ECLI:NL:RBLIM:2013:9136

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
03/850075-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW

Op 15 februari 2012 vond er een verkeersongeval plaats in Maastricht waarbij een fietser om het leven kwam. De verdachte, bestuurder van een personenauto, had een vrachtauto ingehaald vlak voor een kruising, zonder te zien dat een fietser de kruising overstak. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte de fietser niet kon zien aankomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een verkeersfout had gemaakt door op een onvoorzichtige manier in te halen, maar dat deze fout niet aanmerkelijk genoeg was om als schuld te worden gekwalificeerd onder artikel 6 WVW. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk gevaarlijk rijgedrag, wel bewezen. De rechtbank legde een geldboete van € 1000,- op, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zeven maanden. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de omstandigheden van de zaak, waaronder de ernst van de gevolgen van het ongeval en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/850075-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 november 2013
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Raadsman is mr. E.H.J. van der Heijden, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de terechtzittingen van 24 september 2013 en
12 november 2013, waarbij de officier van justitie, verdachte en diens raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegd feit wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto vlak voor een kruising een vrachtauto ingehaald en daarbij niet gezien dat een fietser doende was de kruising over te steken. De inhaalmanoeuvre van de verdachte heeft geleid tot een botsing met de bestuurster van de fiets, die als gevolg van deze botsing is overleden. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte, hoewel hij op een voorrangsweg reed, een grove inschattingsfout gemaakt door vlak voor de kruising een vrachtwagen in te halen. Het zicht op de kruising werd door deze vrachtwagen immers grotendeels en op het moment van inhalen zelfs volledig beperkt. De officier van justitie komt tot de slotsom dat de gedraging van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig kan worden gekwalificeerd, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – op basis van de in zijn pleitnotitie weergegeven gronden – vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegd feit. Kort samengevat komt het verweer erop neer dat verdachte geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, omdat hij het slachtoffer niet kon zien aankomen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 15 februari 2012 reed de getuige [getuige] als bestuurder van een vrachtauto over de Papyrussingel te Maastricht. Hij reed met een snelheid van ongeveer 35 tot 40 km/uur. [getuige] zag in zijn buitenspiegel dat er diverse auto’s achter hem reden.
[getuige] naderde op enig moment de kruising Papyrussingel/Pergamijndonk. Toen hij zich op ongeveer 10 meter voor de kruising bevond, zag hij dat een vrouw op een fiets vanuit de Pergamijndonk voornoemde kruising naderde. [getuige] zag dat de vrouw een slingerende beweging maakte met haar fiets. Hij nam vervolgens gas terug, omdat hij twijfelde of de bestuurster van de fiets zou stoppen of toch de kruising zou oversteken. [getuige] bleef op gepaste snelheid rijden, doch gaf de vrouw op de fiets wel nog de ruimte om over te steken.
[getuige] zag vervolgens dat de vrouw er toch voor koos om voor hem over te steken. Dit gebeurde op circa 2,5 meter afstand van de vrachtauto. De bestuurster van de fiets reed voorlangs [getuige]. Op datzelfde moment zag [getuige] in zijn buitenspiegel dat een personenauto (een blauwkleurige Renault Megane) doende was hem in te halen via de linker rijbaan. De bestuurster van de fiets werd door die personenauto aangereden. De vrouw vloog door de lucht en kwam met een smak terecht op het wegdek. [2]
De verdachte heeft ter terechtzitting op 12 november 2013 verklaard dat hij de bestuurder van de Renault Megane was en dat hij op de Papyrussingel achter een vrachtwagen reed. De vrachtwagen reed met een snelheid van ongeveer 35 km/uur. De afstand tussen verdachte en de vrachtauto bedroeg meer dan een autolengte. Toen de verdachte de kruising Papyrussingel/Pergamijndonk naderde, besloot hij om de vrachtwagen in te halen. Verdachte had naar eigen zeggen op dat moment vrij zicht op de kruising, alsmede op het voor hem tegemoetkomend verkeer. Verdachte zag dat hem geen verkeer tegemoet kwam en dat de kruising vrij was. Hierop zette hij zijn inhaalmanoeuvre in.
