7.2.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Op 19 februari 2013 doet [slachtoffer] aangifteen verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op 18 februari 2013 kwam ik rond 9.50 uur thuis op de [adres slachtoffer]. Ik woon daar samen met mijn moeder en mijn neefje [verdachte]. Op enig moment vroeg [verdachte] om geld aan mijn moeder, zijn oma. Ik antwoordde dat hij niets kreeg. Ik hoorde dat [verdachte] mij kankerlijer noemde en zei dat ik kapot kon gaan. Ik zag dat [verdachte] de telefoon pakte en naar de wc liep. Na een tijdje kwam hij de woonkamer binnen en liep naar de wapenkast. Ik zag dat [verdachte] het samoeraizwaard achter de wapenkast pakte. Ik zag dat [verdachte] met het samoeraizwaard in zijn handen op mij af kwam lopen. Ik zag dat hij met het samoeraizwaard naar mij sloeg. Ik voelde een klap op mijn hoofd en ik viel op de grond. Ik ben even bewusteloos geweest en toen ik bijkwam heb ik een doek op de wond gedrukt. Het bloedde flink. Ik ben door mijn broer naar het ziekenhuis gebracht.”
Verbalisanten Storms en Niewitecki relateren– zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op 18 februari 2013, omstreeks 10.30 uur, kregen wij de melding om te rijden naar de [adres slachtoffer]. Wij hoorden dat [verdachte] zijn oom [slachtoffer] zou hebben geslagen met een zwaard. Wij hoorden dat [slachtoffer] naar het ziekenhuis te Roermond zou zijn gereden. Wij zijn de woning binnen gegaan en zagen dat er veel bloed in de woning op de grond lag.”
Op 18 februari 2013 verklaart getuige [getuige 1]– zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik woon samen met mijn kleinzoon [verdachte] en mijn zoon [slachtoffer]. [slachtoffer] is de oom
van [verdachte]. Vandaag was ik thuis. Op een gegeven moment werd [verdachte] kwaad. Op een
gegeven moment kwam [slachtoffer] ook binnen. Hij is toen bij mij aan de eetkamertafel komen
zitten. Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] tussen twee kasten graaide en een zwaard pakte. Hij was hiermee heen en weer aan het zwaaien. Ik zag dat [verdachte] op ons kwam afgelopen. Ik zag vervolgens dat [verdachte] bovenhands sloeg met het zwaard en dat hij [slachtoffer] hiermee raakte. Ik zag dat [slachtoffer] direct begon te bloeden. Het bloed spoot uit zijn hoofd. [slachtoffer] is naar het ziekenhuis in Roermond gebracht. Ik zie vaker dat [verdachte] het zwaard aan het slijpen is om hem scherp te maken.”
Verbalisant [verbalisant 1] relateert– zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik heb het telefoongesprek, verkregen van de meldkamer Limburg-Noord, schriftelijk uitgewerkt. Het gesprek vindt plaats op 18 februari 2013. [verdachte] belt die dag omstreeks 10.08 uur de meldkamer. In het telefoongesprek is [verdachte] afgekort met de letter “A”. De meldkamer is afgekort met de letter “M”.
…
M: Met wie spreek ik?
A: Met [verdachte].
…
A: Oom [slachtoffer] zei dat hij me kapot wil slaan.
…
M: Waarom is het ontstaan?
…
A: Er is niks aan vooraf gegaan.
…
M: Wat moeten wij doen? Zegt hij van “er is niks aan de hand” jij zegt “er is niks aan de hand” en dan kunnen wij weer weggaan.
A: Nee, hij begint tegen mij te schelden dat hij me kapot wilde slaan, dat doet hij vaker en jullie doen er helemaal niks aan.
M: Wij zijn dus vaker gebeld, begrijp ik?
A: Ja.
M: En toen hebben wij er niks aan gedaan?
A: Nee.
M: En waarom denk je dat we er nu wel wat aan zouden doen?
A: Omdat ik hem anders dadelijk kapot maak.
…”
Op 18 februari 2013 verklaart verdachte– zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik woon op de [adres slachtoffer], samen met mijn oma en mijn oom, [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft mij bedreigd vandaag. Hij bewoog toen in mijn richting. Ik dacht dat hij mij wilde aanvallen, maar dat deed hij niet. Ik heb niet gezien dat [slachtoffer] mij wilde vastgrijpen. Toen [slachtoffer] op mij af kwam ben ik naar de wc gelopen. Ik heb toen de politie gebeld, maar die kwamen niet. Ik ben de wc uitgelopen. Omdat ik me bedreigd voelde door [slachtoffer], heb ik mijn samoeraizwaard gepakt. Het is een zwaard dat scherp genoeg is voor de kop. Het zwaard lag thuis, achter de schietkast. De schietkast ligt links in de woning. Toen ik van de wc kwam pakte ik het zwaard en liep toen richting [slachtoffer] met het zwaard in mijn hand. Ik zag dat [slachtoffer] op mij afkwam. Toen heb ik geslagen. Ik heb [slachtoffer] aan de linkerkant op zijn kop geslagen. Ik heb hem bewust op zijn hoofd geslagen. De punt is bot, dus steken heeft geen zin. Ik heb met de scherpe kant van het zwaard
geslagen, anders werkt het niet. Nadat ik [slachtoffer] met het zwaard had geslagen, zag ik dat hij op
de grond lag en toen sprong het hoofd open.”
