In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 3 december 2013, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 september 2013 in Born, waar de verdachte met zijn auto op de voetganger [slachtoffer] inreed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die eerder een conflict had met het slachtoffer, met een snelheid van ongeveer 30 km/u op de voetganger inreed, terwijl deze zich recht voor de auto bevond. De verdachte heeft verklaard dat hij uit angst voor het slachtoffer is doorgereden, maar de rechtbank oordeelde dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank achtte de poging tot doodslag bewezen, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak en stelde dat het slachtoffer zelf de confrontatie had opgezocht.
De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een rijontzegging van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met het feit dat het slachtoffer ook een eigen aandeel had in de situatie, wat leidde tot een lagere straf dan gebruikelijk voor een poging tot doodslag. Daarnaast werd de benadeelde partij [slachtoffer] een schadevergoeding van € 1.631,11 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het incident.
De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die aanzienlijke lichamelijke letsels had opgelopen, waaronder meerdere botbreuken. De rechtbank concludeerde dat het handelen van de verdachte niet alleen levensgevaarlijk was, maar ook onrust in de samenleving veroorzaakte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.