Toen verdachte de vrachtwagen bijna was gepasseerd zag hij plots dat er een fietser van rechts voor de vrachtwagen uitkwam en voor hem de rijbaan wilde oversteken. Verdachte had deze fietser niet eerder gezien. Verdachte trachtte nog uit te wijken, doch kon een botsing met de bestuurster van de fiets niet meer voorkomen.
Verdachte reed op het moment van inhalen naar eigen zeggen ongeveer 50 km/uur.
De bestuurster van de fiets, [slachtoffer], is als gevolg van het ongeval overleden.
Uit de verkeersongevalsanalyse [3] blijkt dat de Papyrusweg een voorrangsweg betreft. Ter hoogte van de kruising Papyrussingel/Pergamijndonk is het toegestaan om in te halen. Op
de Papyrussingel geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur. Aan de hand van het onderzoek aan de tachograaf van de vrachtauto van [getuige] en het raadplegen van botsproeven kan worden geconcludeerd dat verdachte ten tijde van de botsing met de fietser, ongeveer 50 km/uur heeft gereden.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden al dan niet (zoals de raadsman heeft gesteld) aan verdachte kan worden verweten.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte, op het moment dat hij de voor hem rijdende vrachtauto begon in te halen, zijn auto naar links heeft gestuurd. Vervolgens heeft hij gedurende het inhalen van de vrachtwagen enige tijd geen zicht gehad op de zijweg van rechts, waarvan hij wist dat die er was. Dit zicht werd immers belemmerd door de zich op dat moment rechts van verdachte bevindende vrachtwagen. Door aldus in te halen, juist op het moment dat verdachte (en de vrachtwagen) een van rechts komende zijweg passeerde(n), heeft de verdachte zichzelf in de positie gebracht dat hij het verkeer dat vanaf deze zijweg de kruising naderde niet (meer) kon zien. Daardoor heeft verdachte de overstekende fietser niet (tijdig) opgemerkt, waardoor een ongeval met dodelijk afloop heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door zichzelf in de positie te brengen dat hij onvoldoende zicht had op het voor hem gelegen weggedeelte gedurende de tijd die hij nodig had voor de inhaalmanoeuvre, een verkeersfout heeft gemaakt. Verdachte heeft niet goed opgelet en daardoor de fietsster over het hoofd gezien, terwijl hij deze wel had kunnen zien, als hij niet net voor de kruising zou hebben ingehaald.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze verkeersfout aanmerkelijke schuld – als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) – oplevert, zoals primair is tenlastegelegd. De rechtbank komt tot de conclusie dat dit niet het geval is en overweegt hiertoe het volgende.
Conform vaste jurisprudentie kan niet in zijn algemeenheid worden aangegeven of één verkeersfout voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersfout en de omstandigheden waaronder die fout is begaan.
Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW (HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252). Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van de verkeersfout van verdachte - los van de ernstige gevolgen, in casu de dood van de fietster - moet beoordelen of er overige factoren zijn die maken dat deze fout zo ernstig is dat dit aanmerkelijke onoplettendheid of onvoorzichtigheid oplevert.
In het onderhavige geval staat vast dat verdachte op een voorrangsweg reed, dat er bij hem geen alcohol in het spel was, dat zijn auto technisch in goede staat verkeerde en dat hij een naast hem liggende telefoon niet gebruikte. Er zijn geen aanwijzingen dat hij harder reed dan de maximaal toegestane snelheid. Uiteindelijk kan de rechtbank enkel concluderen dat verdachte de overstekende bestuurster van de fiets over het hoofd heeft gezien, door op een verkeerd moment in te halen. Ondanks het trieste gevolg hiervan kan het verkeersgedrag van verdachte onder deze omstandigheden niet worden aangemerkt als roekeloos of zeer/aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend. Daarom is niet voldaan aan de vereisten voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Wél acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, namelijk dat verdachte door een aanrijding met de bestuurster van de fiets te veroorzaken, gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond. Zijn rijgedrag was immers onvoldoende afgestemd op
de verkeerssituatie ter plaatse, waardoor het gevaar op een verkeersongeval ontstond dat zich in deze ook heeft gerealiseerd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 15 februari 2012, in de gemeente Maastricht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Papyrussingel, zijnde een voorrangsweg, en gekomen bij het kruisingsvlak van de Papyrussingel met de Pergamijndonk, vlak voor, dan wel op genoemd kruisingsvlak een over die Papyrussingel in dezelfde richting als hem, verdachte, rijdende vrachtauto heeft ingehaald, op het moment dat een voor hem, verdachte, van rechts komende bestuurster van een fiets reeds begonnen was, dan wel doende was de betreffende kruising vanuit de Pergamijndonk over te steken, ten gevolge waarvan hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in botsing is gekomen met die (bestuurster van die) fiets, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 100 uren, bij niet goed verrichten te vervangen door 50 dagen hechtenis en daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 7 maanden.