ECLI:NL:RBLIM:2013:BY9308

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-800285-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake cocaïnehandel door de Weerter Jeugdbende

Op 22 januari 2013 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de cocaïnehandel van de Weerter Jeugdbende. De zaak kwam voor de rechtbank na onderzoek op de terechtzittingen van 11 oktober 2012 en 8 januari 2013. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan trainingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van cocaïne in de periode van 1 mei 2011 tot en met 24 april 2012. De rechtbank achtte het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en sprak de verdachte daarvan vrij. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte na zijn invrijheidsstelling baat had bij toezicht van de Reclassering om terugval in crimineel gedrag te voorkomen. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, en concludeerde dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in de cocaïnehandel, wat schadelijk was voor de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 04/800285-11
Datum uitspraak : 22 januari 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboortedatum en plaats]
wonende te [adres]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 11 oktober 2012 en 8 januari 2013.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2011 tot en met 24 april 2012 in de [gemeente] in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (art. 2 Opiumwet);
2. hij op of omstreeks 24 april 2012 in de [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1621,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (art. 3 Opiumwet).
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 8 januari 2013 gevorderd dat
verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat het onder 1 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman in het bijzonder verweer gevoerd ten aanzien van de belastende getuigenverklaringen. Deze dienen met grote terughoudendheid en behoedzaamheid beoordeeld te worden, aangezien deze getuigen zelf drugsgebruikers zijn, waardoor ernstige twijfels bij de verklaringen geplaatst kunnen worden.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is te achten. Verdachte zal derhalve hiervan worden vrijgesproken.
7.3. Bewijsoverweging van de rechtbank
Indien de raadsman met het betrouwbaarheidsverweer ten aanzien van de getuigenverklaringen beoogde deze uit te sluiten van het bewijs, overweegt de rechtbank als volgt. In het dossier bevinden zich diverse voor verdachte belastende getuigenverklaringen. Dat betreffende getuigen zelf (cocaïne)gebruikers zijn is inherent aan de aard van onderhavige feiten. Dit maakt echter niet per definitie dat verklaringen van zulke getuigen onbetrouwbaar zouden zijn. In onderhavig geval zijn er diverse getuigen die, zoals in het navolgende zal blijken, gelijkluidend (over verdachte) verklaren. Bovendien zijn die getuigen eerst in de gelegenheid gesteld hun verhaal te doen, om ze pas daarna te confronteren met foto’s. Op deze foto’s herkenden diverse getuigen verdachte als een (van de) perso(o)n(en) waarvan zij cocaïne hebben gekocht en waarover zij eerder hadden verklaard. De rechtbank ziet in deze verklaringen geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en acht deze getuigenverklaringen derhalve bruikbaar voor het bewijs.
7.4. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
(Samenvatting van de) bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
Waargenomen deal
Verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] relateerden – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Vanaf 17 november 2011 werd de telecommunicatie opgenomen van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Op 24 november 2011 omstreeks 14.25 uur was ik ([verbalisant 2]) belast met het beluisteren van opgenomen telecommunicatie. Op dat moment kwam er een inkomend gesprek op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] vanaf het nummer [telefoonnummer 2], waarin de beller aangeeft dat hij [naam] is en dat hij de gebelde ergens wil zien. De gebelde zegt dat de beller moet wachten [bij café]. Omstreeks 14.30 uur bevonden wij ([verbalisanten 1 en 3[op adres]. Ik ([verbalisant 3]) zag dat een manspersoon zich op het trottoir van de [adres] bevond en herkende deze persoon als zijnde [getuige 1]. Wij ([verbalisanten 1 en 3]) volgden [getuige 1]. Wij zagen dat [getuige 1] tegenover de hoofdingang van [school] een grasveld opliep. Wij zagen dat tussen [getuige 1] en een jongeman contact werd gemaakt en dat ze samen over het grasveld in de richting van de [adres] liepen. Wij zagen dat de jongeman met zijn linkerhand iets uit de linkerjaszak pakte en dit overgaf aan de [getuige 1]. Ik ([verbalisant 3]) zag dat [getuige 1] iets aannam en vervolgens zijn hand in de richting van zijn rechter achterzak van zijn broek bewoog. Ik ([verbalisant 1]) reed vervolgens langs het grasveld en herkende de jongeman als zijnde [verdachte]. Ik ([verbalisant 3]) hield [getuige 1] uiteindelijk om 15.13 uur aan.”
