4.3Het oordeel van de rechtbank
Op zondag 20 november 2011 om 14.50 uur kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding om zich te begeven naar het pand aan de [adres 2], aangezien in dat pand enkele mensen waren die zojuist met een koevoet de deur hadden geforceerd. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waren om 14.58 uur ter plaatse. Zij zagen dat het pand aan de [adres 2] voorzien was van houten schotten voor de ramen en de deur. [verbalisant 2] zag diverse braaksporen op de voordeur. Toen hij tegen de voordeur duwde, ging deze open. Vervolgens zagen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat een persoon (naar later bleek: verdachte) aan kwam rennen in de richting van het pand op nummer 13. In de hal van het pand zagen zij vier personen (naar later bleek: de medeverdachten [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4]). [verbalisant 1] sommeerde toen allen om het pand te verlaten en buiten te gaan staan. [verbalisant 1] zag dat verdachte eerdergenoemd pand wilde binnengaan, maar [verbalisant 1] duwde hem terug. [verbalisant 1] hoorde een van de jongeren zeggen: “Dit pand is officieel gekraakt.” [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen in het pand geen bed, tafel of kast. Daarna deelde verdachte mede dat het pand gekraakt was. [verbalisant 2] zag in het pand twee koevoeten.
Vervolgens werden aangehouden: verdachte en de medeverdachten [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4].
De rechtmatigheid van de aanhouding
Nu verdachte onder de hierboven omschreven omstandigheden het pand binnen wilde gaan en vervolgens mededeelde dat het pand gekraakt was, was er naar het oordeel van de rechtbank, op het moment dat verdachte werd aangehouden, sprake van een redelijk vermoeden van schuld zoals omschreven in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. De aanhouding van verdachte was derhalve rechtmatig.
Medeverdachte [betrokkene 4] heeft bij verhoor door de politie op 20 november 2011 verklaard dat [verdachte] (naar de rechtbank begrijpt: verdachte) hem een paar dagen eerder had benaderd om mee te gaan kijken naar een leegstaand huis. Verdachte kende namelijk iemand die woonruimte nodig had. Als [betrokkene 4] mee wilde doen, moest hij zich op 20 november 2011 om 12.00 uur melden op het adres van verdachte te Maastricht. [betrokkene 4] was omstreeks genoemd tijdstip bij verdachte alwaar hij nog twee meisjes en een andere jongen aantrof. Na wat gepraat vertrokken ze naar de binnenstad. Verdachte en [betrokkene 4] gingen met een auto die werd bestuurd door verdachte. De rest ging op de fiets. In de stad kwamen ze bij een leegstaand, dichtgetimmerd pand. Nadat ze een rondje hadden gelopen door de buurt, gingen ze terug naar eerdergenoemd pand. Ze hadden een spandoek bij zich evenals een accuboormachine en een rugzak met allerlei gereedschap. [betrokkene 4] wist dat zij de twee koevoeten, die door de politie in beslag zijn genomen, zouden meenemen. Verdachte had de twee koevoeten namelijk in de auto gelegd. Hoewel hij daartoe van niemand toestemming had gekregen, is [betrokkene 4] het pand naar binnen gegaan.
Voordat ze naar de binnenstad waren vertrokken werd in de groep, op straat bij de auto, besproken dat het Jungschlegers taak was om op de uitkijk te staan. Wanneer er mensen zouden komen die het vreemd vonden wat zij bij het pand deden, dan moest hij zeggen dat er niets aan de hand was.
Het bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] te Maastricht is eigendom van [bedrijf] De directeur van deze besloten vennootschap, de heer [betrokkene 5], heeft op 20 november 2011 namens de vennootschap aangifte gedaan van inbraak in genoemd bedrijfspand. Twee weken voor 20 november 2011 was hij voor het laatst in het bedrijfspand geweest. Bij het verlaten van het pand had hij alle ramen en deuren deugdelijk afgesloten. Op 20 november 2011 was hij gebeld door iemand die woonachtig is aan de [adres 2]. Deze persoon had hem medegedeeld dat een aantal personen de deur van eerdergenoemd bedrijfspand had geforceerd en zich de toegang tot dit bedrijfspand had verschaft. Ook had deze persoon [betrokkene 5] medegedeeld dat zij de politie had gebeld en dat de politie de inbrekers dan wel krakers had aangehouden.
Het gebruik van het pand door de rechthebbende, “[cafe]”, is in 2009 beëindigd, om welke reden het pand aan de [adres 2] leeg staat.
De wederrechtelijkheid van het binnendringen in het pand en het vervolgens aldaar vertoeven
Zoals de rechtbank reeds hierboven onder 3 heeft overwogen, hadden de verdachten op het moment dat de deur werd geforceerd, geen “huisrecht” of een ander recht dat hen toestond de deur te forceren en zich toegang tot het pand te verschaffen. Het binnendringen in het pand was derhalve wederrechtelijk. Dat verdachte en zijn medeverdachten de bedoeling hadden het pand te kraken, maakt dit niet anders. De intentie om een huisrecht in de zin van art. 8 EVRM te gaan vestigen geeft geen vrijbrief een onbewoond pand binnen te gaan. Een eventueel huisrecht kan wel het vertoeven in een pand niet-wederrechtelijk doen zijn, maar zoals de rechtbank reeds heeft overwogen, was er van een huisrecht aan de zijde van verdachte en zijn medeverdachten ten tijde van het politie-ingrijpen nog geen sprake. Ook het vertoeven in het pand was derhalve wederrechtelijk.
Medeplegen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten elkaar kort voor het plegen van het feit op een afgesproken plaats en tijdstip hebben ontmoet, bij welke ontmoeting in de groep is besproken dat medeverdachte [betrokkene 4] de taak had om op de uitkijk te staan. Een kleine twee uur later zijn de medeverdachten [betrokkene 1], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 2] door de politie aangetroffen in het pand aan de [adres 2]. Verdachte is weliswaar niet in het pand geweest, maar wel is hij na afloop van de hiervoor beschreven ontmoeting samen met medeverdachte [betrokkene 4] in een auto naar de binnenstad van Maastricht gereden, nadat hij voorafgaande aan het vertrek nog twee koevoeten in de auto had gelegd. Voorts heeft verdachte gepoogd om het pand aan de [adres 2] te betreden, nádat verbalisant [verbalisant 1] de medeverdachten [betrokkene 1], [betrokkene 4], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] had gesommeerd om het pand te verlaten en buiten te gaan staan. Tevens heeft verdachte vervolgens medegedeeld dat het pand gekraakt was. Ten slotte heeft verbalisant [verbalisant 2] in het pand twee koevoeten gezien.
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat er tussen verdachte en alle genoemde medeverdachten sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, om welke reden de rechtbank, anders dan de raadsman, medeplegen wettig en overtuigend bewezen acht.
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen, de verklaring van medeverdachte [betrokkene 4] afgelegd bij de politie en de aangifte van [betrokkene 5] namens [bedrijf], in onderlinge samenhang bezien en gelet op het hiervoor overwogene, acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen.