RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Parketnummers : 04/800298-11, 04/816103-12 (ttz.gev) en 04/816022-11 (tul)
Datum uitspraak : 22 januari 2013
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
thans gedetineerd in [detentieadres]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 2 augustus 2012, 20 september 2012, 11 oktober 2012 en 8 januari 2013.
Verdachte staat – na toewijzing van een vordering nadere omschrijving ex artikel 314a Sr – terecht ter zake dat:
inzake parketnummer 04/800298-11:
1. hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 11 april 2012 in de gemeente(n) [gemeente 1] en/althans [gemeente 2], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (art. 2 Opiumwet);
2. hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2010 tot en met 11 april 2012 in het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (art. 2 Opiumwet);
inzake parketnummer 04/816103-12 (ttz.gev):
hij op of omstreeks 05 januari 2012 in de gemeente [gemeente 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een sporthal en/of een (aangrenzende) bar, te weten de [bar], weg te nemen wat van zijn gading was, geheel of ten dele toebehorende aan Gemeente [gemeente 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die sporthal en/of bar te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, met dat oogmerk met een klauwhamer, althans met een voorwerp, heeft getracht een (toegangs)deur te openen en/of met dat oogmerk (met een paal) een ruit heeft ingeslagen en die sporthal en/of bar is binnengegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (artikel 311 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank
Ter terechtzitting heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte onder parketnummer 04/800298-11 een tweede dagvaarding heeft ontvangen met daarop twee feiten doorgenummerd als 3 en 4. Verdachte is voor die feiten ten onrechte eveneens als minderjarige gedagvaard. Verdachte was immers reeds 18 jaar ten tijde van die feiten. Betreffende dagvaarding zal derhalve afzonderlijk van onderhavige feiten, die allemaal betrekking hebben op de periode tijdens verdachtes minderjarigheid, behandeld dienen te worden.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen voorts aan alle wettelijke eisen voldoen en dus geldig zijn.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
4. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
5. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
6.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 8 januari 2013 gevorderd dat
verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 04/816103-12 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat het onder parketnummer 04/800298-11 sub 1 en 2 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder parketnummer 04/816103-12 en het onder parketnummer 04/800298-11 sub 2 ten laste gelegde. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder parketnummer 04/816103-12 sub 1 ten laste gelegde.
6.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het onder parketnummer 04/816103-12 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal derhalve hiervan worden vrijgesproken.
Voorts acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 04/800298-11 sub 2 heeft begaan. Aan verdachte is de uitvoer van cocaïne ten laste gelegd. In het dossier bevindt zich een verklaring van [getuige 1] waaruit zou kunnen blijken dat verdachte cocaïne heeft uitgevoerd naar Duitsland en een verklaring van [getuige 2] waaruit zou kunnen blijken dat verdachte cocaïne heeft uitgevoerd naar België. De rechtbank beschouwt dit als twee afzonderlijke feiten, namelijk uitvoer naar Duitsland en uitvoer naar België, binnen de huidige tenlastelegging. De verklaringen van [getuigen 1 en 2] ondersteunen elkaar echter over en weer niet en ook worden deze getuigenverklaringen niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voor zowel eventuele uitvoer naar België als Duitsland slechts één bewijsmiddel voorhanden is. Hiermee is geen sprake van wettig bewijs en kan het onder parketnummer 04/800298-11 sub 2 niet bewezen worden. Verdachte zal derhalve ook van dit feit worden vrijgesproken.
6.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder parketnummer 04/800298-11 sub 1 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
(Samenvatting van de) bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
Verdachte verklaarde ter terechtzitting van 8 januari 2013 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Ik heb wel eens cocaïne verkocht. Dit was meestal in [gemeente 1]. U houdt mij voor dat uit het dossier blijkt dat klanten een bepaald nummer belden om cocaïne te bestellen, dat deze gesprekken werden beantwoord door mij of een ander en dat vervolgens de cocaïne werd gebracht, waarbij het mogelijk was dat een ander dan diegene die het telefoongesprek aannam de cocaïne bracht. Ik kan u zeggen dat dit klopt. Mijn naam is [voornaam verdachte], maar ik word ook wel [bijnaam verdachte] genoemd. Ik weeg nu circa 105 kilogram, maar ben wel iets bijgekomen in detentie. Het klopt dat ik vanaf mijn 14e jaar best wel gezet ben.”
Verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] relateerden – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Vanaf 7 november 2011 werd de telecommunicatie opgenomen van het telefoonnummer [telef[telefoonnummer 1]] Op 2 december 2011, omstreeks 22.58 uur, was ik ([verbalisant 2]) belast met het beluisteren van opgenomen telecommunicatie. Op dat moment kwam er een inkomend gesprek op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] vanaf het nummer [telefoonnummer 2] binnen, waarin de beller aangeeft dat hij de gebelde wilde zien. Vervolgens spraken beide mannen af bij cafetaria [naam] in [gemeente 1]. Uit het gesprek is aannemelijk te maken dat deze [locatie] te [gemeente 1] moet betreffen. Ik herkende de gebelde aan diens stem als de mij ambtshalve bekende [verdachte]. Uit onderzoek naar de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] bleek dat dit [getuige 3] betrof. Omstreeks 23.05 uur bevond ik ([verbalisant 4]) mij op de [locatie] [gemeente 1]. Ik zag aldaar bij de bushalte een man zitten die ik herkende als de mij ambtshalve bekende [getuige 3] voornoemd. Omstreeks 23.07 uur reed ik ([verbalisant 1]) vanaf de [straat 1] de [straat 2] in, in de richting van de [locatie] [gemeente 1]. Ik zag dat er een scooter voor me reed in dezelfde richting. Ik zag dat deze scooter rechtsaf sloeg de parkeerplaats op langs de [locatie] [gemeente 1]. Ik zag dat de scooter, met daarop alleen de bestuurder, in het midden van de parkeerplaats stilstond. Ik zag dat een man vanaf de bushalte aan de overzijde van [locatie] in de richting van de persoon op de scooter liep en zag dat beide mannen een kort contact met elkaar hadden. Ik ([verbalisant 3]) bevond mij op de [straat 2] te [gemeente 1] op het moment dat de scooter vanaf de parkeerplaats in de richting van [locatie] reed en ik herkende de bestuurder van deze scooter als de mij ambtshalve bekende [verdachte]. [getuige 3] werd uiteindelijk aangehouden.”
Verbalisant [verbalisant 4] relateerde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Op vrijdag 2 december 2011, omstreeks 23.15 uur, heb ik samen met een aantal collega’s verdachte [getuige 3] aangehouden. Ik zag dat de verdachte [getuige 3] tijdens de aanhouding ten val kwam. Ik zag direct naast de verdachte een blauwkleurig zakje op de grond liggen en ik zag dat in dit zakje een witkleurige vaste korrelachtige substantie zat. Ik herkende de structuur en de uiterlijke kenmerken hiervan als vermoedelijk base cocaïne. Ik heb dit zakje in beslag genomen en voor verder onderzoek overgebracht naar het politiebureau te [gemeente 1].”
Uit een kennisgeving van inbeslagneming blijkt dat op 2 december 2011 een bolletje met netto 0,2 gram cocaïne onder [getuige 3] in beslag werd genomen, welke werd aangetroffen bij de verdachte tijdens diens aanhouding. Dit werd voorzien van code AADS6214NL
Uit een NFI-rapportage van 6 januari 2012 blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer dat het onderzoeksmateriaal voorzien van kenmerk AADS6214NL, zijnde een monster crèmekleurig poeder en brokjes, cocaïne bevat.
[getuige 3] verklaarde op 3 december 2011 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “U vraagt mij hoe het kan dat de politieagent een bolletje met wit poeder gevonden heeft op de plaats waar ik ben aangehouden. Die drugs is van mij. Ik probeerde deze weg te gooien toen ik werd aangehouden. Het was cocaïne. Ik denk dat het 0,2 gram is. Ik kocht deze drugs vanavond van die Marokkaanse jongen op de scooter op [locatie] in [gemeente 1]. Ik heb van hem één bolletje cocaïne gekocht en betaalde hem hiervoor € 20,00. Ik ken hem nu ongeveer drie weken. Ik heb in die drie weken drie keer drugs van hem gekocht. Telkens één bolletje voor € 20,00.”
[getuige 4] verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Ik heb zojuist een verklaring afgelegd met betrekking tot [bijnaam betrokkene 1], een jongen waarvan ik vanaf september 2009 cocaïne koop. U laat mij een foto zien met daarop nummer 1 (= [betrokkene 1] ). Ik kan u verklaren dat dit [bijnaam betrokkene 1] is waarover ik verklaard heb. Dit is de jongen waarvan ik de cocaïne koop. U laat mij een foto zien met daarop het nummer 2 (= [verdachte] ). Ik kan u verklaren dat ik deze jongen herken als iemand die wel eens tegen mij zei: “ Noem mij maar [bijnaam betrokkene 1].” Ik heb wel eens cocaïne van hem gekocht. Ik bestelde dan iets bij [bijnaam betrokkene 1], de jongen die ik zag op foto 1. De jongen van foto nummer 2 kwam het dan brengen.
