ECLI:NL:RBLIM:2013:9331

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 november 2013
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
03/661064-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in dodelijk verkeersongeval door verkeerslicht

Op 29 november 2013 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 17 december 2012 in Venlo. De verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig, werd verweten dat zij een verkeerslicht negeerde en daardoor een voetganger aanreed, wat leidde tot de dood van deze voetganger. De tenlastelegging omvatte zowel het negeren van een rood verkeerslicht als het niet stoppen voor een geel licht. Tijdens de zitting op 15 november 2013 werd het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie stelde dat de verdachte door het rode licht was gereden, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte door het gele licht was gereden en dat er geen causaal verband was tussen haar handelen en het overlijden van het slachtoffer.

De rechtbank overwoog dat voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 sprake moet zijn van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de verdachte niet weerlegd werd door de getuigenverklaringen en dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte door rood licht had gereden. De rechtbank stelde vast dat het slachtoffer het verkeerslicht had genegeerd en dat de gedragingen van de verdachte niet als een verkeersfout konden worden gekwalificeerd. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.

De rechtbank benadrukte dat de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag niet automatisch leidt tot schuld en dat de gedragingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden niet als verwijtbaar konden worden aangemerkt. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. J. Iding als voorzitter. Het vonnis werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, C. van Est.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/661064-13
Datum uitspraak : 29 november 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats en datum],
wonende te [adres],

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 november 2013.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
zij op of omstreeks 17 december 2012 in de gemeente Venlo, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Tegelseweg, gaande in de richting Venlo en gekomen bij het kruispunt bestaande uit de Tegelseweg, de Hulsterweg en de Danoweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, genoemd kruispunt in strijd met een voor haar, verdachte, geldend en rood licht uitstralend driekleurig verkeerslicht op te rijden, dan wel terwijl het
aldaar geplaatste driekleurige verkeerslicht in haar richting reeds enige tijd geel licht uitstraalde niet te stoppen, doch die kruising of splitsing van wegen met onverminderde snelheid op - en over te rijden, op het moment dat een voor haar, verdachte, van rechts komende voetganger reeds begonnen was, danwel doende was dat kruispunt over te steken,
ten gevolge waarvan zij met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig in botsing of aanrijding is gekomen met die voetganger, waardoor [slachtoffer] werd gedood;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 17 december 2012, in de gemeente Venlo, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Tegelseweg, gaande in de richting Venlo en gekomen bij het kruispunt bestaande uit de Tegelseweg, de Hulsterweg en de Danoweg, genoemd kruispunt in strijd met een voor haar, verdachte, geldend en rood
licht uitstralend driekleurig verkeerslicht is op gereden, danwel terwijl het aldaar geplaatste driekleurige verkeerslicht in haar richting reeds enige tijd geel licht uitstraalde niet is gestopt, doch die kruising of splitsing van wegen met onverminderde snelheid op - en over is gereden, op het moment dat een voor haar, verdachte, van rechts komende voetganger reeds begonnen was, dan wel doende was dat kruispunt over te steken, ten gevolge waarvan zij met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig in botsing of aanrijding is gekomen met die voetganger, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De geldigheid van de dagvaarding

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.

4.De bevoegdheid van de rechtbank

Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.

