ECLI:NL:RBLIM:2013:9332

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 november 2013
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
03/659086-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met een zwaard in Herkenbosch

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 29 november 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot moord. De verdachte heeft op 18 februari 2013 in Herkenbosch zijn oom met een zwaard op het hoofd geslagen, met de intentie om hem van het leven te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer, die als gevolg van het letsel een week in het ziekenhuis heeft gelegen. De verdachte verkeerde in een psychotische toestand, maar de rechtbank oordeelde dat hij in staat was om na kalm beraad en rustig overleg te handelen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van putatief noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De psychische gesteldheid van de verdachte werd wel meegenomen in de beoordeling van zijn toerekeningsvatbaarheid, die als verminderd werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat behandeling van de verdachte zwaarder diende te wegen dan strafoplegging, vooral omdat het slachtoffer, de oom van de verdachte, had aangegeven dat hij wilde dat de verdachte geholpen werd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die gelijk is aan het voorarrest en een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, waarbij de verdachte in een forensisch psychiatrische instelling moet worden behandeld. De rechtbank benadrukte dat de veiligheid van de maatschappij en de behandeling van de verdachte voorop stonden.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/659086-13
Parketnummers (tul) : 04/229421-11 en 04/850298/11
Datum uitspraak : 29 november 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
ter terechtzitting gedetineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond, Keulsebaan 530, Roermond.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 november 2013.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 18 februari 2013 te Herkenbosch, in elk geval in de gemeente Roerdalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer] met een zwaard, in elk geval met een hard voorwerp, op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 februari 2013 te Herkenbosch, in elk geval in de gemeente Roerdalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] met een zwaard, in elk geval met een hard voorwerp, op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De geldigheid van de dagvaarding

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.

4.De bevoegdheid van de rechtbank

Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.

