ECLI:NL:RBLIM:2013:9486

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
C/04/125885 / HA RK 13-130
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van een natuurlijk persoon en vennoot van een v.o.f. op dezelfde dag

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 november 2013 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen de faillietverklaring van een natuurlijk persoon, hierna aangeduid als [opposant]. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 8 oktober 2013 het faillissement van [opposant] was opgeheven, maar op dezelfde dag werd hij opnieuw in staat van faillissement verklaard als vennoot van een vennootschap onder firma. De curator, mr. P.W.M. Broekmans, heeft verzet aangetekend tegen deze tweede faillietverklaring, maar de rechtbank oordeelde dat dit verzet ongegrond was. De rechtbank overwoog dat de curator tijdig in verzet was gekomen en dat hij als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat het niet mogelijk was om eenzelfde persoon in verschillende hoedanigheden op dezelfde dag failliet te verklaren, maar dat dit in de wet niet expliciet verboden is. De rechtbank bekrachtigde het eerdere vonnis van 8 oktober 2013 en verklaarde het verzet ongegrond. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en kan worden aangevochten bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch binnen 8 dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Roermond
Burgerlijk recht
Zaaknummer: C/04/125885/ HA RK 13-130
Vonnis van 20 november 2013
op het verzetschrift van:
MR. P.W.M. BROEKMANS in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[opposant]
kantoorhoudende te 6041 HV Roermond,
hierna te noemen opposant,
advocaat: mr. Broekmans

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
  • het op 16 oktober 2013 bij de rechtbank binnengekomen verzetschrift tegen de uitgesproken faillietverklaring van [opposant];
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2013 en waarbij zijn verschenen:
  • mr. Broekmans,
  • mr Pieters, bijgestaan door mr. Spera, in haar hoedanigheid van raadsvrouwe van mevrouw [geopposeerde], de laatste te noemen: geopposeerde.

