ECLI:NL:RBLIM:2013:9527

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
03/659275-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van een minderjarige in een noodsituatie door een moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 december 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die haar vijfjarige zoontje bedreigde door met hem in een raam op de vierde verdieping te zitten en te dreigen te springen. De verdachte, die ten tijde van de zitting gedetineerd was, had op 2 juli 2013 de gaskraan in haar woning opengezet, wat leidde tot een interventie van de politie en brandweer. Tijdens de zitting op 20 november 2013 werd de verdachte gehoord, evenals de officier van justitie en haar raadsman. De tenlastelegging omvatte bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarbij de verdachte dreigend riep: "Wij springen wel" en "Ik ga springen". De rechtbank oordeelde dat de woorden van de verdachte, in combinatie met haar handelen, een onmiskenbaar dreigende strekking hadden en dat de redelijke vrees bij het kind kon ontstaan. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar vanwege een borderline persoonlijkheidsstoornis, maar vond haar strafbaar voor het bewezenverklaarde feit. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 270 dagen geëist, waarvan 117 dagen voorwaardelijk. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf op van 230 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals ambulante behandeling en een noodplan. De rechtbank benadrukte de ernst van de bedreiging en de impact op zowel het kind als de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/659275-13
Datum uitspraak : 4 december 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ten tijde van de terechtzitting gedetineerd in PPC Zwolle,
Huub van Doornestraat 15, 8013 NR Zwolle.
Raadsman is mr. J. Guzik, advocaat te Echt.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 20 november 2013.
De rechtbank heeft op 20 november 2013 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door haar raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat:
1.
zij in of omstreeks de nacht van 2 op 3 juli 2013 in de gemeente Weert
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met genoemde
[slachtoffer] in haar handen met een been hangend uit een raam van de woning
[adres] gaan zitten en/of heeft verdachte (daarbij) dreigend
geroepen: "Wij springen wel" en/of "Wij gaan samen" en/of "Ik ga springen"
en/of "Ik heb het mes op de keel van hem staan", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks de nacht van 2 op 3 juli 2013 in de gemeente Weert een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht hetzij tegen die ander, hetzij tegen derden, wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden,
welke ander (waartegen de dwang gericht was) bestond uit [agent 1], [agent 2], [agent 3] en/of [agent 4], alle politieambtenaren van de Regio Limburg Noord,
en welk geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, bestond uit met genoemde [slachtoffer] in haar handen, met een been hangend uit een raam van de woning [adres] is gaan zitten en/of (daarbij) dreigend heeft geroepen: "Wij springen wel" en/of "Wij gaan samen" en/of "Ik ga springen" en/of "Ik heb het mes op de keel van hem staan", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
en welke ander, hetzij derde (waartegen het geweld, de feitelijkheid of de bedreiging daarmee gericht was) bestond uit [agent 1], [agent 2], [agent 3] en/of [agent 4] en/of tegen [slachtoffer]
en waarbij het doen, niet doen of dulden bestond uit
  • haar met rust te laten en/of
  • zich terug te trekken en/of
  • het voorgenomen politie-ingrijpen te beëindigen en/of
  • haar niet mee te nemen en/of
  • haar haar kind niet af te nemen en/of
  • haar hulp te verlenen.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in het raam is gaan zitten met haar zoontje in haar armen en dat zij heeft geroepen dat zij zou springen en dat zij een mes op de keel van haar zoontje had staan. De politie heeft dit gehoord en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting past in die lijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde is de raadsman van mening dat bij het slachtoffer geen redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, zodat geen sprake is van bedreiging. De raadsman is voorts van mening dat geen sprake is geweest van opzet op de bedreiging. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ niet kan worden bewezen verklaard, immers niet is bewezen dat de politie anders heeft gehandeld dan ze zou hebben gedaan zonder de handelingen en bewoordingen van de verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen en overwegingen
Met betrekking tot het bewijs overweegt de rechtbank het volgende.