6.Schorsing der vervolging

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

7.Bewijsoverwegingen

7.1.
Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Naar het oordeel van de officier van justitie heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zijn oom, [slachtoffer], door hem met een zwaard op het hoofd te slaan kon doden. Hierbij heeft de officier van justitie gewezen op de bij het slachtoffer ontstane hoofdwond, die heeft geleid tot een litteken van 11 centimeter. Verdachte en zijn oom hebben een conflict, waardoor verdachte flipt en naar het toilet gaat van waaruit hij de politie belt. In dat gesprek geeft hij aan dat hij zijn oom kapot zal maken. Vervolgens loopt hij naar de woonkamer en pakt het zwaard, loopt naar zijn oom en slaat hem met het zwaard op zijn hoofd. De stelling van verdachte dat hij zich bedreigd voelde door zijn oom strookt niet met zijn handelen nadat hij het toilet heeft verlaten. Verdachte had zonder zijn oom nog tegen te komen meteen de woning kunnen verlaten. Verdachte loopt echter de woonkamer in, passeert zijn oom, pakt het zwaard en slaat zijn oom daarmee.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft een zwaard gepakt en daarmee heeft hij kennelijk geslagen. Dit is gebeurd omdat hij zich bedreigd voelde door zijn oom. Verdachte heeft een psychiatrisch ziektebeeld. Er heeft zich bij hem kennelijk een angst ontwikkeld toen hij de politie belde vanuit het toilet. Verdachte heeft vanuit een mogelijke
psychose gedacht dat hij zich moest verdedigen. Het is niet bij hem opgekomen dat hij weg
kon gaan. Gelet hierop is de raadsman van oordeel dat sprake is geweest van putatief
noodweer en dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit omdat het zuivere opzet ontbreekt. Verdachte bevond zich in een psychose, zodat tevens de vraag gesteld moet worden of hij wel de mogelijkheid had om zich kalm en rustig te beraden. De raadsman heeft voorts gesteld dat er niets bekend is over de aard van het letsel van het slachtoffer. De vraag die hierbij speelt is of een slag met een zwaard zou kunnen leiden tot de dood van het slachtoffer waardoor er ook geen sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet op de dood. Ook van het subsidiair ten laste gelegde dient verdachte naar de mening van de raadsman te worden vrijgesproken.
7.2.
Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank [1]
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Op 19 februari 2013 doet [slachtoffer] aangifte [2] en verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op 18 februari 2013 kwam ik rond 9.50 uur thuis op de [adres slachtoffer]. Ik woon daar samen met mijn moeder en mijn neefje [verdachte]. Op enig moment vroeg [verdachte] om geld aan mijn moeder, zijn oma. Ik antwoordde dat hij niets kreeg. Ik hoorde dat [verdachte] mij kankerlijer noemde en zei dat ik kapot kon gaan. Ik zag dat [verdachte] de telefoon pakte en naar de wc liep. Na een tijdje kwam hij de woonkamer binnen en liep naar de wapenkast. Ik zag dat [verdachte] het samoeraizwaard achter de wapenkast pakte. Ik zag dat [verdachte] met het samoeraizwaard in zijn handen op mij af kwam lopen. Ik zag dat hij met het samoeraizwaard naar mij sloeg. Ik voelde een klap op mijn hoofd en ik viel op de grond. Ik ben even bewusteloos geweest en toen ik bijkwam heb ik een doek op de wond gedrukt. Het bloedde flink. Ik ben door mijn broer naar het ziekenhuis gebracht.”
Verbalisanten Storms en Niewitecki relateren [3] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op 18 februari 2013, omstreeks 10.30 uur, kregen wij de melding om te rijden naar de [adres slachtoffer]. Wij hoorden dat [verdachte] zijn oom [slachtoffer] zou hebben geslagen met een zwaard. Wij hoorden dat [slachtoffer] naar het ziekenhuis te Roermond zou zijn gereden. Wij zijn de woning binnen gegaan en zagen dat er veel bloed in de woning op de grond lag.”
Op 18 februari 2013 verklaart getuige [getuige 1] [4] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik woon samen met mijn kleinzoon [verdachte] en mijn zoon [slachtoffer]. [slachtoffer] is de oom