[verbalisant 4] relateerde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Op 24 november 2011 werd een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijk overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen die aan mij ter beschikking werd gesteld door verbalisant [verbalisant 3]. Deze partij was in beslag genomen onder verdachte [getuige 1] en bestond uit (onder meer) een monster van 0,5 gram netto wit poeder uit een partij bestaande uit twee maal 0,5 gram netto. Uit elke aangeboden hoeveelheid poeder werd door mij een representatief monster genomen dat werd gewaarmerkt. Deze monsters werden getest, welke tests een positieve reactie op cocaïne gaven. Het monster uit een partij van twee maal 0,5 gram wit poeder werd veiliggesteld en gewaarmerkt onder SIN AADS6033NL.”
Uit de NFI-rapportage van 6 januari 2012 blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer dat het onderzoeksmateriaal voorzien van kenmerk AADS6033NL, zijnde een monster crèmekleurig poeder, cocaïne bevat.
[getuige 1] verklaarde op 24 november 2011 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Ik ben bereikbaar op het nummer [telefoonnummer 2]. Vandaag, 24 november 2011, omstreeks 14.30 uur, was ik in de omgeving van de [bar] aan de [adres]. Op dat moment wilde ik cocaïne kopen. Ik belde een contact in mijn telefoon, onder de naam [contactnaam 1] waarvan ik weet dat deze cocaïne verkoopt. Deze [contactnaam 1] zei tegen mij dat hij over 5 minuten bij de [bar] zou zijn. Omdat het opeens heel druk werd in de omgeving van de [bar], hebben we afgesproken op een locatie iets verderop, bij de school bij [locatie]. Op een gegeven moment kwam ‘[contactnaam 1]’ daar te voet naartoe en hij overhandigde mij 2 zakjes crack, dat is cocaïne om te roken. Ik betaalde hem daarvoor € 100,00. Vervolgens liep ik weg en werd ik aangehouden. In mijn telefoon heb ik het telefoonnummer [telefoonnummer 1] onder ‘[contactnaam 1]’ opgeslagen. Ik heb één gram gekocht en daarvoor betaalde ik € 100,00. Ik denk dat ik een keer of 4 of 5 drugs van deze persoon heb gekocht en ik denk dat ik hem ongeveer een half jaar ken.”
Getuigenverklaringen
[getuige 2], [adres], verklaarde op 27 april 2012 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Vanaf ongeveer augustus 2009 kocht ik cocaïne van [bijnaam 1]. Dit is een bijnaam voor een jongen die [betrokkene 1] heet. [betrokkene 1] was niet de enige die wel eens cocaïne bij mij in de woning kwam uitkoken. [bijnaam 2] kwam ook wel eens. [bijnaam 2] is een bijnaam voor [verdachte] Hij woont op de [adres] (uit het dossier blijkt dat verdachte bij het opmaken van het zakendossier woonde op [adres] ). [verdachte] bezorgde drugs bij klanten voor [betrokkene 1]. Een paar maanden geleden hebben ze ruzie gekregen en is [verdachte] voor zichzelf begonnen. Ik heb zelf een paar keer cocaïne gekocht van [verdachte] Dit is echter maar een paar maanden geweest.”
[getuige 3] verklaarde op 1 mei 2012 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Ik gebruik sinds ongeveer 7 jaar cocaïne. Ongeveer 1,5 jaar geleden kreeg ik van een Marokkaanse jongen een telefoonnummer met de mededeling dat als ik cocaïne moest hebben, ik dat nummer moest bellen. Ik heb toen dat telefoonnummer gebeld en cocaïne gekocht van de jongen die naar me toe kwam. Ik kocht een sealtje met een halve gram cocaïne en moest toen € 20,00 betalen. Vanaf die tijd koop ik met enige regelmaat cocaïne van de Marokkaanse jongen uit [gemeente]. Ik weet echter geen namen van deze jongen. U laat mij enkele foto's zien en vraagt mij hierop te reageren. Over foto nummer 1 (= [betrokkene 1] ) kan ik u verklaren dat ik deze jongen ken. Ik heb wel eens cocaïne van hem gekocht en hij hoort bij het groepje Marokkaanse jongens die in [gemeente] cocaïne verkopen. De jongen op foto nummer 2 (= [betrokkene 2] ) ken ik ook van gezicht. Ik weet zeker dat ik wel eens cocaïne van hem heb gekocht. Ook hij hoort bij de groep jongens die cocaïne verkopen in [gemeente]. Over de jongen op foto nummer 3 (= [verdachte] ) kan ik hetzelfde zeggen. Ik kan u verklaren dat ik deze jongen ken. Ik heb wel eens cocaïne van hem gekocht. Al deze jongens zijn dus wel eens bij me langs geweest om cocaïne te brengen nadat ik deze telefonisch had besteld. Ik weet echter nooit wie ik aan de telefoon had. Ik denk dat ik gemiddeld een halve gram cocaïne van deze jongens kocht. De drie jongens op de foto's hebben mij in ieder geval zeker cocaïne verkocht, maar het waren er veel meer die bij deze groep hoorden.”