Op 19 februari 2013 verklaart verdachte– zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik heb gisteren een meningsverschil met [slachtoffer] gehad. Ik vroeg [slachtoffer] om geld en hij gaf mij dat niet. Ik weet dat we tegen elkaar hebben gescholden. Ik noemde hem kankerlijer. U vraagt mij wat ik ervan vind dat [slachtoffer] in het ziekenhuis ligt. Ik hoop dat het goed met hem gaat. Ik poets het zwaard wel eens. Ik was het zwaard ook scherp aan het maken. Ik ben aan de botte kant begonnen om het scherp te maken. Ik ben daar met schuurpapier overheen gegaan. Ik wilde het zwaard vlakker maken omdat je dan een scherpere hoek krijgt. Dat wilde ik zodat het ook werkt als je het een keer nodig hebt.”
Op 26 februari 2013 verklaart verdachte– zakelijk weergegeven – als volgt:
“U toont mij een foto. Dat is het samoeraizwaard van mij dat ik heb gebruikt om oom [slachtoffer] op de kop te slaan. Ik heb met de politie gebeld omdat oom [slachtoffer] mij bedreigd had. Ik was toen op de wc in mijn woning. Toen ik uit de wc kwam zat oom [slachtoffer] in de stoel in de woonkamer. Ik liep naar de plaats waar het zwaard stond om het zwaard te pakken. Ik liep in de richting van oom [slachtoffer]. Oom [slachtoffer] kwam op mij af. Ik heb toen moeten slaan. Oom [slachtoffer] heeft mij bedreigd met woorden. Hij heeft mij niet eerder geslagen. Ik heb gezien dat oom [slachtoffer] bloedde.”
Bij voormeld proces-verbaal bevindt zich een fotowaarop het zwaard is afgebeeld.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal, waarin de verbalisant [verbalisant 2] – zakelijk weergegeven – het volgende relateert:
“Verdachte A. Hilgersum werd op 18 februari 2013 aangehouden omdat hij zijn oom [slachtoffer] met een zwaard op zijn hoofd had geslagen. Het daarbij gebruikte zwaard werd in beslag genomen. Op 11 juni 2013 werd door mij het zwaard gewogen. Het zwaard, zonder schede, woog 1.110 gram.”
Tegenover de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer]– zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik vind het goed dat u het litteken op mijn hoofd opmeet. Door de gebeurtenissen op 18 februari 2013 ben ik in het ziekenhuis beland en daar heb ik een week gelegen.”
De rechter-commissaris vermeldt in dit proces-verbaal: “Het litteken is 11 cm lang.”
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde – kort gezegd – omdat verdachte zich in een psychose bevond en de vraag is of hij in staat was om zich kalm en rustig te beraden.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte heeft op 18 februari 2013 omstreeks 10.08 uur de politie gebeld. Dit deed hij vanaf de toiletruimte in de woning. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij het slachtoffer kapot zou maken. Vervolgens is hij vanuit het toilet de kamer ingegaan, heeft het samoeraizwaard gepakt, is naar het slachtoffer gelopen en heeft hem met dit zwaard op het hoofd geslagen. Voorts heeft verdachte
verklaard dat hij zijn oom bewust op zijn hoofd heeft geslagen met de scherpe kant van het
zwaard (dat hij overigens zelf scherp had gemaakt), omdat het anders niet werkt. Verdachte heeft het voornemen uitgesproken om zijn oom kapot te maken en voert vervolgens een aantal handelingen uit om dit voornemen uit te voeren. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte over zijn daad heeft nagedacht en voldoende tijd heeft gehad om zich te bezinnen. Dat verdachte verkeerde in een zodanige psychotische toestand dat hij zich niet meer zou kunnen beraden, is niet gebleken, ook niet uit de persoonlijkheidsrapportages (waarover hieronder meer). Het verweer van de raadsman wordt verworpen en het bestanddeel ‘na kalm beraad en rustig overleg’ kan worden bewezen verklaard.
De raadsman heeft voorts de vraag gesteld of, nu niets bekend is over de aard van het letsel van het slachtoffer, een slag met het zwaard zou kunnen leiden tot de dood van het slachtoffer.
Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank het volgende. Het slachtoffer heeft om hem moverende redenen geen toestemming gegeven voor het opvragen van medische informatie. Met betrekking tot het letsel van het slachtoffer blijkt uit het dossier dat hij van een gewoon ziekenhuis is overgebracht naar een academisch ziekenhuis en dat hij daar een week opgenomen is geweest. Thans is nog een litteken van 11 cm op het hoofd aanwezig. Hieruit leidt de rechtbank af dat het letsel ernstiger was dan enkel een kapotte hoofdhuid die gehecht moest worden. Gelet op het gegeven dat het hoofd een kwetsbare plek is en vast staat dat verdachte met een zwaard met een gewicht van ruim een kilo met de scherpe kant op het hoofd heeft geslagen, is de rechtbank van oordeel dat een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer ten gevolge van deze handeling zou komen te overlijden. Dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard heeft blijkt uit zijn handelen, onder meer door bewust met de scherpe kant van het zwaard te slaan.