ECLI:NL:RBLIM:2013:9934

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
03-700170-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 november 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat het opzet van de verdachte en zijn mededaders gericht was op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de gewelddadige handelingen, hoewel ze in bepaalde omstandigheden fatale gevolgen konden hebben, niet zozeer gericht waren op het doden van het slachtoffer. Echter, de rechtbank achtte de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen. De combinatie van het geven van een kopstoot, het slaan in het gezicht en het meermalen trappen in het gezicht en de buik, leidde tot een aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, wat de verdachten door hun handelen ook hebben aanvaard. De rechtbank hield rekening met de verwondingen van het slachtoffer en de getuigenverklaringen die de gewelddadige handelingen bevestigden. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 85 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een leerstraf te volgen en werd er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700170-13
Datum uitspraak : 12 november 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de minderjarige:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Raadsvrouw is mr. A.H. Hamm-van de Water, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzitting van 29 oktober 2013. De rechtbank heeft gehoord de officier van justitie, de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw, de ouders van de verdachte, de heer
J.G.J.M. Deckers, werkzaam bij de Jeugdreclassering, Bureau Jeugdzorg, en de moeder van [slachtoffer], zijnde het minderjarige slachtoffer, tevens benadeelde partij.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
primair
hij op of omstreeks 13 februari 2013 in de gemeente Gulpen-Wittem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- ( met kracht) een (bier)fles tegen het (achter)hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] een kopstoot heeft toegediend en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (in het gezicht) heeft geslagen en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met geschoeide voet) in het gezicht en/of (overigens) tegen het hoofd en/of in de buikstreek en/of (elders) tegen het lichaam heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 februari 2013 in de gemeente Gulpen-Wittem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- ( met kracht) een (bier)fles tegen het (achter)hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] een kopstoot heeft toegediend en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (in het gezicht) heeft geslagen en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met geschoeide voet) in het gezicht en/of (overigens) tegen het hoofd en/of in de buikstreek en/of (elders) tegen het lichaam heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 13 februari 2013 in de gemeente Gulpen-Wittem, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Dorpsstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het (met kracht) slaan van een (bier)fles tegen het (achter)hoofd van die [slachtoffer] en/of (vervolgens)
- het toedienen van een kopstoot bij die [slachtoffer] en/of (vervolgens)
- het meermalen, althans eenmaal (in het gezicht) slaan van die [slachtoffer] en/of (vervolgens)
- het meermalen, althans eenmaal (met geschoeide voet) in het gezicht en/of (overigens) tegen het hoofd en/of in de buikstreek en/of (elders) tegen het lichaam trappen.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde, het medeplegen van poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft ze aangevoerd dat het slachtoffer met een bierfles op het hoofd is geslagen, een kopstoot heeft gekregen, is geduwd en is getrapt, onder meer tegen het gezicht. Verdachte heeft de kopstoot gegeven en heeft geduwd en getrapt. Ten aanzien van de bewijsmiddelen heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van [slachtoffer], diverse getuigenverklaringen en het bij aangever geconstateerde letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen
De verdediging heeft aangevoerd dat:
  • er geen bewijs is dat verdachte het slachtoffer met een (bier)fles tegen het hoofd heeft geslagen;
  • de getuigenverklaringen over het al dan niet door verdachte geven van een kopstoot niet eenduidig zijn;
  • verdachte het slachtoffer niet heeft getrapt, maar hem slechts een tikje op de schouder heeft gegeven om te kijken of het slachtoffer bewoog, zoals is verklaard door verdachte en getuige [getuige 1].
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde (medeplegen van poging tot doodslag)
De verdediging heeft aangevoerd dat het geen algemene ervaringsregel is dat het uitdelen van een kopstoot en het trappen in het gezicht zijn te kwalificeren als een poging tot doodslag, nu niets bekend is over de kracht van de beweerde trap en verdachte bovendien lichte gymschoenen met een rubberen zool droeg.
Volgens de verdediging kan niet worden gesteld dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm is aan te merken als een op de dood van het slachtoffer gericht handelen, terwijl daarnaast de kans op het overlijden van het slachtoffer naar algemene ervaringsregels niet aannemelijk is geweest.