6.Schorsing der vervolging

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

7.Overwegingen

7.1.
Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Volgens de officier van justitie is verdachte door het rode licht gereden en daarmee heeft verdachte een aanmerkelijke fout gemaakt. Ondanks dat zowel verdachte als het slachtoffer zeer waarschijnlijk door het rode licht zijn gereden respectievelijk gelopen, heft medeschuld aan de zijde van het slachtoffer de schuld van verdachte niet op.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Volgens de raadsman is er geen causaal verband tussen het overlijden van het slachtoffer en de verweten verkeersfout. Subsidiair stelt de raadsman dat verdachte geen schuld heeft aan het verkeersongeval, nu verdachte heeft verklaard dat zij niet door het rode, maar door het gele licht is gereden. Verdachte is niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend geweest.
7.2.
Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
Verdachte wordt - kort samengevat - verweten dat zij een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt, doordat zij met haar personenauto een kruispunt is opgereden waarbij zij het rode dan wel gele verkeerslicht heeft genegeerd als gevolg waarvan zij op die kruising een overstekende voetganger heeft aangereden. [1]
De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte schuld heeft aan voornoemd verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of verwijtbaar onoplettend gedrag.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van die vraag aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. [2] Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van even bedoelde bepaling. Voorts verdient het opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meerdere wettelijke regels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Met betrekking tot de oorzaak van het ongeval overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte reed met haar personenauto over de Tegelseweg richting Venlo. De Tegelseweg bestaat uit twee rijbanen gescheiden door een grasberm. De rijbaan is verdeeld in drie rijstroken. Verdachte reed op de middelste rijstrook bestemd voor het recht doorgaand verkeer. Ter hoogte van het Vie Curie ziekenhuis is er een grote kruising. Gezien vanuit de rijrichting van verdachte kruist de Tegelseweg links met de Danoweg (= de toegangsweg tot het Vie Curie ziekenhuis) en rechts met de Hulsterweg. Het slachtoffer is overgestoken ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats – gezien de rijrichting van verdachte - gelegen voorbij de kruising van de Tegelseweg met de Hulsterweg. Zij liep vanuit de richting van Hulsterweg in de richting van de Danoweg. Ter hoogte van deze voetgangersoversteekplaats heeft de aanrijding tussen de auto van verdachte en het slachtoffer plaatsgevonden.
Voormeld kruispunt is voorzien van verkeerslichten. De verkeersregelinstallatie is als volgt ingesteld: fase 8 is de rijrichting van verdachte; fase 32 de voetgangersoversteekplaats over de Tegelseweg van de Hulsterweg richting de Danoweg; fase 12 het oprijdend verkeer van de Danoweg dat linksaf de Tegelseweg in de richting van Venlo wil oprijden. Deze drie fasen zijn als conflicterende richtingen ingesteld, hetgeen betekent dat zij niet tegelijkertijd groen licht hebben.
Verdachte verklaart dat, toen zij met een snelheid van 50 à 60 km per uur voormeld kruispunt naderde, het verkeerslicht op oranje sprong en dat zij naar haar inschatting op dat moment niet meer in staat was om tijdig te stoppen waarop zij de beslissing nam door oranje te rijden.
Deze verklaring van verdachte wordt naar het oordeel van de rechtbank niet weerlegd door de bewijsmiddelen. In tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een weerlegging van de verklaring van verdachte met name niet te vinden is in de verklaring van getuige [getuige 1].
[getuige 1] heeft verklaard dat de auto van verdachte al enige tijd voor haar reed. Zij verklaart dat zij zag dat het verkeerslicht bij het Vie Curie ziekenhuis op oranje sprong en dat zij zag de personenauto van verdachte sneller ging rijden. Zij komt tot die conclusie omdat de afstand tussen haar auto en die van verdachte groter werd. Zij reed 50 km per uur, maar ging haar snelheid minderen op het moment dat zij zag dat het verkeerslicht op oranje sprong. Vervolgens zag zij dat verdachte het rode verkeerslicht negeerde en door rood reed op het moment dat het rode licht al 3 tot 4 seconden op rood stond.