van [verdachte]. Vandaag was ik thuis. Op een gegeven moment werd [verdachte] kwaad. Op een
gegeven moment kwam [slachtoffer] ook binnen. Hij is toen bij mij aan de eetkamertafel komen
zitten. Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] tussen twee kasten graaide en een zwaard pakte. Hij was hiermee heen en weer aan het zwaaien. Ik zag dat [verdachte] op ons kwam afgelopen. Ik zag vervolgens dat [verdachte] bovenhands sloeg met het zwaard en dat hij [slachtoffer] hiermee raakte. Ik zag dat [slachtoffer] direct begon te bloeden. Het bloed spoot uit zijn hoofd. [slachtoffer] is naar het ziekenhuis in Roermond gebracht. Ik zie vaker dat [verdachte] het zwaard aan het slijpen is om hem scherp te maken.”
Verbalisant [verbalisant 1] relateert [5] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik heb het telefoongesprek, verkregen van de meldkamer Limburg-Noord, schriftelijk uitgewerkt. Het gesprek vindt plaats op 18 februari 2013. [verdachte] belt die dag omstreeks 10.08 uur de meldkamer. In het telefoongesprek is [verdachte] afgekort met de letter “A”. De meldkamer is afgekort met de letter “M”.
M: Met wie spreek ik?
A: Met [verdachte].
A: Oom [slachtoffer] zei dat hij me kapot wil slaan.
M: Waarom is het ontstaan?
A: Er is niks aan vooraf gegaan.
M: Wat moeten wij doen? Zegt hij van “er is niks aan de hand” jij zegt “er is niks aan de hand” en dan kunnen wij weer weggaan.
A: Nee, hij begint tegen mij te schelden dat hij me kapot wilde slaan, dat doet hij vaker en jullie doen er helemaal niks aan.
M: Wij zijn dus vaker gebeld, begrijp ik?
A: Ja.
M: En toen hebben wij er niks aan gedaan?
A: Nee.
M: En waarom denk je dat we er nu wel wat aan zouden doen?
A: Omdat ik hem anders dadelijk kapot maak.
…”
Op 18 februari 2013 verklaart verdachte [6] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik woon op de [adres slachtoffer], samen met mijn oma en mijn oom, [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft mij bedreigd vandaag. Hij bewoog toen in mijn richting. Ik dacht dat hij mij wilde aanvallen, maar dat deed hij niet. Ik heb niet gezien dat [slachtoffer] mij wilde vastgrijpen. Toen [slachtoffer] op mij af kwam ben ik naar de wc gelopen. Ik heb toen de politie gebeld, maar die kwamen niet. Ik ben de wc uitgelopen. Omdat ik me bedreigd voelde door [slachtoffer], heb ik mijn samoeraizwaard gepakt. Het is een zwaard dat scherp genoeg is voor de kop. Het zwaard lag thuis, achter de schietkast. De schietkast ligt links in de woning. Toen ik van de wc kwam pakte ik het zwaard en liep toen richting [slachtoffer] met het zwaard in mijn hand. Ik zag dat [slachtoffer] op mij afkwam. Toen heb ik geslagen. Ik heb [slachtoffer] aan de linkerkant op zijn kop geslagen. Ik heb hem bewust op zijn hoofd geslagen. De punt is bot, dus steken heeft geen zin. Ik heb met de scherpe kant van het zwaard
geslagen, anders werkt het niet. Nadat ik [slachtoffer] met het zwaard had geslagen, zag ik dat hij op
de grond lag en toen sprong het hoofd open.”
Op 19 februari 2013 verklaart verdachte [7] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik heb gisteren een meningsverschil met [slachtoffer] gehad. Ik vroeg [slachtoffer] om geld en hij gaf mij dat niet. Ik weet dat we tegen elkaar hebben gescholden. Ik noemde hem kankerlijer. U vraagt mij wat ik ervan vind dat [slachtoffer] in het ziekenhuis ligt. Ik hoop dat het goed met hem gaat. Ik poets het zwaard wel eens. Ik was het zwaard ook scherp aan het maken. Ik ben aan de botte kant begonnen om het scherp te maken. Ik ben daar met schuurpapier overheen gegaan. Ik wilde het zwaard vlakker maken omdat je dan een scherpere hoek krijgt. Dat wilde ik zodat het ook werkt als je het een keer nodig hebt.”
Op 26 februari 2013 verklaart verdachte [8] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“U toont mij een foto. Dat is het samoeraizwaard van mij dat ik heb gebruikt om oom [slachtoffer] op de kop te slaan. Ik heb met de politie gebeld omdat oom [slachtoffer] mij bedreigd had. Ik was toen op de wc in mijn woning. Toen ik uit de wc kwam zat oom [slachtoffer] in de stoel in de woonkamer. Ik liep naar de plaats waar het zwaard stond om het zwaard te pakken. Ik liep in de richting van oom [slachtoffer]. Oom [slachtoffer] kwam op mij af. Ik heb toen moeten slaan. Oom [slachtoffer] heeft mij bedreigd met woorden. Hij heeft mij niet eerder geslagen. Ik heb gezien dat oom [slachtoffer] bloedde.”
