ECLI:NL:RBLIM:2013:9077

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
25 november 2013
Zaaknummer
C/03/184610 / FA RK 13-2169
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf en zorg- en opvoedingstaken van minderjarige in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de minderjarige, geboren in 1999, via de Kinder- en Jongerenrechtswinkel Limburg een verzoek ingediend tot wijziging van zijn hoofdverblijf en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. Dit verzoek volgde op een eerdere echtscheidingsbeschikking van 10 juli 2013, waarin het hoofdverblijf bij de moeder was vastgesteld. De minderjarige, die onder toezicht staat van Bureau Jeugdzorg, heeft aangegeven dat hij last heeft van de strijd tussen zijn ouders en dat hij liever bij zijn vader wil wonen. De vader stemt in met dit verzoek, terwijl de moeder zich hiertegen verzet en stelt dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is.

De rechtbank heeft de minderjarige gehoord en vastgesteld dat hij ontvankelijk is in zijn verzoek. De rechtbank overweegt dat, hoewel de minderjarige bij de vader verblijft, de wijziging van het hoofdverblijf niet in zijn belang is, omdat het hoofdverblijf slechts een formaliteit is. De rechtbank ziet geen noodzaak om het hoofdverblijf te wijzigen, maar erkent wel dat de huidige co-ouderschapsregeling niet goed functioneert. De vader werkt in de weekenden, waardoor de wisselmomenten niet in het belang van de minderjarige zijn.

De rechtbank besluit om de verblijfsregeling te wijzigen, zodat de minderjarige van zondag 18.00 uur in de even weken tot zondag 18.00 uur in de oneven weken bij de vader verblijft. De rechtbank benadrukt dat het van groot belang is dat de minderjarige contact houdt met beide ouders en dat de ouders niet langer hun onderlinge strijd op de minderjarige moeten projecteren. De gezinsvoogd zal toezien op de naleving van de nieuwe regeling. De beschikking is gegeven door mr. P. van Blaricum, rechter, en is openbaar uitgesproken op 19 november 2013.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 19 november 2013
Zaaknummer: C/03/184610 / FA RK 13-2169
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake de minderjarige:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [1999],
verder te noemen: [minderjarige],
kind van:
[naam moeder],
veder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. S.E.G.N. Schnabel, kantoorhoudende te Maastricht,
en
[naam vader],
verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. A.S.J.H. van den Bronk, kantoorhoudende te Maastricht.
Als belanghebbende wordt in deze aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te Roermond,
verder te noemen: bureau jeugdzorg.

1.Het verloop van de procedure

[minderjarige] heeft, gebruikmakend van de mogelijkheid tot informele rechtsingang als genoemd in artikel 1: 377g van het Burgerlijk Wetboek, op 4 oktober 2013, door middel van een brief geschreven door de Kinder- en Jongerenrechtswinkel Limburg, een verzoek ingediend strekkende tot de wijziging van zijn hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Op 27 september 2013 is een brief ingediende door mr. L.W.M. Hendriks, die zich bereid verklaart om als bijzonder curator voor [minderjarige] op te treden.
[minderjarige] is op 30 oktober 2013 door de kinderrechter gehoord.
De zaak is behandeld ter zitting van 13 november 2013.
Ter zitting heeft de moeder aanvullende stukken ingediend.

2.De feiten

[minderjarige] is geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk tussen de vader en de moeder. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag.
Bij echtscheidingsbeschikking van 10 juli 2013 is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder bepaald en is voorts een verblijfsregeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige] bij de vader vastgesteld. [minderjarige] verblijft thans feitelijk bij de vader.
[minderjarige] staat sinds 13 maart 2013 onder toezicht van bureau jeugdzorg.

