctie, maar daar-naast als vrijwilliger beschikbaar zijn voor en deelnemen aan het uitrukken in geval van calamiteiten. De vakbonden waren de mening toegedaan dat de brandweer bij de inrooste-ring van deze “beroeps/vrijwilligers” het Arbeidstijdenbesluit (ATB) overtrad. Zij vroegen en kregen een verklaring voor recht dat indien brandweerwerknemers gedurende hun (regu-liere) dagdienst tijdens de pauze op de arbeidsplaats op oproep beschikbaar moesten zijn, die dagdienst moest worden aangemerkt als een aanwezigheidsdienst in de zin van artikel 1:1 ATB. De brandweer werd daarbij veroordeeld haar werknemers op zodanige wijze in te roosteren dat de in het vonnis genoemde overtredingen niet meer voorkomen.
3.4 Een in het dictum van een rechterlijk vonnis uitgesproken veroordeling moet naar vaste rechtspraak worden gelezen in verband met de overwegingen waarop deze steunt. Beant-woording van de vraag of in strijd is gehandeld met een rechterlijk bevel en of in verband daarmee dwangsommen zijn verbeurd, dient plaats te vinden door hetgeen ter uitvoering van het veroordelend vonnis is verricht, te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij deze uitleg dienen doel en strekking van de ver-oordeling tot richtsnoer te worden genomen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (HR 20 mei 1994, NJ 1994, 652). Bezien moet worden of de uitgesproken veroordeling, naar redelijkheid uitgelegd en mede gelet op de gronden waarop deze werd gegeven, is nageleefd.
3.5 Niet in geschil is dat de brandweer de bedoelde dagdiensten na het vonnis van de kan-tonrechter als aanwezigheidsdiensten is gaan beschouwen en de inroostering daarop heeft aangepast.
3.6 Volgens de vakbonden is na de nieuwe wijze van inroostering echter wederom sprake van overtreding van de artikelen 4.8:1 lid 3 sub c ATB en 5.3:5 lid 2 ATB, en daarmee van de overtredingen bedoeld onder a) en c) van het vonnis van de kantonrechter.
Met betrekking tot overtreding a) stellen de vakbonden dat de brandweer ten onrechte geen rusttijd inlast van 11 uur in geval een als aanwezigheidsdienst aangemerkte dagdienst wordt gevolgd door een aanwezigheidsdienst als vrijwilliger. De vakbonden stellen dat, indien een beroepsbrandweerlid aansluitend op zijn als aanwezigheidsdienst aangemerkte dagdienst op de kazerne blijft voor een aanwezigheidsdienst als vrijwilliger, sprake is van twee te onder-scheiden aanwezigheidsdiensten (een als beroepsbrandweerlid en een als vrijwilliger), zo-dat, ongeacht de duur van die twee diensten, daartussen ingevolge artikel 4.8:1 lid 3 sub c ATB 11 uur gerust moet worden.
Met betrekking tot overtreding c) stellen de vakbonden dat de brandweer de als aanwezig-heidsheidsdienst aangemerkte dagdiensten van beroepsbrandweerlieden ten onrechte niet meetelt bij het maximumaantal aanwezigheidsdiensten voor vrijwilligers (éénmaal per week) ex artikel 5.3:5 lid 2 ATB.
De brandweer betwist de interpretatie door de vakbonden van de betreffende bepalingen en de daaruit volgens de vakbonden voortvloeiende consequenties gemotiveerd.
3.7 De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vakbonden niet hebben gespecificeerd hoe vaak, ten aanzien van welke personen en over welke periode de nieuwe inroostering tot de door haar bedoelde overtredingen heeft geleid.
3.8 Afgezien daarvan geldt dat van de thans door de vakbonden gestelde wijze van inrooste-ring naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid niet gezegd kan worden dat deze een schending oplevert van hetgeen waartoe de kantonrechter de brandweer heeft veroordeeld. Het vonnis, ook bezien in samenhang met de gedingstukken (voor zover overgelegd) in de procedure voor de kantonrechter, kan niet de conclusie rechtvaardigen dat het verschil in interpretatie tussen de vakbonden en de brandweer van de artikelen 4.8:1 lid 3 sub c ATB en 5.3:5 lid 2 ATB zoals dat thans bestaat, reeds door de kantonrechter is be-slecht. Uit het vonnis van de kantonrechter blijkt niet dat zijn beslissing (mede) op een oor-deel daarover is gestoeld, laat staan dat de door hem aan zijn veroordeling verbonden dwangsommen door hem zijn bedoeld, en door partijen moeten worden begrepen, als dwangmiddel om inroostering conform de thans op deze punten door de vakbonden voorge-stane interpretatie te bewerkstelligen. De vakbonden zijn door de kantonrechter in het gelijk gesteld op de voorliggende vraag of een dagdienst met verplichte aanwezigheid in de pauze als een aanwezigheidsdienst moest worden aangemerkt, over de partijen thans verdeeld houdende (nadere) interpretatieverschillen van het ATB is door de kantonrechter, afgaand op zijn vonnis en de overgelegde gedingstukken, niet geoordeeld en beslist.
3.9 Bij het voorgaande komt dat niet gezegd kan worden dat evident is dat de interpretatie van de vakbonden van de betreffende bepalingen uit het ATB, zoals hiervoor onder 3.6 sa-mengevat, juist is en dat de veroordeling door de kantonrechter, waar deze naar die bepalin-gen verwijst, op deze punten vanzelfsprekend is. Het door de vakbonden opknippen van een aanwezigheidsdienst die eerst als beroepsbrandweerlid (in dagdienst) en vervolgens (aan-sluitend) als vrijwilliger wordt gedaan in twee afzonderlijke aanwezigheidsdiensten, met als consequentie een verplichte rustperiode van 11 uren, lijkt, althans vanuit het oogpunt van de beschermingsgedachte van het ATB (het beschermen van werknemers tegen overbelasting), niet geboden. Daarbij komt de – binnen het kader van dit kort geding niet nader te toetsen – stelling van de brandweer dat haar huidige handelwijze bij de inroostering van be-roeps/vrijwilligers op de thans door de vakbonden bestreden punten overeenkomt met het-geen bij diverse andere brandweerkorpsen hier te lande gebruikelijk is en sinds jaar en dag alom als juist wordt gezien.
3.10 Gelet op het voorgaande moet het er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningen-rechter voor worden gehouden dat de brandweer geen dwangsommen heeft verbeurd en moet het door de vakbonden op 10 januari 2013 gelegde executoriaal beslag derhalve als onrechtmatig worden aangemerkt. De door de brandweer primair gevorderde opheffing van dat beslag is dan ook toewijsbaar. Dat geldt ook voor de door de vakbonden niet specifiek bestreden vordering tot terugbetaling van reeds geïnde bedragen.
3.11 De vakbonden zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
rechtdoende in kort geding:
heft op het op 10 januari 2013 op verzoek van de vakbonden ten laste van de brandweer gelegde executoriale beslag onder Rabobank;
veroordeelt de vakbonden om reeds geïnde bedragen terug te betalen aan de brandweer, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat de inning heeft plaatsgevonden;
veroordeelt de vakbonden in de proceskosten, aan de zijde van de brandweer tot op heden begroot op € 92,82 aan kosten dagvaarding, € 589,- aan griffierecht en € 816,- voor salaris advocaat;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2013.