Bij voormeld proces-verbaal bevindt zich een foto [9] waarop het zwaard is afgebeeld.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal [10] , waarin de verbalisant [verbalisant 2] – zakelijk weergegeven – het volgende relateert:
“Verdachte A. Hilgersum werd op 18 februari 2013 aangehouden omdat hij zijn oom [slachtoffer] met een zwaard op zijn hoofd had geslagen. Het daarbij gebruikte zwaard werd in beslag genomen. Op 11 juni 2013 werd door mij het zwaard gewogen. Het zwaard, zonder schede, woog 1.110 gram.”
Tegenover de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer] [11] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik vind het goed dat u het litteken op mijn hoofd opmeet. Door de gebeurtenissen op 18 februari 2013 ben ik in het ziekenhuis beland en daar heb ik een week gelegen.”
De rechter-commissaris vermeldt in dit proces-verbaal: “Het litteken is 11 cm lang.”
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde – kort gezegd – omdat verdachte zich in een psychose bevond en de vraag is of hij in staat was om zich kalm en rustig te beraden.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte heeft op 18 februari 2013 omstreeks 10.08 uur de politie gebeld. Dit deed hij vanaf de toiletruimte in de woning. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij het slachtoffer kapot zou maken. Vervolgens is hij vanuit het toilet de kamer ingegaan, heeft het samoeraizwaard gepakt, is naar het slachtoffer gelopen en heeft hem met dit zwaard op het hoofd geslagen. Voorts heeft verdachte
verklaard dat hij zijn oom bewust op zijn hoofd heeft geslagen met de scherpe kant van het
zwaard (dat hij overigens zelf scherp had gemaakt), omdat het anders niet werkt. Verdachte heeft het voornemen uitgesproken om zijn oom kapot te maken en voert vervolgens een aantal handelingen uit om dit voornemen uit te voeren. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte over zijn daad heeft nagedacht en voldoende tijd heeft gehad om zich te bezinnen. Dat verdachte verkeerde in een zodanige psychotische toestand dat hij zich niet meer zou kunnen beraden, is niet gebleken, ook niet uit de persoonlijkheidsrapportages (waarover hieronder meer). Het verweer van de raadsman wordt verworpen en het bestanddeel ‘na kalm beraad en rustig overleg’ kan worden bewezen verklaard.
De raadsman heeft voorts de vraag gesteld of, nu niets bekend is over de aard van het letsel van het slachtoffer, een slag met het zwaard zou kunnen leiden tot de dood van het slachtoffer.
Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank het volgende. Het slachtoffer heeft om hem moverende redenen geen toestemming gegeven voor het opvragen van medische informatie. Met betrekking tot het letsel van het slachtoffer blijkt uit het dossier dat hij van een gewoon ziekenhuis is overgebracht naar een academisch ziekenhuis en dat hij daar een week opgenomen is geweest. Thans is nog een litteken van 11 cm op het hoofd aanwezig. Hieruit leidt de rechtbank af dat het letsel ernstiger was dan enkel een kapotte hoofdhuid die gehecht moest worden. Gelet op het gegeven dat het hoofd een kwetsbare plek is en vast staat dat verdachte met een zwaard met een gewicht van ruim een kilo met de scherpe kant op het hoofd heeft geslagen, is de rechtbank van oordeel dat een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer ten gevolge van deze handeling zou komen te overlijden. Dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard heeft blijkt uit zijn handelen, onder meer door bewust met de scherpe kant van het zwaard te slaan.
7.3.
Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 februari 2013 te Herkenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer] met een zwaard, op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