3.Het verzoek en de standpunten van de ouders

3.1.
[minderjarige] heeft verzocht het hoofdverblijf te wijzigen en te bepalen dat hij het hoofdverblijf bij de vader zal hebben. Voorts heeft [minderjarige] verzocht de bij beschikking van 10 juli 2013 vastgestelde co-ouderschapregeling te wijzingen, in die zin dat hij om de week van maandag tot maandag bij de moeder zal verblijven. Zowel schriftelijk als tijdens het verhoor bij de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat hij graag het contact met beide ouders wil behouden. [minderjarige] is tevreden over de co-ouderschapregeling. Hij wil echter dat zijn hoofdverblijf bij de vader wordt vastgesteld, nu de moeder een aantal beslissingen heeft gemaakt die niet in zijn belang zijn. Daarnaast stelt hij veel last te hebben van de wisselmomenten tussen de ouders, nu deze voor onrust, ruzie en onduidelijkheid zorgen. [minderjarige] wil dat hij op maandag na schooltijd wisselt tussen de ouders, zodat de contacten tussen de ouders zoveel mogelijk worden beperkt.
3.2.
De moeder heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar de door haar ingediende stukken, gesteld zich niet te kunnen vinden in het verzoek van [minderjarige]. Zij stelt zich op het standpunt dat een wisseling van het hoofdverblijf en een wijziging van de co-ouderschapregeling niet in het belang van [minderjarige] is. Zij stelt dat de plaats van het hoofdverblijf van [minderjarige] slechts een formaliteit is, waarvan [minderjarige] geen hinder hoeft te ondervinden, nu de ouders een co-ouderschap zijn overeengekomen.
Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de co-ouderschapregeling heeft de moeder ter zitting gesteld dat de bij beschikking vastgestelde regeling dient te worden nagekomen, waarbij [minderjarige] aldus op vrijdag tussen de ouders wisselt. Dit is, gelet op het feit dat [minderjarige] ADHD heeft, in [minderjarige] belang. [minderjarige] kan dan immers gedurende het weekend wennen aan de ouder waarbij hij deze week zal verblijven, voordat hij op maandag weer naar school gaat. Omdat de vader echter weigert deze regeling na te komen, heeft de moeder [minderjarige] sinds juli nog maar twee keer gezien.
3.3.
De vader heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard in te stemmen met het verzoek van [minderjarige] tot wijziging van het hoofdverblijf. [minderjarige] wil thans bij de vader wonen, omdat de moeder, zonder medeweten van [minderjarige] en de vader, naar [land] is verhuisd. [minderjarige] wil hierdoor op dit moment minder vaak naar de moeder gaan en de vader stemt hiermee in. Sinds [minderjarige] bij de vader verblijft, is hij rustiger en haalt hij betere resultaten op school.
De vader werkt niet mee aan de bij beschikking vastgelegde co-ouderschapregeling, omdat [minderjarige] volgens deze regeling juist in de weekenden dat de vader werkt, bij de vader moet verblijven. Gelet op het feit dat [minderjarige] thans aangeeft niet of in ieder geval minder naar de moeder te willen gaan, acht de vader het in het belang van [minderjarige] dat [minderjarige] vooralsnog één weekend per veertien dagen naar de moeder gaat. In samenspraak met [minderjarige] kan dit later verder worden uitgebouwd.
2.4.
Bureau jeugdzorg heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat het van groot belang is dat [minderjarige] contact heeft met beide ouders. [minderjarige] heeft ook aangegeven dit te willen. Hij wil dat de co-ouderschapregeling wordt doorgezet, maar ondervindt last van de wisselmomenten tussen de ouders. Deze problemen waren er niet toen [minderjarige] nog, voorafgaand aan de beschikking van 10 juli 2013, op zondag wisselde tussen de ouders. Bureau jeugdzorg stelt daarom voor de wisselmomenten tussen de ouders weer plaats te laten vinden op zondag, zoals voorheen. [minderjarige] is erg gevoelig voor druk van buitenaf en kampt met loyaliteitsproblemen.
2.5.
De Raad voor de Kinderbescherming te Maastricht, verder te noemen: de raad, heeft de rechtbank ter zitting geadviseerd om op korte termijn voor duidelijkheid te zorgen, nu dit voor [minderjarige] van groot belang is. [minderjarige] zit, als gevolg van de vechtscheiding tussen de ouders, in een loyaliteitsconflict, waarbij hij thans de zijde van de vader kiest. Hij heeft echter meermalen bij de rechtbank aangegeven dat hij graag naar de moeder wil gaan en dat hij instemt met de co-ouderschapregeling, zoals overeengekomen tussen de ouders. De raad is daarom van mening dat het contact met de moeder zo snel mogelijk dient te worden hersteld. Er is geen aanleiding tot een raadsonderzoek of het benoemen van een bijzonder curator. Er moet een knoop worden doorgehakt zodat de ouders en [minderjarige] verder kunnen.