[getuige 5] verklaarde op 21 januari 2011 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Ik gebruik alleen cocaïne. Ik koop deze in [gemeente 1]. Het nummer dat ik op dit moment bel of sms is [telefoonnummer 3]. Ik noem deze persoon [bijnaam]. U vraagt mij of ik ook wel eens van personen drugs heb gekocht waarmee ik afsprak bij de [winkel] op [buurtschap]. Ja. [bijnaam] was toen op vakantie en hij gaf toen een nummer. Een van deze personen heette [bijnaam verdachte]. U vraagt mij hoe vaak ik bij hem heb gekocht. Dat kan goed een keer of 40 zijn. Ik belde of sms’te hem en meestal spraken wij af bij de [winkel] op [buurtschap]. Ik denk dat ik ongeveer twee jaar geleden voor het eerst eerst bij hem kocht. De laatste keer was twee à drie maanden geleden. Ik kocht bij deze [bijnaam verdachte] gemiddeld een keer per week. Meestal was [bijnaam verdachte] met nog een andere jongen genaamd [bijnaam betrokkene 1]. [bijnaam betrokkene 1] en [bijnaam] zijn overigens dezelfde persoon. Ze waren meestal samen en de ene keer kocht ik de drugs van [bijnaam betrokkene 1] en de andere keer van [bijnaam verdachte]. U vraagt mij [bijnaam verdachte] te beschrijven. [bijnaam verdachte] is maximaal 20 jaar, heeft een getinte huidskleur, meestal kort zwart haar en een gezet postuur.”
[getuige 6] verklaarde op 10 december 2011 – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik kan u verklaren dat er (nog) twee dealers zijn in [gemeente 1] waarvan ik wel eens drugs gekocht heb. De eerste is [bijnaam dealer2]. De tweede is [bijnaam verdachte]. Zijn telefoonnummer staat opgeslagen in mijn iPhone onder de naam [bijnaam verdachte] of [bijnaam verdachte] [gemeente 1]. Ik heb wel eens cocaïne van [bijnaam verdachte] gekocht. Dat was echter heel sporadisch. Het was meestal een halve tot één gram cocaïne per keer en de laatste keer was zeven à acht maanden geleden. Ook bij [bijnaam verdachte] kost één gram cocaïne € 40,00. Ik denk dat ik in totaal ongeveer 15 à 20 keer cocaïne heb gekocht van [bijnaam verdachte]e. Als ik cocaïne van [bijnaam verdachte] kocht, sprak ik ook bij de brandweerkazerne in [plaats] af. Ook sprak ik wel eens bij het station in [plaats] af.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat [plaats] tot de gemeente [gemeente 2] behoort.
Verbalisant [verbalisant 2] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Van 7 november 2011 tot 5 december 2011 en van 9 tot 14 december 2011 werd de telecommunicatie via het toestel met het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 4] afgeluisterd, opgenomen en vastgelegd. Op 16 november 2011, omstreeks 20:11 uur, belde de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] naar de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 5], welk nummer is afgegeven voor [getuige 6]. De stem van de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] werd herkend als zijnde de stem van [verdachte].”
[getuige 7] verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “U vraagt mij of ik wel eens cocaïne van [bijnaam verdachte] koop. Ik kan u verklaren dat ik [bijnaam verdachte] wel ken. Het is er ook een van [achternaam verdachte] geloof ik. Ik denk dat ik vier à vijf bolletjes per week van [bijnaam verdachte] kocht. Dit waren bolletjes met crack die 0,2 gram wogen en € 20,00 kostten. Ik kocht cocaïne van [bijnaam verdachte] in de periode van augustus 2009 tot en met augustus 2010.”