2.De vaststellingen en overwegingen

2.1.
Als niet of onvoldoende weersproken dan wel blijkens de stukken staat het volgende vast:
2.2.
De failliet [opposant] is bij vonnis van deze rechtbank van 8 oktober 2013 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. J.J. Groen tot rechter-commissaris en mr. Broekmans tot curator.
2.3.
Het verzoek strekt tot vernietiging van voormeld vonnis en bepaling dat het salaris en de verschotten van de curator en de kosten van de verzetprocedure door geopposeerde worden gedaan.
2.4.
De rechtbank overweegt ter zake als volgt.
2.5.
Gelet op het bepaalde in artikel 10 van de Faillissementswet is de curator tijdig in verzet gekomen. De curator is naar het oordeel van de rechtbank tevens aan te merken als belanghebbende in de zin van dat artikel, nu de curator tevens curator is in het eerdere faillissement van de failliet, uitgesproken op 14 februari 2012 en opgeheven bij gebrek aan baten d.d. 8 oktober 2013.
2.6.
Namens mr. Pieters heeft mr. Spera primair een beroep op de niet-ontvankelijkheid van de curator gedaan, primair stellende dat hij het verzet niet heeft gericht tegen de verzoekende schuldeiser (geopposeerde [geopposeerde]), maar tegen de procesvertegenwoordiger van de verzoekende schuldeiser. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet zo; immers de tekst van het verzoekschrift luidt letterlijk:
“Opposant komt bij deze in verzet tegen het vonnis van de rechtbank (…) waarbij zij op verzoek van de ten deze geopposeerde [geopposeerde], voor wie als advocaat optreedt mr. Pieters (…) in staat van faillissement werd verklaard de vennootschap onder firma [X] Bouwservice v.o.f., tevens handelende onder de naam [X] Schoonmaakbedrijf v.o.f. alsmede haar vennoten [opposant] en [vennoot b] (…).
Ter zitting is echter gebleken dat mr. Spera zijn beroep (eveneens) deed stoelen op de stelling dat de aanzegging niet deugdelijk zou zijn geschied, nu de curator alleen aan de raadsvrouwe van geopposseerde bij exploot het verzetschrift heeft laten betekenen en datum en tijdstip van behandeling van het verzet heeft aangezegd. De rechtbank overweegt dat in het verzoekschrift tot faillietverklaring [geopposeerde] uitdrukkelijk domicilie heeft gekozen ten kantore van mr. Pieters. Derhalve heeft de curator op de juiste wijze het verzet doen betekenen en de behandeling daarvan doen aanzeggen.
Subsidiair heeft mr. Spera aangevoerd dat de curator niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu hij niet heeft aangetoond te beschikken over een machtiging ex artikel 68 Fw. Met de curator is de rechtbank van oordeel dat in het geval van verzet tegen de faillietverklaring de curator een dergelijke machtiging niet behoeft, nu dit artikel machtiging van de rechter-commissaris vereist in gevallen dat de curator in rechte optreedt in verificatiegeschillen alsmede in in de dat artikel nader genoemde gevallen en artikel 10 Fw daar niet onder valt. De curator kan derhalve ontvangen worden in zijn verzet.
2.7
Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling stelt de rechtbank het volgende voorop. In casu doet zich de zeldzame situatie voor dat de failliet, de heer [opposant], op
14 februari 2012 in staat van faillissement is verklaard, welk faillissement bij gebrek aan baten is opgeheven op 8 oktober 2013. Op diezelfde datum echter, is de heer [opposant] wederom in staat van faillissement verklaard vanwege het feit dat hij een van de vennoten was van de v.o.f. die op die datum failliet werd verklaard op verzoek van mevrouw [geopposeerde].
2.8
Hoewel het een ongelukkige samenloop van omstandigheden is dat ten aanzien van dezelfde persoon wederom een faillissement wordt uitgesproken op dezelfde dag dat een eerste faillissement wordt opgeheven – op de consequenties daarvan komt de rechtbank nog terug – is de rechtbank van oordeel dat het in ieder geval niet mevrouw [geopposeerde] verweten kan worden dat zij het faillissement van de vennootschap onder firma heeft aangevraagd en daarmee het faillissement van de heer [opposant]. Immers, mevrouw [geopposeerde] was in dienst van de vennootschap en haar vordering zag op achterstallig loon. Ten aanzien van deze vordering beschikte zij zelfs over een executietitel in de vorm van een verstekvonnis, doch deze executie heeft niets opgeleverd, in die zin dat de vennootschap de vordering niet heeft voldaan. Om aanspraak te kunnen maken op betaling van achterstallig loon door het UWV ex 61 WW restte haar in deze situatie niets anders dan het faillissement van haar voormalig werkgever aan te vragen. Dat het aanvragen van het faillissement door [geopposeerde] van de vennootschap onder firma ten gevolge had dat ook haar vennoot [opposant] in staat van faillissement werd verklaard, is te wijten aan de wettelijke systematiek dat het faillissement van een vennootschap onder firma tevens het faillissement van de afzonderlijke vennoten inhoudt, nu deze op grond van 18 WvK hoofdelijk voor het geheel van de schulden van de vennootschap aansprakelijk zijn.
Het verweer van de curator, dat [geopposeerde] haar vordering in het eerste faillissement van [opposant] had kunnen indienen snijdt naar het oordeel van de rechtbank geen hout, nu de schuldenaar de v.o.f. was en de vordering in eerste instantie op diens afgescheiden vermogen verhaald diende te worden en pas in latere instantie op dat van [opposant] in persoon in zijn hoedanigheid van vennoot. De rechtbank ziet dan ook reeds op deze grond geen reden tot toepassing van artikel 18 Fw zoals de curator die verzoekt, zijnde veroordeling van [geopposeerde] in het salaris en de verschotten van de curator, alsmede de kosten van deze procedure.
2.9
Ten aanzien van de consequenties van het op dezelfde dag opheffen en wederom uitspreken van een faillissement van dezelfde, in casu natuurlijke, persoon overweegt de rechtbank als volgt. Ten gevolge van artikel 23 Fw werkt het uitspreken van het faillissement terug tot middernacht van de dag van uitspreken. Dit heeft tot gevolg dat de heer [opposant] op 8 oktober 2013 een zeker moment verkeerd heeft in staat van faillissement in twee hoedanigheden: namelijk die natuurlijk persoon sec en die van natuurlijk persoon in zijn hoedanigheid van vennoot. Hoewel in de Faillissementswet diverse bepalingen zijn opgenomen die moeten voorkomen dat verschillende faillietverklaringen worden uitgesproken ten aanzien van dezelfde entiteit, ligt het naar het oordeel van de rechtbank niet in het stelsel van de wet besloten dat eenzelfde persoon niet in verschillende hoedanigheden op dezelfde tijd failliet kan worden verklaard. Nu daarnaast een van die hoedanigheden op dezelfde dag is opgeheven, ziet de rechtbank geen aanleiding om de tweede faillietverklaring nietig te verklaren. Daartoe overweegt zij ten slotte dat de curator heeft bevestigd dat er ten aanzien van opposant nog steeds sprake is van het verkeren in een toestand van te hebben opgehouden te betalen.
2.1
De conclusie is dan ook dat het verzet ongegrond dient te worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart het verzet ongegrond,
3.2.
bekrachtigt het vonnis van 8 oktober 2013 en de daarbij uitgesproken faillietverklaring van [opposant].
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en ter openbare civiele terechtzitting van 20 november 2013 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
IT
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 11 van de Faillissementswet beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, binnen 8 dagen na de dag van deze uitspraak.