8.1.
De strafbaarheid
8.2.
Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
poging tot moord.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft gepleit tot ontslag van alle rechtsvervolging, omdat verdachte – kort gezegd – heeft gehandeld vanuit putatief noodweer, omdat hij zich in een psychose bevond en verdachte zich bedreigd voelde.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Onder putatief noodweer wordt verstaan het geval dat men abusievelijk in de veronderstelling verkeert zich te moeten verdedigen. Deze veronderstelling moet objectiveerbaar zijn en gebaseerd zijn op feitelijke waarnemingen. Dergelijke waarnemingen zijn gesteld noch gebleken, waardoor er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake kan zijn van putatief noodweer. Het beroep op ontslag van alle rechtsvervolging wordt dan ook verworpen. Het gegeven dat verdachte vanuit zijn psychische belevingswereld de situatie wellicht als bedreigend ervoer, maakt vorenstaande niet anders. Deze psychische gesteldheid van verdachte speelt wel een rol bij de beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid.
Door psychiater[J.N.] is omtrent de geestvermogens van verdachte op 13 mei 2013 een rapportage uitgebracht. De deskundige geeft aan dat er bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis, die suspect is voor de ontwikkeling van schizofrenie. Voorts bestaat bij verdachte afhankelijkheid van cannabis. Wat betreft de persoonlijkheid zijn er antisociale trekken. Dit was ook ten tijde van het ten laste gelegde het geval. Op basis van de invloed van de psychotische stoornis is geadviseerd om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Het druggebruik en het daarbij optredende geldgebrek is een al lang bestaande aanleiding voor agressieve escalaties in het gezin. Terugkeer van verdachte in het gezin van zijn grootmoeder en oom zou een groot recidiverisico geven. Om dit risico in gunstige zin te beïnvloeden is het van belang dat verdachte een psychiatrische behandeling krijgt, waar behandeling van de psychotische stoornis en de verslaving twee pijlers zullen moeten zijn. Deze behandeling zal klinisch dienen aan te vangen met op termijn een ambulantisering. Gedacht kan worden aan een plaatsing op een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) van een GGZ instelling. De mogelijkheid van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel lijkt, gelet op de houding van verdachte, niet geïndiceerd. Al eerder zijn pogingen om verdachte te behandelen in het kader van bijzondere voorwaarden mislukt. Verdachte heeft voorts aangegeven dat hij liever een gevangenisstraf uitzit dan een klinische behandeling ondergaat. Een zwaarder kader, namelijk dat van een TBS met voorwaarden, wordt geadviseerd.
Door de gezondheidszorgpsycholoog [T.H.] is omtrent de geestvermogens van verdachte op 28 mei 2013 een rapportage uitgebracht. Volgens de deskundige is er bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een psychotische stoornis NAO (Niet Anders Omschreven), mogelijk vanuit een schizofrene ontwikkeling. Voorts kan er worden gesproken van cannabisafhankelijkheid. Het is volgens de deskundige zeer aannemelijk dat de psychotische stoornis zich reeds langere tijd aan het ontwikkelen was en derhalve ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig was. Vanuit gedragskundig oogpunt acht de deskundige verdachte verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Met betrekking tot de kans op recidive stelt de deskundige dat de kans op forse paranoïde angst en verwarring groot is, waardoor zijn realiteitsbesef steeds meer afneemt en waardoor de kans op plotselinge agressieve impulsdoorbraken groot is. Daarbij zal het cannabisgebruik de problematiek alleen maar versterken. Verdachte is niet gemotiveerd voor behandeling, heeft geen ziekte-inzicht en de ernst van de stoornis dringt niet tot hem door. Een TBS met dwangverpleging lijkt vooralsnog niet vereist om verdachte
te kunnen behandelen. Wel is een forser juridisch dwangkader noodzakelijk dan enkel een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke gevangenisstraf. De deskundige acht een (langdurige) klinische behandeling bij een FPA in het kader van een TBS met voorwaarden aangewezen om het hoge recidiverisico terug te brengen.
Beide deskundigen komen niet tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde.