De verdediging heeft dan ook vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van poging tot zware mishandeling)
De verdediging heeft aangevoerd dat het geen feit van algemene bekendheid is dat ieder(e) vuistslag, kopstoot of schoppen zwaar lichamelijk letsel oplevert, nu dit afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Daar de wijze waarop de beweerde kopstoot zou zijn uitgedeeld en de kracht waarmee en de wijze waarop de beweerde schop zou zijn gegeven niet uit de stukken blijken, kan de poging tot zware mishandeling niet worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft dan ook vrijspraak bepleit van het subsidiair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde (openlijke geweldpleging)
Ten aanzien van een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Op 13 februari 2013 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard.
Op 13 februari 2013 verliet aangever [slachtoffer] samen met [getuige 2] de Galouppe in Gulpen. Hij zag een groep, in ieder geval bestaande uit [verdachte], [medeverdachte 1] en ene [medeverdachte 2], buiten staan. [verdachte] kwam op aangever [slachtoffer] af en kwam op enkele centimeters van hem af staan. Aangever [slachtoffer] voelde dat [verdachte] hem een kopstoot gaf. Vervolgens duwde [voornaam verdachte] hem krachtig, waardoor aangever [slachtoffer] achterover viel en met zijn hoofd tegen de grond sloeg. Hierop werd aangever [slachtoffer] door drie verschillende personen getrapt.
Ten gevolge hiervan had aangever [slachtoffer] pijn op zijn linker bil, pijn aan zijn neus, hoofdpijn en last van zijn kaak. Voorts had hij een snee in zijn hoofd die werd ontsmet en dichtgelijmd. [2]
Bij een onderzoek op 13 februari 2013 constateerde een arts bij aangever [slachtoffer] een wond aan het hoofd en een zwelling van de neus. Er was sprake van gering uitwendig bloedverlies. [3]
Op 9 maart 2013 had aangever [slachtoffer] volgens zijn moeder nog last van hoofdpijn en verminderde concentratie. [4]
Ter terechtzitting heeft de rechtbank op grond van de foto’s in het dossier op de pagina’s 85, 86, 88 en 89 waargenomen dat aangever [slachtoffer] er naar aanleiding van de mishandeling toegetakeld uitzag.
[getuige 2] was getuige van dit voorval. Hij heeft onder meer het volgende verklaard.
In de nacht van 12 op 13 februari 2013 liep getuige [getuige 2] samen met [slachtoffer] vanuit café Galouppe te Gulpen naar buiten. Hij zag daar [verdachte], [medeverdachte 1] en ene [medeverdachte 2] staan. Met twee handen gaf [verdachte] [voornaam slachtoffer] een duw. Vervolgens liep [voornaam verdachte] naar [voornaam slachtoffer] toe en gaf hem een kopstoot. [medeverdachte 2] en [voornaam medeverdachte 1] stonden er dichtbij. [voornaam slachtoffer] probeerde [voornaam verdachte] van zich af te duwen. [voornaam verdachte] ging een stuk achteruit en kwam daarna weer terug. Hierop gaf hij [voornaam slachtoffer] met zijn vuist een klap in het gezicht. Op dat moment kwamen [voornaam medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] erbij. Nadat [voornaam slachtoffer] op de grond was gevallen, hebben de jongens [voornaam slachtoffer] meermalen in het gezicht en in de buik getrapt. De laatste trap die [voornaam verdachte] gaf was tegen het gezicht van [voornaam slachtoffer]. Getuige [getuige 2] zag dat [voornaam slachtoffer] hierdoor met zijn hoofd tegen het asfalt klapte. Bij [voornaam slachtoffer] liep het bloed uit de neus. Hij had een hoofdwond. [5]
Ook [getuige 3] en [getuige 4] waren getuige van (een deel van) het voorval.
[getuige 3] heeft onder meer het volgende verklaard.
Op 13 februari 2013 was getuige [getuige 3] samen met onder meer [getuige 4] buiten ter hoogte van discotheek Galouppe te Gulpen. Hij zag een vechtpartij ontstaan tussen [slachtoffer] en ene [voornaam verdachte]. [voornaam verdachte] gaf [voornaam slachtoffer] een kopstoot. De laatste trap zag hij goed. [voornaam slachtoffer] lag op de grond en [voornaam verdachte] trapte tegen het hoofd van [voornaam slachtoffer]. [6]
[getuige 4] heeft onder meer het volgende verklaard.