[getuige 8], wonende in [gemeente 1], verklaarde op 18 mei 2012 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Ik kan u verklaren dat ik sinds de aanhouding van mijn vorige dealer van twee Marokkaanse jongens de cocaïne koop. U zegt mij dat mijn vorige dealer medio maart 2011 is aangehouden. Dit zou dan betekenen dat ik nu iets langer dan een jaar cocaïne koop van die twee Marokkaanse jongens. Deze jongens noem ik [bijnaam 3] en [bijnaam 4]. Ik koop meestal een bolletje van € 20,00. Soms koop ik ook wel eens een bolletje van € 50,00. Ik denk dat ik ongeveer 3 maanden, dagelijks, voor minimaal € 20,00 base-coke kocht van [bijnaam 3]. U laat mij nu 7 foto’s zien en vraagt mij of ik iemand op deze foto’s herken. Op foto 1 (= [verdachte] ) zie ik meteen [bijnaam 3].”
Overwegingen van de rechtbank
Uit voormelde bewijsmiddelen blijkt ten eerste dat verbalisanten op 2 december 2011 in [gemeente 1] een vermoedelijke deal waarnamen tussen verdachte en getuige [getuige 3]. Uit nadien uitgevoerd onderzoek en de verklaring van [getuige 3] bleek het te gaan om 0,2 gram cocaïne die verdachte voor € 20,00 verkocht had aan [getuige 3]. Deze deal kwam tot stand na telefonisch contact tussen beiden. [getuige 3] verklaarde tevens dat hij verdachte ongeveer drie weken kent en dat hij in die tijd drie keer drugs heeft gekocht van verdachte.
Ten tweede hebben diverse kopers van cocaïne belastende verklaringen over verdachte afgelegd. [getuige 5] verklaarde dat hij in de twee jaren voorafgaand aan 21 januari 2011 meermalen cocaïne had gekocht van ene [bijnaam verdachte]. Verdachte heeft verklaard dat hij ook wel [bijnaam verdachte] wordt genoemd en dat hij circa 105 kilogram weegt. Dit in relatie bezien met de beschrijving die [getuige 5] geeft van [bijnaam verdachte], gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte de [bijnaam verdachte] is zoals [getuige 5] die beschrijft. Ook [getuige 8] verklaarde dat hij in [plaats] enkele malen cocaïne van ene [bijnaam verdachte] heeft gekocht. Gelet op de bevindingen waaruit blijkt dat de stem van verdachte is herkend bij een telefonisch contact met [getuige 8] gaat de rechtbank ook in dit geval ervan uit dat verdachte de [bijnaam verdachte] is waarover [getuige 8] verklaarde. Voorts verklaarde getuige [getuige 7] dat hij van ene [bijnaam verdachte] van augustus 2009 tot en met augustus 2010 meermalen cocaïne heeft gekocht. De rechtbank gaat er ook in dit geval van uit dat verdachte diegene is die [getuige 7] omschrijft als [bijnaam verdachte]. Ten slotte verklaarde [getuige 6] dat zij gedurende circa drie maanden meermalen cocaïne had gekocht van verdachte. Voorgaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien leiden de rechtbank tot de conclusie dat verdachte aan meerdere personen meermalen cocaïne heeft verkocht in de periode die hem ten laste is gelegd.
Concluderend komt de rechtbank derhalve tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 04/800298-11 sub 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 01 januari 2009 tot en met 11 april 2012 in de gemeenten [gemeente 1] en [gemeente 2], tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
7. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
ten aanzien van parketnummer 04/800298-11 sub 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumweg gegeven verbod, meermalen gepleegd
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 2 juncto 10 van de Opiumwet.
8. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezen verklaarde. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
9. De straffen en/of maatregelen
9.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 8 januari 2013 gevorderd dat verdachte met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht ter zake van de onder parketnummer 04/800298-11 sub 1 en 2 én de overige feiten zoals ten laste gelegd onder parketnummers 04/800298-11 (sub 3 en 4) zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de tijd van 18 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde toezicht door de Jeugdreclassering / Bureau Jeugdzorg en de voorwaarden zoals die door Bureau Jeugdzorg zijn geadviseerd.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht tot oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer zal zijn dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
9.3. De overwegingen van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf zal de rechtbank letten op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft onderhavige feiten afzonderlijk beoordeeld van de overige onder parketnummer feiten 04/800298-11 ten laste gelegde feiten (sub 3 en 4). Omdat de rechtbank geen aanleiding heeft gezien op deze, tijdens de meerderjarigheid van verdachte gepleegde feiten, het minderjarigenstrafrecht toe te passen, komt de rechtbank tot een andere strafoplegging dan gevorderd door de officier van justitie en verzocht door de verdediging.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim drie jaren samen met anderen schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Verdachte maakte deel uit van een groep personen die op telefonische bestelling cocaïne leverden in en rondom [gemeente 1]. Verdachte speelde hierin een actieve rol, aangezien hij zelf bereikbaar was voor bestellingen en vervolgens ook zelf de cocaïne verkocht. Cocaïne is zeer schadelijk voor de gezondheid van gebruikers hiervan. Door aldus te handelen heeft verdachte de volksgezondheid in gevaar gebracht. Bovendien is de handel in cocaïne bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee vaak gepaard gaande door gebruikers gepleegde criminaliteit. Desondanks heeft verdachte zich enkel uit winstbejag bezig gehouden met deze handel.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andersoortige straf dan jeugddetentie.