[getuige 4], [adres], verklaarde op 2 mei 2012 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Sinds ongeveer 3 jaar gebruik ik (ook) cocaïne. Op dit moment rook ik sinds ongeveer een jaar bijna dagelijks een bolletje cocaïne. In een bolletje zou 0,2 gram moeten zitten. Voor zo'n bolletje betaal ik altijd € 20,00. Ik koop deze cocaïne over het algemeen van jongens die ik aanduid als 'die Marokkaantjes.' Er zijn eigenlijk 2 à 3 Marokkanen van wie ik deze cocaïne kocht. Degene van wie ik het meeste kocht was een jongen die zichzelf [contactnaam 1] (fon.) noemt. Ik liet hem voornamelijk naar mij toe komen. Ongeveer anderhalf jaar geleden heb ik voor het eerst cocaïne van hem gekocht. Het laatste jaar koop ik gemiddeld een bolletje cocaïne per dag van hem. U zegt mij dat u mij een aantal foto's laat zien en u vraagt mij of ik personen op deze foto's herken. De persoon op foto nummer 7 (= [verdachte] ) is de persoon welke ik omschreef als [contactnaam 1]. De persoon op foto nummer 2 (= [betrokkene 3] ) is ook wel eens samen met [contactnaam 1] en met de persoon op foto nummer 4 (= [betrokkene 1] ) bij mij geweest. Ook van hem heb ik wel eens cocaïne gekocht. Deze drie personen zijn regelmatig bij mij thuis geweest om hun cocaïne uit te koken, te versnijden, te wegen en te verpakken. Samengevat kan ik zeggen dat ik van alle personen op de foto, met uitzondering van foto 1 (= [betrokkene 4] ) en 3 (= [betrokkene 2] ), gedurende anderhalf jaar, meerdere malen cocaïne heb gekocht.”
[getuige 5] [adres], verklaarde op 18 mei 2012 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Ik kan u verklaren dat ik sinds de aanhouding van mijn vorige dealer van twee Marokkaanse jongens de cocaïne koop. U zegt mij dat mijn vorige dealer medio maart 2011 is aangehouden. Dit zou dan betekenen dat ik nu iets langer dan een jaar cocaïne koop van die twee Marokkaanse jongens. Deze jongens noem ik [bijnaam 3] en [bijnaam 4]. Ik koop meestal een bolletje van € 20,00. Soms koop ik ook wel eens een bolletje van € 50,00. Ik belde in het begin steeds [bijnaam 3]. Ik denk dat ik ongeveer 3 maanden, dagelijks, voor minimaal € 20,00 base-coke kocht van [bijnaam 3]. Daarna kocht ik bijna 11 maanden dagelijks voor minimaal € 20,00 base-coke van [bijnaam 4]. U laat mij nu 7 foto’s zien en vraagt mij of ik iemand op deze foto’s herken. Op foto 1 (= [betrokkene 3] ) zie ik meteen [bijnaam 3]. Ik herken deze jongen heel duidelijk als de [bijnaam 3], waarover ik verklaard heb. Op foto 2 (= [verdachte] ) herken ik zeker [bijnaam 4].”
Telefoons
Verbalisant [verbalisant 1] relateerde op 11 april 2012 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Vanaf 17 november 2011 werd de telecommunicatie via het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] opgenomen, afgeluisterd en vastgelegd. Uit het beluisteren en verwerken van vermelde opgenomen telecommunicatie via het telefoonnummer [telefoonnummer 1] bleek dat er door verschillende personen gebruik werd gemaakt van vermeld telefoonnummer.
Op 19 november 2011, omstreeks 17.12 uur, werd door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] gebeld naar de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Ik herkende de stem van de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] als zijnde de stem van de mij ambtshalve bekende [betrokkene 3], [geboortedatum en plaats]
Op 20 november 2011, omstreeks 01.17 uur, werd door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] gebeld naar de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Ik herkende de stem van de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] als zijnde de stem van de mij ambtshalve bekende [betrokkene 3], [geboortedatum en plaats]
Op 25 november 2011, omstreeks 20.12 uur, werd door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] gebeld naar de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Ik herkende de stem van de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] als zijnde de stem van de mij ambtshalve bekende [betrokkene 3], [geboortedatum en plaats]
Verder werd de telecommunicatie via het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 6] (lijn 003) opgenomen, afgeluisterd en vastgelegd. De gebruiker van dit telefoonnummer bleek [verdachte] te zijn( ). Uit stemvergelijking van de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 6] en het telefoonnummer [telefoonnummer 1] bleek de regelmatige gebruiker van dit laatste nummer [verdachte]] [geboortedatum en plaats]
Verbalisant [verbalisant 2] relateerde op 16 april 2012 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: “Vanaf 23 november 2011 tot 14 december 2011 werd de telecommunicatie van het telefoonnummer [telefoonnummer 7] (lijn 005) afgeluisterd, opgenomen en vastgelegd. Uit het beluisteren en verwerken van de genoemde telecommunicatie bleek dat tenminste drie mannen gebruik maakten van genoemd telefoonnummer. De stem van de hoofdgebruiker van genoemd telefoonnummer werd door mij herkend als zijnde de s[verdachte]] [geboortedatum en plaats]. Tijdens één gesprek werd de stem van de gebruiker van genoemd telefoonnummer door mij herkend als zijnde de stem van [betrokkene 3], [geboortedatum en plaats]”
Overwegingen van de rechtbank
Uit voormelde bewijsmiddelen blijkt ten eerste dat verbalisanten op 24 november 2011 in [gemeente] een deal waarnamen tussen verdachte en getuige [getuige 1]. Uit nadien uitgevoerd onderzoek en de verklaring van [getuige 1] bleek het te gaan om één gram cocaïne die verdachte voor € 100,00 verkocht had aan [getuige 1]. Deze deal kwam tot stand na telefonisch contact tussen beiden. [getuige 1] verklaarde tevens dat hij verdachte ongeveer een half jaar kent en dat hij in die tijd vier of vijf keer drugs heeft gekocht van verdachte.
Ten tweede hebben diverse kopers van cocaïne belastende verklaringen over verdachte afgelegd. Zo verklaarde getuige [getuige 2] dat verdachte - de rechtbank constateert overigens dat het hier daadwerkelijk om verdachte gaat, aangezien [getuige 2] de naam [verdachte] noemt in combinatie met [adres] - in eerste instantie drugs bezorgde voor een ander, maar dat verdachte later ook zelfstandig verder ging, waarbij [getuige 2] gedurende enkele maanden vóór 27 april 2012 diverse malen cocaïne heeft gekocht van verdachte. Vervolgens verklaarde getuige [getuige 3] dat hij in het anderhalf jaar voorafgaand aan 1 mei 2012 wel eens cocaïne van verdachte heeft gekocht die verdachte kwam brengen. Getuige [getuige 4] verklaarde dat hij sinds anderhalf jaar cocaïne koopt van verdachte, waarbij hij gedurende het laatste jaar gemiddeld dagelijks een bolletje cocaïne van verdachte kocht. Getuige [getuige 5] verklaarde dat zij gedurende bijna 11 maanden voorafgaand aan 18 mei 2012 dagelijks voor minimaal € 20,00 cocaïne kocht van verdachte.
Voorgaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien leiden de rechtbank tot de conclusie dat verdachte aan meerdere personen meermalen cocaïne heeft verkocht, verstrekt en afgeleverd in de periode die hem ten laste is gelegd en dat verdachte cocaïne heeft vervoerd.