10.De straffen en/of maatregelen

10.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaar, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en daarnaast tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, te weten forensische klinische opname binnen de FPA Venray en reclasseringsbegeleiding. De officier van justitie heeft hierbij gewezen op de rapportages van de psychiater en de psycholoog, waaruit blijkt dat een klinische behandeling noodzakelijk is. Ten aanzien van twee aan verdachte bij vroegere veroordelingen opgelegde voorwaardelijke straffen (parketnummers 04/229421-11 en 04/850298-11) vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat hij het niet eens is met de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De gevangenis acht de raadsman voor deze verdachte niet de goede plek. Hij acht een TBS met voorwaarden een goede stok achter de deur, hoewel hij dit een te zware inzet voor verdachte vindt. De familie (oma en oom) wil dat verdachte geholpen wordt. Gelet hierop heeft de raadsman de rechtbank verzocht – bij bewezenverklaring – te komen tot een strafoplegging waarbij verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd die gelijk is aan het ondergane voorarrest. Een onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zou eventueel ook kunnen worden opgelegd tot de dag dat verdachte behandeld kan worden. Tevens zou bepaald kunnen worden dat verdachte wordt begeleid naar een goed medicatiegebruik, waarna verdachte uiteindelijk naar begeleid wonen wordt geleid. Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging heeft de raadsman verlenging van de proeftijd bepleit.
10.3.
De overwegingen van de rechtbank
Bewezen is verklaard een poging tot moord door verdachte jegens zijn oom. Met een scherp zwaard met een gewicht van ruim een kilo heeft verdachte, nadat hij na een woordenwisseling terug is gekomen van het toilet, op zijn oom afgelopen en deze op het hoofd geslagen. De omstandigheid dat het slachtoffer niet is komen te overlijden is een gelukkige, die niet te danken is aan de handelwijze van verdachte. Verdachtes oom heeft als gevolg van het handelen van verdachte een week in het ziekenhuis moeten verblijven en heeft aan de slag op het hoofd een litteken van 11 cm overgehouden.
Sedert verdachte in het gezin van vader vanwege zijn gedrag niet meer te handhaven was, woont verdachte sinds een aantal jaren bij zijn oom en oma in huis. Verdachte is in het verleden veroordeeld voor diverse (gewelds)delicten, voor een deel waarvan oma en met name oom het slachtoffer waren. Desondanks blijkt uit de houding van het slachtoffer in deze zaak, oom, dat hij enkel het beste met verdachte voorheeft en dat hij wil dat verdachte geholpen wordt. Gelet op deze specifieke omstandigheden van dit geval is de rechtbank van oordeel dat behandeling van verdachte zwaarder dient te wegen dan de strafoplegging en komt de rechtbank dan ook tot een andere strafmaat dan geëist door de officier van justitie.
Bij de strafoplegging is tevens rekening gehouden met de adviezen van de deskundigen, zoals hiervoor is vermeld onder punt 9, op basis waarvan de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht. De deskundigen adviseren behandeling en begeleiding in het kader van een TBS met voorwaarden.
Blijkens het uitgebracht rapport van 7 november 2013 kan de reclassering zich vinden in het door de deskundigen geadviseerde TBS met voorwaarden. In het verleden zijn reeds diverse pogingen van de reclassering om verdachte succesvol te begeleiden en hem een passende behandeling te laten ondergaan mislukt vanwege een niet-meewerkende houding van verdachte. Er is vanaf 19 november 2013 voor verdachte een klinische behandelplek beschikbaar binnen de FPA te Venray. Echter verdachte maakt een ongemotiveerde indruk en de kans op onttrekking aan eventuele voorwaarden en de behandeling wordt als hoog ingeschat. Derhalve wordt vanuit de FPA Venray aangegeven dat het van belang is om eventuele bijzondere voorwaarden nauw af te stemmen. Met name is van belang dat in de voorwaarden wordt opgenomen dat verdachte eventuele geïndiceerde medicatie dient te nemen. Het wordt sterk afgeraden om een drugs- en alcoholverbod op te leggen. Dit omdat te verwachten valt dat betrokkene terugvalt in het gebruik van middelen of op zijn minst een uitglijder in middelengebruik kent.
Ter terechtzitting heeft de deskundige [J.S.] aangegeven dat een schorsing van de voorlopige hechtenis met het oog op een mogelijke opname van verdachte in de FPA Venray een optie is. Gelet op de cannabisafhankelijkheid bij verdachte is het nodig dat hierop gecontroleerd wordt ten behoeve van het monitoren en behandelen hiervan.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies van de deskundigenrapportage over, maakt deze tot de hare en volgt de adviezen.
Nu verdachte een fors dwangkader nodig heeft voor het volgen van een behandeling zal de rechtbank overgaan tot het opleggen van een TBS met voorwaarden. Dit omdat mildere vormen van dwang in het verleden ontoereikend zijn geweest en verdachte ook zelf geenszins nut en noodzaak van behandeling inziet. Deze modaliteit brengt met zich mee dat mocht verdachte zich niet houden aan de voorwaarden, de thans opgelegde TBS met voorwaarden omgezet kan worden in een TBS met dwangverpleging. De huidige zaak voldoet aan alle voorwaarden voor een ongelimiteerde TBS met dwangverpleging. Immers:
- ten tijde van het bewezen verklaarde feit bestond er bij verdachte een ziekelijke
stoornis van de geestvermogens;
- het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaren of meer is gesteld en de veiligheid
van anderen dan de verdachte en de algemene veiligheid van personen of goederen
eist het opleggen van deze maatregel;
- het betreft een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de
onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
De maatregel van TBS met voorwaarden is vooralsnog de meest passende maatregel om enerzijds de maatschappij te beveiligen en anderzijds verdachte nog perspectief te bieden.
Aan de TBS zullen de hierna onder ‘beslissing’ te vermelden voorwaarden worden verbonden, zoals door de reclassering is opgenomen in het maatregelrapport d.d.
7 november 2013. Ter terechtzitting van 15 november 2013 heeft verdachte zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
Nu verdachte per 19 november 2013 reeds kan worden opgenomen in de FPA Venray heeft de rechtbank verdachte met ingang van die datum bij afzonderlijke beslissing geschorst uit de voorlopige hechtenis, zulks onder de daarin vermelde voorwaarden. Thans zal de rechtbank bepalen dat verdachte, die is geplaatst in de FPA Venray, zijn behandeling aldaar zal voortzetten en dat deze maatregel van TBS dadelijk uitvoerbaar is.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, zulks met aftrek van het voorarrest. Gezien het vorenoverwogene acht de rechtbank een langere gevangenisstraf – zoals door de officier van justitie geëist – hier niet op zijn plaats.