Op 13 februari 2013 was getuige [getuige 4] bij café Galouppe in Gulpen. Zij zag dat [slachtoffer] en [verdachte] ruzie hadden. Ze stonden met de gezichten tegen elkaar. Er werd over en weer geduwd. Op een gegeven moment ging [medeverdachte 1] tegen [voornaam slachtoffer] aan staan. [voornaam verdachte] stond ernaast. Vervolgens viel [voornaam slachtoffer] op de grond. Toen [voornaam slachtoffer] op de grond lag trapte [voornaam verdachte] met zijn been tegen het hoofd van [voornaam slachtoffer]. [voornaam medeverdachte 1] stond er op dat moment naast. Getuige [getuige 4] zag dat er bloed uit Rinnes neus liep en dat hij verwondingen aan zijn achterhoofd had. [7]
Ter terechtzitting d.d. 29 oktober 2013 heeft verdachte verklaard dat hij aangever [slachtoffer] een vuistslag heeft gegeven.
Op 8 maart 2013 bevonden twee verbalisanten zich in de woning van [medeverdachte 1]. Zij hoorden dat [medeverdachte 1] zei dat hij een keer had geschopt en dat die ander de rest had gedaan. [8]
4.3.2
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat
  • verdachte aangever [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven;
  • verdachte aangever [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen;
  • verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangever [slachtoffer] meermalen in het gezicht en in de buik hebben getrapt;
  • aangever [slachtoffer] op enig moment met zijn hoofd tegen de grond is geklapt;
  • aangever [slachtoffer] ten gevolge van voornoemde handelingen verwondingen had aan hoofd en neus en er toegetakeld uitzag;
  • de verwonding aan het hoofd van aangever [slachtoffer] is dichtgelijmd.
Het verweer dat verdachte aangever [slachtoffer] niet heeft getrapt, maar slechts met zijn voet de schouder van [slachtoffer] heeft aangetikt, wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat het feit dat een getuige het geven van de kopstoot of het trappen niet heeft gezien, niet betekent dat dit ook niet is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat dit wel is gebeurd.
4.3.3
Is er bewijs voor medeplegen van poging tot doodslag?
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs is dat het opzet van verdachte en zijn mededaders, ook in de variant van voorwaardelijk opzet, was gericht op de dood van aangever [slachtoffer]. Ten eerste is de rechtbank van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde gewelddadige handelingen niet kunnen worden aangemerkt als gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op het doden van aangever [slachtoffer], dat er vanuit mag worden gegaan dat verdachte en zijn mededaders dit gevolg daadwerkelijk hebben gewild.
Ten aanzien van voorwaardelijk opzet op de dood, overweegt de rechtbank dat de door de rechtbank hierboven vastgestelde gewelddadige handelingen weliswaar in bepaalde omstandigheden fatale gevolgen hebben, doch in dit geval bestaat onvoldoende duidelijkheid omtrent de precieze wijze waarop de gewelddadige handelingen zijn verricht en de kracht waarmee deze gepaard zijn gegaan om daaruit af te leiden dat de verdachte en zijn mededaders ten minste bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat hun handelwijze tot de dood kon leiden.
4.3.4
Is er bewijs voor medeplegen van poging tot zware mishandeling?
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wel wettig en overtuigend bewezen, nu de combinatie van het geven van een kopstoot, het slaan in het gezicht en het meermalen in het gezicht en in de buik trappen, de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel oplevert, welke kans verdachten door hun handelwijze ook hebben aanvaard.
In dit verband houdt de rechtbank ook nog rekening met het feit dat aangever [slachtoffer] op enig moment met zijn hoofd tegen de grond is geklapt, waarna hij nog is geschopt, en met de bij hem geconstateerde verwondingen en met de foto’s in het dossier, waaruit blijkt hoezeer hij toegetakeld is.