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank als volgt. Getuige [getuige 2] verklaarde dat verdachte in eerste instantie voor een ander de drugs bezorgde. Getuige [getuige 3] verklaarde dat hij een telefoonnummer had dat door meerdere personen werd gebruikt en dat ook diverse personen de door hem bestelde drugs kwamen brengen, waaronder verdachte. Getuige [getuige 4] verklaarde verder dat verdachte samen met diverse anderen regelmatig bij hem thuis kwamen om de cocaïne te bewerken. Voorts is gebleken dat de telefoons met de nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 7] die in het onderzoek in de zaken tegen verdachte zijn afgeluisterd ook werden gebruikt door de medeverdachte [betrokkene 3]. Uit deze bewijsmiddelen trekt de rechtbank de conclusie dat verdachte de bewezenverklaarde handelingen samen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Concluderend komt de rechtbank derhalve tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
7.5. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 01 mei 2011 tot en met 24 april 2012 i[gemeente]] tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
8.2. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumweg gegeven verbod, meermalen gepleegd
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 2 juncto 10 van de Opiumwet.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezen verklaarde. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 8 januari 2013 gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 21 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, ook inhoudende een meldingsgebod, cognitieve vaardigheidstraining en arbeidsvaardighedentraining.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de geringe rol van verdachte en diens huidige positieve ontwikkeling, verzocht een lagere straf op te leggen dan gevorderd en deze voorwaardelijk op te leggen.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf zal de rechtbank letten op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna 12 maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Verdachte maakte deel uit van een groep personen die op telefonische bestelling cocaïne leverden in en rondom [gemeente]. Verdachte speelde hierin een actieve rol, aangezien hij zelf bereikbaar was voor bestellingen en vervolgens ook zelf de cocaïne verkocht. Cocaïne is zeer schadelijk voor de gezondheid van gebruikers hiervan. Door aldus te handelen heeft verdachte de volksgezondheid in gevaar gebracht. Bovendien is de handel in cocaïne bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee vaak gepaard gaande door gebruikers gepleegde criminaliteit. Desondanks heeft verdachte zich enkel uit winstbejag bezig gehouden met deze handel.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andersoortige straf dan gevangenisstraf. Uit de landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting blijkt dat voor soortgelijke feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden aan de orde is.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende omstandigheden. Uit het verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verder blijkt uit het voortgangsverslag van de Reclassering d.d. 13 december 2012 en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen dat verdachte zijn leven inmiddels op orde heeft. Verdachte heeft gebroken met zijn criminele contacten, woont inmiddels in [gemeente], heeft een baan, is getrouwd en verwacht samen met zijn vrouw een kind. Gelet op zijn documentatie en genoemde positieve ontwikkelingen zal de rechtbank een gedeelte van de gevangenisstraf van 12 maanden voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank neemt in haar overwegingen echter ook de houding van verdachte mee, zoals hij deze bij gelegenheid van de terechtzitting op 8 januari 2013 heeft getoond. Weliswaar heeft verdachte uiteraard het recht de hem ten laste gelegde feiten te ontkennen, maar de manier waarop verdachte zich presenteerde baart de rechtbank zorgen. Deze houding komt helemaal niet overeen met de ontwikkeling die verdachte zou hebben doorgemaakt de afgelopen periode. Kenmerkend hierin zijn zijn diverse stellige ontkenningen, die totaal niet stroken met hetgeen uit het dossier blijkt. Deze houding baart de rechtbank dan ook zorgen over verdachtes intenties, zowel voor nu als in de toekomst.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek ex artikel 27 Sr waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en passende sanctie is en zal de rechtbank verdachte ook daartoe veroordelen.
Nu verdachte nog diverse maanden een vrijheidsstraf zal moeten ondergaan, is de rechtbank van oordeel dat hij na zijn invrijheidsstelling gebaat is bij toezicht door de Reclassering om zodoende zijn leven opnieuw op orde te krijgen en niet te vervallen in crimineel gedrag. Hierin zal de rechtbank aansluiten bij het advies van de Reclassering voornoemd en verdachte als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining en deelname aan een arbeidsvaardighedentraining opleggen.
10.4. Teruggave
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder meer inbeslaggenomen zijn diverse mobiele telefoons en diverse schriftelijke bescheiden. Met betrekking tot deze voorwerpen wordt niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Uit het dossier blijkt immers geen relatie tussen de voorwerpen en enig strafbaar feit. Ook is het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen niet in strijd met de wet of met het algemeen belang. Daarom dienen deze voorwerpen te worden teruggegeven aan degene(n) aan wie deze toebehoren.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 47, 57, 91
Opiumwet art. 2, 10
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf 4 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, toezichtsunit ’s-Hertogenbosch Zuid, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan de Reclassering aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
stelt voorts als bijzondere voorwaarden dat de verdachte deelneemt aan de gedragsinterventies cognitieve vaardigheidstraining en arbeidsvaardighedentraining, tenuitvoergelegd door de Reclassering Nederland, toezichtsunit ’s-Hertogenbosch Zuid;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van de navolgende inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerpen:
- 2011104589#1 1 st. mobiele telefoon, kleur zwart, Nokia 6101 (288341)
- 2011104589#2 1 st. mobiele telefoon, kleur grijs, Samsung (288342)
- 2011104589#3 1 st. mobiele telefoon, kleur zwart, Vodafone (288343)
- 2011104589#4 1 st. boek, notitieboekje (289823)
- 2011104589#5 2 st. papier met geschreven telefoonnummers (289824)
Vonnis gewezen door mrs. M.B.T.G. Steeghs, C.A.M. Schaap-Meulemeester en P.M.S. Dijks, rechters, van wie mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 22 januari 2013.