De verbalisanten [agent 3] en [agent 4] [2] hebben – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd: “Op dinsdag 2 juli 2013 omstreeks 23.30 uur kregen wij het verzoek van de meldkamer te gaan naar de [adres] te Weert. Aldaar zou de dochter van meldster wonen die gedreigd had dat ze de gaskraan open zou draaien. De dochter, [verdachte], zou zich samen met haar 5 jarige zoontje in de woning bevinden. Toen wij bij de hoofdingang stonden van het appartementencomplex waar [verdachte] woont, hoorden en zagen wij dat er een raam openging op de vierde verdieping. Vervolgens zagen wij dat [verdachte] met een kind in haar armen in de raamopening verscheen. Wij hoorden dat [verdachte] riep: “Wij springen wel”, “Wij gaan samen”. Wij zagen dat [verdachte] in de raamopening ging zitten met een kind in haar armen. Wij zagen dat zij haar linkerbeen uit het raam hing. Wij hoorden dat ze riep: “Ik ga springen”. Tevens hoorden wij dat het kind met paniek in zijn stem riep: “Nee mama, nee mama, ik wil niet”.
Verdachte heeft ter terechtzitting [3] – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: “Ik zat op de vensterbank van het raam en het raam was open. Mijn zoontje [slachtoffer] zat bij mij op schoot. De bewoordingen zoals ten laste gelegd, heb ik inderdaad geroepen. Mijn zoontje zei: “Ik durf niet.”. Ik zag en had gemerkt dat mijn zoontje was geschrokken toen ik, hem vasthoudend, met mijn been uit het raam hing, zoals ik ook heb verklaard bij de politie.”
De raadsman heeft aangevoerd dat verdacht van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte had niet daadwerkelijk de bedoeling om haar zoontje iets aan te doen maar zij wilde alleen maar rust zodat geen sprake is van opzet op de bedreiging. Bovendien kan niet blijken dat het zoontje op de hoogte is geraakt van de geuite bewoordingen.
Verdachte is met haar zoontje in haar armen in de raamopening op de vierde verdieping gaan zitten – met een been hangend uit het raam – en heeft geroepen “wij springen wel”, “wij gaan samen” en “ik ga springen”. De door verdachte gebezigde woorden hebben, in combinatie met het handelen van verdachte, naar het oordeel van de rechtbank een onmiskenbaar dreigende strekking. Dat bij het zoontje de redelijke vrees kon ontstaan dat de bedreiging zich zou kunnen voltrekken en dat hij van de bedreiging op de hoogte is geraakt blijkt uit zijn reactie, namelijk dat hij tegen zijn moeder zei dat hij niet wilde en niet durfde.
De stelling van de raadsman dat verdachte geen opzet op de bedreiging heeft gehad volgt de rechtbank evenmin. Dat verdachte, zoals de raadsman heeft aangevoerd, alleen maar rust wilde laat onverlet dat verdachte daarnaast met haar geuite woorden, in combinatie met haar handelen onder de gegeven omstandigheden op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans op het bedreigen van haar zoontje bewust heeft aanvaard, zodat de verdachte geacht wordt voorwaardelijk opzet te hebben gehad op het bedreigen van haar zoontje.
4.3.2.
Vrijspraakoverweging
Ten aanzien van de zinsnede “Ik heb het mes op de keel van hem staan” overweegt de rechtbank tenslotte als volgt. Nu uit de bewijsmiddelen niet kan blijken of het zoontje van verdachte op de hoogte is geraakt van de ten laste gelegde bewoordingen ‘ik heb het mes op de keel van hem staan’ spreekt de rechtbank verdachte hiervan vrij. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit het dossier weliswaar blijkt dat het zoontje – op het moment dat verdachte de tenlastegelegde bewoordingen uitte – aan het huilen en schreeuwen was maar dat niet kan worden vastgesteld of dat het gevolg was van deze bewoordingen dan wel van de eerdere bewezenverklaarde bedreiging.
De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van de in de tenlastelegging opgenomen zinsnede:
“Ik heb het mes op de keel van hem staan”, althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de nacht van 2 op 3 juli 2013 in de gemeente Weert [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend met genoemde [slachtoffer] in haar handen met een been hangend uit een raam van de woning
[adres] gaan zitten en heeft verdachte dreigend geroepen: "Wij springen wel" en "Wij gaan samen." en "Ik ga springen."