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht – mocht de rechtbank tot een veroordeling komen – om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met de gevolgen die het verkeersongeval ook voor hem hebben gehad en met het feit dat de verdachte na het ongeval heeft getracht contact te zoeken met de familie van het slachtoffer. De nabestaanden hebben dit initiatief als zeer positief ervaren, doch waren hier (nog) niet aan toe.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van bewezen verklaarde, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als automobilist op 15 februari 2012 een fietster aangereden. Verdachte is, zonder de verkeerssituatie volledig te kunnen overzien, al inhalende een kruising opgereden en heeft daarbij de overstekende fietsster over het hoofd gezien. Ten gevolge van deze aanrijding is de fietsster overleden.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de omstandigheid dat
de door verdachte veroorzaakte gevaarlijke situatie een zeer dramatisch gevolg heeft gekregen, namelijk het overlijden van het slachtoffer. Met die gedachte zal verdachte
moeten leven.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank ook rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij een keer eerder is veroordeeld voor overtreding van
de WVW, namelijk voor rijden onder invloed.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij ter terechtzitting heeft laten blijken zelf ook zeer onder het ongeval te lijden en schuldbesef te hebben.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde misdrijf. Nu de rechtbank verdachte hiervan vrijspreekt en slechts tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde overtreding komt, zal zij een beduidend lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles overwegende acht de rechtbank een geldboete van € 1000,-, bij niet betalen te vervangen door 20 dagen hechtenis, een passende straf. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zeven maanden op zijn plaats.

6.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten
tijde van het bewezen verklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het
primairten laste gelegd feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt de verdachte
tot een geldboete van € 1.000,00bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
20 dagen;
  • veroordeelt verdachte tevens tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, voor de duur van
  • bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels
en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 november 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 februari 2012 in de gemeente Maastricht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de
weg, de Papyrussingel, zijnde een voorrangsweg, en gekomen bij het kruisingsvlak van de Papyrussingel met de Pergamijndonk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
vlak voor, danwel op genoemd kruisingsvlak een over die Papyrussingel in dezelfde richting als hem, verdachte, rijdende vrachtauto in te halen, op het moment dat een voor hem, verdachte, van rechts komende bestuurster van een fiets reeds begonnen was, dan wel doende was de betreffende kruising vanuit de Pergamijndonk over te steken, ten gevolge waarvan hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in botsing of aanrijding is gekomen met die (bestuurster van die) fiets, waardoor [slachtoffer] werd gedood;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 15 februari 2012, in de gemeente Maastricht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Papyrussingel, zijnde een voorrangsweg, en gekomen bij het kruisingsvlak van de Papyrussingel met de Pergamijndonk,
vlak voor, danwel op genoemd kruisingsvlak een over die Papyrussingel in dezelfde richting als hem, verdachte, rijdende vrachtauto heeft ingehaald, op het moment dat een voor hem, verdachte, van rechts komende bestuurster van een fiets reeds begonnen was, dan wel doende was de betreffende kruising vanuit de Pergamijndonk over te steken, ten gevolge waarvan hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in botsing of aanrijding is gekomen met die (bestuurster van die) fiets,
door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/850075-12
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 26 november 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman: mr. E.H.J. van der Heijden, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar de doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit, tenzij anders vermeld, delen van processen-verbaal op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt, als bijlagen opgenomen bij het dossier met proces-verbaalnummer PL2412/2012017740, van de regiopolitie Limburg-Zuid, gedateerd 16 mei 2012. Het dossier is doorgenummerd van pagina 1 t/m 37.
2.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], pag. 19 en 20.
3.Het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse d.d. 15 februari 2012, als bijlage gevoegd bij het procesdossier, pag. 2 t/m 5 en 16 t/m 18.