4.Beoordeling

4.1.
De rechtbank heeft [minderjarige] gehoord naar aanleiding van de brief die hij, via de Kinder- en Jongerenrechtswinkel Limburg, heeft ingestuurd. De rechtbank acht [minderjarige] in zijn verzoek ontvankelijk en overweegt daartoe als volgt.
In artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek wordt artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing verklaard. De rechtbank begrijpt dit aldus dat de informele rechtsingang, die in artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek is gecreëerd voor de minderjarige van twaalf jaar of ouder, eveneens open staat voor de minderjarige die een beslissing wenst op de voet van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. Aldus kan de minderjarige aan de rechter kenbaar maken dat hij prijs stelt op een ambtshalve beslissing ten aanzien van een regeling omtrent de uitoefening van het ouderlijk gezag. In gevolge lid 2 sub a en sub b van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank ambtshalve een beslissing nemen inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en inzake het hoofdverblijf.
4.2.
Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf overweegt de rechtbank dat voorgenoemd artikel 1: 253a van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Ingevolge lid 2 van dit artikel kan de rechtbank een beslissing nemen ten aanzien van het hoofdverblijf van een minderjarige. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
Hoewel [minderjarige] ter gelegenheid van zijn verhoor heeft verzocht zijn hoofdverblijf te wijzigen, nu de moeder in een aantal beslissingen zou hebben genomen die niet in zijn belang zijn, is dit door [minderjarige] noch de vader nader onderbouwd. Evenmin is op andere wijze gebleken dat een wijziging van het hoofdverblijf thans in het belang van [minderjarige] is. Hoewel [minderjarige] sinds twee maanden (voornamelijk) bij de vader verblijft, is ter zitting gebleken, zoals ook onder punt 4.3. van deze beschikking nader zal worden onderbouwd, dat voortduring van het co-ouderschap in het belang van [minderjarige] is. Zoals door de moeder ter zitting naar het oordeel van de rechtbank terecht is aangevoerd, is het hoofdverblijf voor [minderjarige] slechts een formaliteit, nu hij afwisselend verblijft bij beide ouders. De rechtbank ziet daarom onvoldoende noodzaak het hoofdverblijf van [minderjarige] thans te wijzigen en acht een wijziging onnodig en niet in het belang van [minderjarige].
De rechtbank zal het hoofdverblijf van [minderjarige] derhalve niet wijzigen.
4.3.
Voorts overweegt de rechtbank dat ingevolge voorgenoemd artikel 1: 253a van het Burgerlijk Wetboek in geval van gezamenlijk gezag de rechtbank een regeling kan vaststellen inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Hiervoor moet ingevolge artikel 1: 377e van het Burgerlijk Wetboek sprake zijn van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
4.3.1.
De rechtbank dient allereerst te overwegen of sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1: 377e van het Burgerlijk Wetboek. Gebleken is dat, hoewel bij beschikking van 10 juli 2013 een co-ouderschap tussen de ouders is vastgesteld, [minderjarige] inmiddels al enkele weken nauwelijks nog naar de moeder toe gaat en voornamelijk bij de vader verblijft. De vader werkt op vrijdag, zaterdag en zondag gedurende de even weken, waardoor de vastgestelde wisselmomenten van de co-ouderschapregeling niet in het belang van [minderjarige] zijn. Er wordt derhalve geen gevolg gegeven aan de bij beschikking vastgelegde verblijfsregeling. De rechtbank is daarmee van oordeel dat bij het nemen van de beslissing van onvolledige gegevens is uitgegaan, als bedoeld in artikel 1: 377e van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal [minderjarige] derhalve in zijn verzoek tot wijziging van de verblijfsregeling ontvankelijk verklaren.
4.3.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een wijziging van de verblijfsregeling in het belang van [minderjarige] is. Bij beschikking van 10 juli 2013 is op verzoek van de moeder een verblijfsregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] in de even weken vanaf vrijdag 20.00 uur gedurende één week bij de vader verblijft. De rechtbank acht deze regeling niet in het belang van [minderjarige], nu is gebleken dat de vader gedurende het (even) weekend dat [minderjarige] bij hem verblijft, moet werken. Wisseling van de weken tussen de ouders, zoals ter zitting is besproken, biedt geen soelaas nu [minderjarige] in dat geval zijn stiefbroertje en –zusje gedurende een aantal dagen niet meer zou zien. Nu het de ouders niet lukt om, ondanks de ingezette hulpverlening van onder andere bureau jeugdzorg, een andere passende regeling af te spreken en nu is gebleken dat [minderjarige] hieronder lijdt, zal de rechtbank ambtshalve de verblijfsregeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen.