Het verweer van de verdediging dat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wordt dan ook verworpen, nu de rechtbank de opzet – in elk geval in voorwaardelijke zin – bewezen acht.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het strafbare feit gezamenlijk gepleegd, nu zij alle drie uitvoeringshandelingen hebben verricht. Er is sprake geweest van een (stilzwijgende) bewuste en nauwe samenwerking.
4.3.5
Vrijspraak van het slaan met een (bier)fles
Anders dan de tenlastelegging wellicht doet vermoeden, is het slaan met de (bier)fles naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een afzonderlijk incident. Twee personen, te weten aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 2], hebben verklaard over het slaan met een bierfles. Beiden hebben hierover verklaard dat dit zou hebben plaatsgehad op het moment dat zij De Galouppe binnengingen. Toen [slachtoffer] en [getuige 2] De Galouppe weer verlieten – volgens [slachtoffer] na het drinken van een biertje en volgens [getuige 2] na ongeveer tien minuten – zou het overige ten laste gelegde geweld zijn gepleegd.
Hoewel aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 2] beiden hebben verklaard over het slaan met de bierfles, heeft slechts een van hen, te weten [getuige 2], verklaard te hebben gezien dat [medeverdachte 1] met een bierfles tegen het achterhoofd van aangever [slachtoffer] sloeg. Door [getuige 2] wordt niet verklaard over enige betrokkenheid van verdachte ten tijde van het slaan met de bierfles. Aangever [slachtoffer] heeft niet gezien dat [medeverdachte 1] hem sloeg, laat staan dat dit gebeurde met een bierfles. [slachtoffer] voelde slechts een klap op zijn hoofd. Het was [getuige 2] die hem vertelde dat [medeverdachte 1] hem met een bierfles had geslagen. Wél heeft aangever [slachtoffer] gezien dat Horbach een bierflesje in zijn hand had.
Uit de verklaring van getuige [getuige 2] noch anderszins uit het dossier kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] aangever [slachtoffer] met kracht met de bierfles zou hebben geslagen. Evenmin blijkt uit het dossier dat aangever [slachtoffer] op dat moment letsel heeft opgelopen. Uit het feit dat aangever [slachtoffer] vervolgens in de Galouppe een biertje heeft gedronken, leidt de rechtbank af dat er op dat moment bij [slachtoffer] van serieus letsel geen sprake is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige 2] in feite het enige bewijsmiddel is waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] aangever [slachtoffer] met een bierfles tegen het achterhoofd heeft geslagen.
Nu het gaat om een afzonderlijk incident en de verklaring van getuige [getuige 2] hieromtrent niet wordt gesteund door andere bewijsmiddelen, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig bewijs dat verdachte (samen met een ander of anderen) met een (bier)fles tegen het (achter)hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Artikel 342, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt immers dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte (partieel) vrijspreken van het slaan met een (bier)fles tegen het (achter)hoofd van aangever [slachtoffer].
4.3.6
Ten slotte
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 13 februari 2013 in de gemeente Gulpen-Wittem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [slachtoffer] een kopstoot heeft toegediend en
- die [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen en
- die [slachtoffer] met geschoeide voet in het gezicht en/of overigens tegen het hoofd en in de buikstreek en/of elders tegen het lichaam heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
ten aanzien van het subsidiaire feit:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Dit misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Door de psycholoog K.T.E. Zászlós is omtrent de geestvermogens van verdachte op
17 juli 2013 rapportage uitgebracht. Deze deskundige is tot de volgende conclusies gekomen:
  • Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een oppositioneel opstandige gedragsstoornis en een cognitief functioneren op licht verstandelijk beperkt niveau, waarvan ook ten tijde van het ten laste gelegde sprake is geweest.
  • Voor zover de feiten bewezen worden geacht, is de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte van invloed geweest op zijn gedragskeuzes, dan wel gedragingen, ten tijde van het ten laste gelegde.
  • Verdachte is weliswaar in staat het strafrechtelijk ontoelaatbare van zijn gedrag in te zien, maar is op grond van de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in licht verminderde mate in staat zijn wil conform dat besef te bepalen.