De waarnemingen die [getuige 1] heeft gedaan zijn gedaan vanuit de positie van achter de auto van verdachte. Onduidelijk is op welke afstand van verdachte [getuige 1] zich bevond en op welke afstand zij een en ander heeft waargenomen. Vanuit het perspectief van [getuige 1] kan dan ook niet met zekerheid worden vastgesteld of verdachte de stopstreep passeerde toen het verkeerslicht rood licht uitstraalde.
De acceleratie waar [getuige 1] over verklaart komt evenmin vast te staan. [getuige 1] heeft verklaard dat zij meteen begon met het minderen van snelheid toen zij het verkeerslicht op oranje zag springen. Verdachte heeft niet verklaard haar snelheid te hebben aangepast bij het oprijden van de kruising. Het gevolg hiervan is dat de auto van [getuige 1] verder verwijderd raakt van de auto van verdachte als gevolg van de snelheidsvermindering van de auto van [getuige 1].
Tevens heeft [getuige 1] verklaard dat het verkeerslicht al 3 tot 4 seconden op rood stond toen verdachte door het rode licht reed. Deze verklaring strookt niet met het gegeven dat de ontruimingstijd tussen fase 12 (verkeer komende uit de richting Danoweg) en de Tegelsweg (fase 8) 0 seconden is en dat getuigen [getuige 2] en [getuige 3] (beiden komende uit de Danoweg) verklaren dat op het moment dat zij doende zijn op te trekken en de Tegelseweg (richting Tegelen) op te rijden en over te steken teneinde hun weg over de Tegelseweg richting Venlo te vervolgen al zien dat het ongeval plaatsvindt.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van [getuige 1] dan ook niet redengevend om te dienen als bewijsmiddel voor de stelling dat verdachte door rood licht is gereden.
De conclusie van de politie, uitgedrukt in een bepaalde mate van waarschijnlijkheid, is mede gebaseerd op de verklaring van getuige [getuige 1]. Immers relateert de politie in haar analyse van de verkeersregelinstallatie dat zij uitgaat van de juistheid van - onder meer - de getuigenverklaringen, waaronder die van [getuige 1]. [3] Nu de conclusie van de politie naar het oordeel niet kan worden gedragen door de verklaring van getuige [getuige 1], legt de rechtbank deze conclusie naast zich neer. Noch op basis van het politieonderzoek noch op basis van getuigenverklaringen kan komen vast te staan dat verdachte door het rode licht is gereden.
Anderzijds is wel komen vast te staan dat het slachtoffer door het rode licht is gelopen. Dit blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 4] die naast het slachtoffer stond te wachten voor het rode verkeerslicht. Voorts wordt deze verklaring bevestigd door de werking van de verkeersregelinstallatie, die zo was ingesteld dat fase 32 (voetgangersoversteekplaats) niet tegelijkertijd groen kon hebben met fase 8, die net groen had gehad en ook niet met de daaropvolgende fase 12 (oprijdend verkeer vanuit de Danoweg), terwijl uit de reeds hiervoor aangehaalde verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] blijkt dat fase 12 groen licht had.
In het onderhavige geval zijn er voorts geen feiten en omstandigheden die maken dat de rechtbank tot het oordeel komt dat het passeren van het verkeerslicht welk op dat moment geel licht uitstraalde een verkeersfout oplevert. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet gebleken is dat de gedragingen van verdachte kort voorafgaand aan de aanrijding met het slachtoffer zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend zijn geweest. De vraag of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet derhalve ontkennend worden beantwoord. Dientengevolge zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde onderdeel is rechtbank van oordeel dat nu niet vastgesteld is dat verdachte een verkeersfout heeft gemaakt door in de gegeven omstandigheden door het oranje/gele licht te rijden, terwijl wel is vast komen te staan dat het slachtoffer het voor haar rood licht uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd, niet geconcludeerd kan worden dat de gedragingen van verdachte gevaar op de weg hebben veroorzaakt en/of het verkeer op de weg hebben gehinderd zoals bedoeld in artikel 5 WVW 1994 waardoor verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, M.B.T.G. Steeghs en J. Iding, rechters, van wie mr. J. Iding voorzitter, in tegenwoordigheid van C. van Est als griffier en
uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 29 november 2013.
Mr. J. Iding is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Daar waar er wisselend gesproken wordt over oranje licht (verdachte, getuigen) en geel licht (politie, officier van justitie/OM) zoekt de rechtbank aansluiting bij de terminologie zoals tenlastegelegd, te weten “geel licht”.
2.Hoge Raad, 1 juni 2004, LJN: AO5822, r.o. 3.5.
3.Proces-verbaal analyse Verkeersregelinstallatie d.d. 7 maart 2013 pagina 18