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Door psychiater J.L.M. Dinjens is omtrent de geestvermogens van de verdachte op
4 oktober 2013 een rapportage uitgebracht. Deze deskundige geeft aan dat er bij de verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis met enkele narcistische en antisociale kenmerken. Deze persoonlijkheidsstoornis was ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundige adviseert de verdachte het haar ten laste gelegde feit verminderd toe te rekenen.
Door psycholoog drs. B.Y. van Toorn is omtrent de geestvermogens van de verdachte op
18 oktober 2013 een rapportage uitgebracht. Deze deskundige geeft ook aan dat er bij de verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis met enkele narcistische en antisociale kenmerken. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en dit beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
De deskundige adviseert de verdachte het haar ten laste gelegde feit verminderd toe te rekenen.
De rechtbank neemt het oordeel van de deskundigen over en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Nu ook overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die verdachtes strafbaarheid opheffen, is verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen met aftrek waarvan 117 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsadvies d.d. 11 november 2013.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geheel subsidiair verzocht de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het al dan niet opleggen van een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de reclassering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft op de betreffende avond aan haar moeder medegedeeld dat ze in haar woning de gaskraan had opengezet. De politie en de brandweer zijn vervolgens ingeschakeld en hebben het appartementencomplex waar de verdachte en haar vijfjarige zoontje wonen, ontruimd. Het gevolg daarvan was dat het merendeel van de bewoners, waaronder ook mensen op leeftijd, buiten stonden in hun pyjama. De hulpdiensten hebben onderhandeld om de verdachte en haar zoontje uit hun woning te krijgen. De situatie is vervolgens geëscaleerd en de verdachte heeft haar zoontje bedreigd door met hem in een geopend raam te gaan zitten en de bewezenverklaarde bewoordingen te uiten. Het zoontje schreeuwde, huilde en was in paniek. De ernstige bedreiging heeft aldus zowel op de omgeving van verdachte als ook op haar zoontje een impact gehad. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft daarnaast in het nadeel van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 juli 2013, waaruit blijkt dat zij eerder voor strafbare feiten, waaronder ook bedreiging, is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank met betrekking tot de persoon van de verdachte gelet op een reclasseringsadvies d.d. 11 november 2013 waarin wordt geadviseerd om een meldplicht en een ambulante behandelverplichting bij de Woenselse Poort te Eindhoven als bijzondere voorwaarde op te leggen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij bereid is om zich aan bijzondere voorwaarden te houden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de inhoud van de rapportages van de deskundigen Dinjens en Van Toorn, op grond waarvan de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht. Tevens heeft Dinjens geadviseerd een noodplan op te stellen, waarmee toekomstige dreigende escalaties tijdig kunnen worden gesignaleerd en zonodig kan worden geïntervenieerd. Ook Van Toorn heeft aangegeven dat behandeling en begeleiding tot doel moet hebben te komen tot een crisisplan, bijvoorbeeld in de vorm van een bed-op-recept. De rechtbank vindt het van belang dat een dergelijk noodplan wordt gecreëerd en zal dit opleggen als bijzondere voorwaarde.
De verdachte heeft reeds 140 dagen in voorarrest doorgebracht. De rechtbank acht, alles overwegende, een gevangenisstraf van 230 dagen, waarvan 90 voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren, een passende straf.
Gelet hierop is de voorlopige hechtenis van de verdachte inmiddels door de rechtbank bij afzonderlijke beslissing van 20 november 2013 opgeheven.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en,
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
  • zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland – ook als dat inhoudt een
  • zich binnen 1 week na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland;
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B.A. Ferwerda, mr. P.M.S. Dijks en mr. G.J. Krens, rechters, van wie mr. P.M.S. Dijks voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.A.E. van de Venne, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 december 2013.
Buiten staat
Mr. E.B.A. Ferwerda is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/659275-13
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 4 december 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de / het *** Detentieinstantie *** te
*** Vest.plaats detentieinstantie ***.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 20 november 2013 heeft zij afstand gedaan van haar recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
(tolk: bouwsteen 503)
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman/vrouwe J. Guzik, advocaat te Echt.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL233D 2013058974 d.d. 13 juli 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 10 en 11.
3.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 20 november 2013.