De rechtbank zal bij de strafoplegging tevens rekening houden met het verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister. Verdachte is weliswaar niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar wel voor diverse andere feiten, terwijl verdachte ook ten tijde van onderhavige feiten nog minderjarig was.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden houdt de rechtbank rekening met de rapportage van Bureau Jeugdzorg van 17 december 2012 en hetgeen [medewerker jeugdreclassering] (jeugdreclasseerder) ter terechtzitting van 8 januari 2013 naar voren heeft gebracht. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte het momenteel goed lijkt te doen, maar dat het nog een te grote stap lijkt om verdachte over te dragen aan de Reclassering Nederland. Verdachte heeft een zo gestructureerd mogelijk dagprogramma nodig. Om dit te bereiken adviseert Bureau Jeugdzorg een ITB-HKA traject gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd. Voorts adviseert Bureau Jeugdzorg om het onvoorwaardelijk gedeelte van de jeugddetentie te beperken tot de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, om zodoende verdachte niet de kans te ontnemen een passende opleiding te volgen, waarvoor reeds de nodige voorbereidingen zijn getroffen.
De rechtbank onderschrijft het advies van Bureau Jeugdzorg en zal dit volgen. Gelet hierop in combinatie bezien met hetgeen hierboven is uiteengezet, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest vermeerderd met een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van toezicht door Bureau Jeugdzorg en deelname aan het ITB-HKA traject gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd. Hiermee beoogt de rechtbank verdachte voldoende structuur te bieden om zijn leven op de rails te krijgen en daarmee ook het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
9.4. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde partij] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder parketnummer 04/816103-12 ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
Aangezien aan de vordering een feitencomplex ten grondslag ligt waarvoor verdachte niet zal worden veroordeeld, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
Aangezien de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de verdachte niet worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt. Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten vaststellen op nihil.
10. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 47, 57, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77ee, 77gg, 91
Opiumwet art. 2, 10
11. De vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank is van oordeel dat nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit de vordering tot tenuitvoerlegging toewijsbaar is. Gelet op de bij de strafmotivering weergegeven omstandigheden, zal de rechtbank echter de verlenging van de proeftijd met één jaar gelasten en bijzondere voorwaarden stellen.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 04/800298-11 sub 2 en onder parketnummer 04/816103-12 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 04/800298-11 sub 1 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de tijd van 363 dagen;
beveelt dat van deze jeugddetentie 90 dagen niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg, locatie [gemeente 1], zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan Bureau Jeugdzorg aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
stelt voorts als bijzondere voorwaarde dat de verdachte deelneemt aan de gedragsinterventie individuele trajectbegeleiding harde kern aanpak (ITB-HKA) gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd, tenuitvoergelegd door Bureau Jeugdzorg te [gemeente 1];
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij], niet-ontvankelijk in haar vordering, aangezien aan de vordering een feitencomplex ten grondslag ligt waarvoor verdachte niet zal worden veroordeeld;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte
ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging:
verlengt de bij vonnis van de kinderrechter te Roermond d.d. 18 juli 2011, parketnummer 04/816022-11, vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar en:
stelt hierbij als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg, locatie [gemeente 1], zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan Bureau Jeugdzorg aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
stelt hierbij voorts als bijzondere voorwaarde dat de verdachte deelneemt aan de gedragsinterventie individuele trajectbegeleiding harde kern aanpak (ITB-HKA) gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd, tenuitvoergelegd door Bureau Jeugdzorg te [gemeente 1];
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Vonnis gewezen door mrs. M.B.T.G. Steeghs, C.A.M. Schaap-Meulemeester en P.M.S. Dijks, rechters, van wie mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester voorzitter en kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 22 januari 2013.