11.Toepasselijke wetsartikelen

Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 37a, 38, 381, 45, 189.

12.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

Hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de noodzaak van behandeling van verdachte betrekt de rechtbank ook bij haar beslissing op de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Met betrekking tot de vordering met parketnummer 04/850298/11:
Nu bij beslissing van de politierechter te Roermond 21 januari 2013 reeds is gelast dat de bij vonnis van 11 april 2012 opgelegde proeftijd voor de duur van één jaar zal worden verlengd, zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
Met betrekking tot de vordering met parketnummer 04/229421-11:
De rechtbank is van oordeel dat, nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit, omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de aan de verdachte bij de veroordeling bij vonnis van 23 januari 2012 opgelegde voorwaardelijke straf beslist dient te worden dat de proeftijd met één jaar zal worden verlengd.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke
gevangenisstrafvoor de tijd van
274 dagen;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte;
verbindt aan de terbeschikkingstelling de volgende
voorwaarden:
verdachte zal zich niet schuldig maken aan strafbare feiten;
verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking
verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
3. verdachte zal zich binnen 3 dagen na de definitieve vonnisdatum telefonisch
melden bij GGZ Reclassering VvG op het telefoonnummer 0475-319747. Hierna
moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit
noodzakelijk acht;
4. verdachte verplicht zich om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven
indicatiestelling zich te laten opnemen binnen de FPA Venray of een soortgelijke
intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij hij zich zal
houden aan de aanwijzingen, die hem in het kader van die behandeling door of
namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. Hij
verlaat daarbij de instelling niet zonder toestemming van de behandelaars en houdt,
indien de behandelaars het noodzakelijk achten, zich aan het medicatiebeleid;
5. verdachte verplicht zich om vanaf de datum dat hij doorgeplaatst kan worden
naar een RIBW of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de
reclassering, aldaar te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat
deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de
reclassering dit noodzakelijk acht;
6. verdachte streeft naar onthouding van alcohol- en druggebruik en werkt mee aan
urinecontroles en blaastesten; in geval van een terugval of uitglijder in alcohol- of
middelengebruik werkt hij mee aan een behandeling bij de ambulante
verslavingszorg;
7. verdachte geeft inzicht in zijn belevingswereld en openheid over nieuwe contacten
binnen zijn netwerk;
8. verdachte zal zich niet buiten de Nederlandse landsgrenzen begeven, zonder
toestemming van de reclassering;
beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
Beslissing met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging:
parketnummer 04/850298/11:
wijst afde vordering van de officier van justitie;
parketnummer 04/229421-11:
gelast dat de bij het vonnis van 23 januari 2012 met dit parketnummer opgelegde
proeftijdvoor de duur van één jaar zal worden
verlengd.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, M.B.T.G. Steeghs en J. Iding, rechters, van wie mr. M.B.T.G. Steeghs voorzitter, in tegenwoordigheid van C. van Est als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 29 november 2013.
Mr. J. Iding is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg, Recherche Noord en Midden-Limburg, opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2013015069 d.d. 31 maart 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 19 februari 2013, pag. 17 t/m 19.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 februari 2013, pag. 7 en 8.
4.Proces-verbaal van verhoor d.d. 18 februari 2013, pag. 9 t/m 11.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 februari 2013, pag. 69 en 70.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 februari 2013, pag. 94 t/m 100.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 februari 2013, pag. 101 t/m 105.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 februari 2013, pag. 106 t/m 112.
9.Foto, behorende bij het hiervoor vermelde proces-verbaal van verhoor, pag. 113.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2013, nummer PL233R 2013015069-36.
11.Proces-verbaal van verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris d.d. 24 juli 2013.