De deskundige heeft geadviseerd om verdachte, voor zover het ten laste gelegde feit wordt bewezen, als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank begrijpt deze conclusies en dit advies van de deskundige en neemt deze over.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen acht, gevorderd aan verdachte op te leggen:
  • een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 35 dagen met aftrek van voorarrest,
  • een voorwaardelijke jeugddetentie van 9 maanden, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere vooraarde dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering van de William Schrikker Groep, ook als dit inhoudt dat hij een training of een behandeling moet ondergaan en
  • de leerstraf So-Cool (verlengde versie) voor de duur van 50 uur, subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
Hiertoe heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan zinloos geweld in het uitgaansleven, waarbij het slachtoffer onder meer tegen het hoofd is getrapt. In beginsel acht ze, gelet op de in haar ogen te bewijzen poging tot doodslag, een voorwaardelijke jeugddetentie van 12 maanden op zijn plaats. Nu verdachte echter in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis huisarrest heeft gehad, heeft ze de voorwaardelijke jeugddetentie gematigd tot 9 maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met het feit dat:
  • verdachte ten tijde van het delict 16 jaar oud was;
  • verdachte ten tijde van het delict licht verminderd toerekeningsvatbaar was;
  • de voorlopige hechtenis en het huisarrest verdachte zeer zwaar zijn gevallen;
  • er zich nadien geen incidenten meer hebben voorgedaan;
  • verdachte aan het slachtoffer spijt heeft betuigd;
  • er van recidive geen sprake is.
Voorts heeft de verdediging verzocht om dezelfde begeleiding van Bureau Jeugdzorg te behouden als die verdachte heeft gehad tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis, nu deze begeleiding goed loopt en het voor een nieuwe begeleider (kostbare) tijd zal kosten om tot verdachte door te dringen.
De verdediging heeft verzocht aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke werkstraf van 70 uren met aftrek van voorarrest, de leerstraf So-Cool voor de duur van 40 uren en de maatregel hulp en steun, uit te voeren door de Jeugdreclassering, eventueel in combinatie met een geheel voorwaardelijke werkstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft samen met twee anderen geweld toegepast bij aangever [slachtoffer], die daardoor zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. Hiertoe heeft hij aangever [slachtoffer] eerst een kopstoot toegediend. Vervolgens heeft hij hem in het gezicht geslagen. Ten slotte hebben verdachte en twee mededaders die [slachtoffer] meermalen in het gezicht en in de buik getrapt. Verdachte heeft in dit geheel een initiërende en provocerende rol gespeeld bij het ontstaan van het geweld en bij de toepassing van het geweld heeft hij het grootste aandeel gehad. Een dergelijke vorm van zinloos geweld, gepleegd in het uitgaansleven, is een ernstig strafbaar feit en veroorzaakt, terecht, veel maatschappelijke beroering.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers van een delict als het bewezenverklaarde, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid kunnen blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer kunnen worden belemmerd. Bovendien wordt door een dergelijk feit grote inbreuk op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer veroorzaakt. Dat daarvan ook bij aangever [slachtoffer] sprake is geweest blijkt uit zijn ter terechtzitting door de rechtbank voorgehouden schriftelijke slachtofferverklaring.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Gelet op het bewezenverklaarde neemt de rechtbank als uitgangspunt een jeugddetentie van 4 maanden, oftewel 120 dagen. De initiërende en provocerende rol die verdachte hierbij heeft gespeeld levert een strafverzwarende omstandigheid op.
Daarnaast houdt rechtbank echter rekening met het feit dat verdachte 35 dagen in voorarrest heeft gezeten en zich sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis op 12 april 2013 heeft moeten houden, maar zich ook goed heeft gehouden, aan diverse strenge voorwaarden, zoals huisarrest. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde licht verminderd toerekeningsvatbaar was en er van relevante recidive geen sprake is.
Teneinde de kans op herhaling in de toekomst te voorkomen of te beperken, heeft de psycholoog K.T.E. Zászlós geadviseerd om aan verdachte de leerstraf So-Cool, verlengde versie, op te leggen, alsmede een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de Jeugdreclassering van de William Schrikker Groep.
In zijn rapport van 15 oktober 2013 betreffende verdachte komt de Raad voor de Kinderbescherming tot dezelfde conclusie.