[minderjarige] heeft allereerst verklaard dat hij graag contact met de moeder heeft en dat hij wil dat de co-ouderschapregeling wordt voortgezet. Ook bureau jeugdzorg geeft aan dat [minderjarige] dit graag wil. Hoewel de vader stelt dat [minderjarige] bij hem aangeeft niet naar de moeder te willen gaan, is de rechtbank met bureau jeugdzorg en de raad van oordeel dat – als [minderjarige] dit al tegenover de vader zou stellen – [minderjarige] dit verklaart omdat hij zich, door de voortdurende ex-partnerstrijd tussen de ouders, in een loyaliteitsconflict bevindt. Naar het oordeel van de rechter is echter voldoende vast komen te staan dat [minderjarige] instemt met de co-ouderschapregeling, die bovendien lange tijd goed heeft gelopen, zodat de rechtbank deze regeling zal handhaven en enkel de wisselmomenten tussen de ouders zal aanpassen. Gelet hierop ziet de rechtbank ook geen aanleiding een bijzondere curator als genoemd in artikel 1: 250 van het Burgerlijk Wetboek te benoemen; de belangen van [minderjarige] zijn immers in deze zaak niet in strijd met die van de ouders.
[minderjarige] heeft echter duidelijk aangegeven veel last te ondervinden van de wisselmomenten en hij heeft daarom verzocht deze momenten op maandag plaats te laten vinden. De moeder heeft op dat punt gesteld dat de wisselmomenten, gelet op het feit dat [minderjarige] ADHD heeft, op vrijdag dienen plaats te vinden. Nu ter zitting is gebleken dat de problemen met betrekking tot de uitvoering van de co-ouderschapregeling echter pas zijn begonnen naar aanleiding van de beschikking van 10 juli 2013 en nu naar het oordeel van de rechtbank door de moeder onvoldoende is aangetoond dat [minderjarige] daadwerkelijk nadeel ondervindt of heeft ondervonden van de wisselmomenten op zondagavond – zoals deze in maart 2013 door de gezinsvoogd zijn vastgesteld –, zal de rechtbank vaststellen dat [minderjarige] bij de vader zal verblijven van zondag 18.00 uur in de even weken tot de week daarna zondag 18.00 uur in de oneven weken. [minderjarige] heeft dan één avond de tijd om te wennen bij de andere ouder en kan bovendien op deze wijze ook het contact met zijn stiefbroertje en –zusje onderhouden. Met de raad en bureau jeugdzorg is de rechtbank van mening dat ook deze contacten van groot belang zijn voor [minderjarige].
De rechtbank zal derhalve de verblijfsregeling wijzigen als nader in het dictum te bepalen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nogmaals dat ter zitting duidelijk is gebleken dat [minderjarige] zich in een loyaliteitsconflict bevindt. Dit was al bekend ten tijde van de ondertoezichtstelling en de kinderrechter acht het dan ook onbegrijpelijk dat de vader – als hij het al niet eens was met de genomen echtscheidingsbeschikking – niet zelf in de procedure is verschenen. [minderjarige] is door de vader in ernstige mate belast met diens onvrede over de beslissing van de rechtbank, waarin de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is vastgelegd. [minderjarige] is zodanig klem komen te zitten dat hij geen andere uitweg zag dan zélf de kinderrechter te benaderen. Tijdens het kinderverhoor bleek dat [minderjarige] belast was met
– onjuiste – informatie over de echtscheidingsbeschikking. Het is schrijnend dat [minderjarige] degene is die voor de rechter moet verschijnen om voor zijn ouders de kastanjes uit het vuur te halen. De ouders dienen [minderjarige] niet langer te belasten met hun onderlinge strijd of met hun eigen wensen aangaande de co-ouderschapregeling. Nu het de ouders niet lukt om in het belang van [minderjarige] op één lijn te komen, hakt de rechtbank thans de knoop door. De kinderrechter acht het van belang dat de gezinsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling toeziet op naleving van de nieuwe regeling en de ouders, indien nodig, op hun gedrag aangaande de co-ouderschapregeling aanspreekt.

5. Beslissing

De rechtbank:
wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Limburg van 10 juli 2013 met zaaknummer C/03/169151 / S RK 12-183 vastgelegde verblijfsregeling en bepaalt dat [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [1999], in het kader van de verdeling van de zorg- en voedingstaken bij de vader zal verblijven:
- van zondag 18.00 uur in de even weken tot zondag 18.00 in de oneven weken;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. van Blaricum, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2013 in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Verhey, de griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.