Ter terechtzitting heeft J.G.J.M. Deckers van de Jeugdreclassering echter verklaard dat in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte door Bureau Jeugdzorg al een traject is opgestart en dat het zonde is als dit traject afgebroken wordt, teneinde een nieuw traject op te laten starten door de Jeugdreclassering van de William Schrikker Groep. Voorts heeft hij naar voren gebracht dat Bureau Jeugdzorg goed in staat is om verdachte te begeleiden.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een jeugddetentie van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 85 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarde zal de rechtbank begeleiding door de Jeugdreclassering opleggen. Anders dan gevorderd door de officier van justitie zal de rechtbank niet de begeleiding door de Jeugdreclassering van de William Schrikker Groep opleggen, nu de rechtbank het onwenselijk acht dat het tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis ingezette traject door Bureau Jeugdzorg wordt doorbroken. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat verdachtes begeleider van Bureau Jeugdzorg al een vertrouwensrelatie met verdachte heeft opgebouwd en het opnieuw opbouwen van een dergelijke relatie door een andere begeleider, gelet op de persoon van de verdachte, niet eenvoudig zal zijn. Hiermee zou kostbare tijd verloren kunnen gaan.
Met oplegging van een deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan de begeleiding van de verdachte en daarmee het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Ten slotte zal de rechtbank aan verdachte de leerstraf So-Cool, verlengde versie, opleggen.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 608,89, bestaande uit:
- reiskosten ad € 8,89 en
- immateriële schade ad € 600,00.
Voorts heeft ze gevorderd het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en heeft ze verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij redelijk en heeft de hoofdelijke toewijzing, inclusief wettelijke rente, gevorderd. Voorts heeft ze gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de vordering fors te matigen, nu
  • de benadeelde heeft aangegeven dat hij het meest last heeft gehad van de klap met de bierfles en het vaststaat dat deze klap niet is uitgedeeld door verdachte;
  • de medische verklaring niet overeenkomt met de later door de benadeelde partij afgelegde verklaring.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht aan de benadeelde partij. Hoewel de rechtbank het slaan met de bierfles niet bewezen heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat dit geen wezenlijk verschil maakt voor de schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Daarnaast vermag de rechtbank niet in te zien dat de medische verklaring niet overeenkomt met de door aangever [slachtoffer] afgelegde verklaring.
Nu het schadebedrag niet door de verdediging is betwist, de rechtbank dit bedrag redelijk acht en zij geen aanleiding ziet dit te matigen, stelt de rechtbank dit schadebedrag vast. Gelet hierop wijst de rechtbank het bedrag van € 608,89 toe, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorts wijst de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel toe voor ditzelfde bedrag, nu verdachte jegens aangever naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 77h, 77i, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte
- zich tijdens de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Limburg, afdeling Jeugdreclassering, zolang die instelling dat nodig vindt;
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
  • heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
  • veroordeelt verdachte voorts tot
  • beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht,
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres 2] van een bedrag van € 608,89 (zegge: zeshonderdacht euro en negenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente van 13 februari 2013 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], het bedrag van € 608,89 (zegge: zeshonderdacht euro en negenentachtig eurocent) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 12 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2013;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer] vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.W. Nobis, voorzitter en kinderrechter, mr. C.M.J. van den Acker en mr. E.B.A. Ferwerda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 november 2013.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700170-13
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 12 november 2013 in de zaak tegen de minderjarige:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouw mr. A.H. Hamm-van de Water, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen, tenzij anders vermeld, naar de doorlopende paginanummering in het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2013015843 d.d. 22 juli 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 101.
2.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] d.d. 13 februari 2013 op de pagina’s 77 en 78.
3.De geneeskundige verklaring met betrekking tot [slachtoffer] d.d. 8 maart 2013 op pagina 83.
4.Een e-mailbericht van [naam] d.d. 8 maart 2013 (abusievelijk is het stuk gedateerd op 8 maart 2014) op pagina 85.
5.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 19 februari 2013 op de pagina’s 98 en 99.
6.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] d.d. 19 februari 2013 op pagina 100.
7.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] d.d. 18 februari 2013 op pagina 93.
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2013 op pagina 90.