ECLI:NL:RBLIM:2013:9040

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2013
Publicatiedatum
22 november 2013
Zaaknummer
03/702839-12, 03/866020-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en overtredingen van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie met een gevangenisstraf van 14 jaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 november 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van moord, overtredingen van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie. De verdachte stond terecht voor het doodschieten van [slachtoffer] op 11 maart 2012 in Cadier en Keer, waarbij hij opzettelijk en met voorbedachten rade handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na een ripdeal waarbij hij door [slachtoffer] was beroofd van verdovende middelen, de achtervolging op [slachtoffer] inzette. Hij klemde de auto van [slachtoffer] af en schoot meerdere keren, waarbij [slachtoffer] dodelijk werd getroffen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de opzet op de dood van [slachtoffer] en dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan moord en verschillende overtredingen van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten, de impact op de samenleving en de eerdere strafbare feiten van de verdachte mee. De uitspraak benadrukt de onacceptabele risico's van het bezit van vuurwapens in het criminele milieu en de gevolgen van geweld in de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers : 03/702839-12 en 03/866020-13 (ttz.gev.)
Datum uitspraak : 22 november 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in P.I. Limburg Zuid - De Geerhorst, Op de Geer 1 te Sittard.
Raadsvrouwe is mr. F.A.G.M. Landerloo, advocate te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 8 november 2013.
De rechtbank heeft op 8 november 2013 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouwe.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
Tenlastelegging met parketnummer: 03/702839-12
1.
hij op of omstreeks 11 maart 2012 te Cadier en Keer, in de gemeente
Eijsden-Margraten, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, heeft doodgeschoten;
2.
hij op of omstreeks 11 maart 2012 te Cadier en Keer, in de gemeente
Eijsden-Margraten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van
een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 11 maart 2012 te Cadier en Keer, in de gemeente
Eijsden-Margraten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, een pistool, althans een vuurwapen en scherpe munitie, te weten ten
minste 3, in elk geval een aantal scherpe patronen (6.35 kaliber), voorhanden
heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2011 tot en met 10 maart 2012 te
Cadier en Keer, in de gemeente Eijsden-Margraten, althans in het
arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid
van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Tenlastelegging bij gevoegde zaak met parketnummer: 03/866020-13
1.
hij op of omstreeks 7 december 2010 in de gemeente Maastricht opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 12 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 4 gram cocaïne, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne
en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
2.
hij op of omstreeks 7 december 2010 in de gemeente Maastricht een wapen van categorie III onder 1, te weten een pistool en/of munitie van categorie III, te weten 6 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Ter zake van feit 1 in de zaak met parketnummer 03/702839-12 is de officier van justitie van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] heeft vermoord. Volgens de officier van justitie bevindt zich in het procesdossier voldoende bewijs dat verdachte minstens eenmaal, bij het klemrijden van de auto van [slachtoffer] en zijn kameraden, vanuit een rijdende auto op hen heeft geschoten. Vervolgens heeft hij geschoten in de richting van het hoofd van [slachtoffer], die intussen was uitgestapt en op hem afliep. Verdachte heeft [slachtoffer] daarbij niet geraakt, waarna verdachte [slachtoffer] in de buik schoot. Toen verdachte vervolgens wegreed, heeft hij nog tweemaal geschoten op de auto van [slachtoffer] en zijn kameraden.
De officier van justitie acht de lezing van verdachte over het schietincident op 11 maart 2012 niet geloofwaardig. Verdachte heeft volgens de officier van justitie pas verklaard nadat door hem dossierkennis was opgedaan. De officier van justitie acht de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] daarentegen wel geloofwaardig. Deze getuigen hebben op verschillende momenten op consistente wijze verklaard, waarbij zij tevens belastend over zichzelf hebben verklaard. Bovendien hebben deze getuigen geen gelegenheid gehad om hun allereerste verklaringen op elkaar af te stemmen. Dit betekent volgens de officier van justitie dat deze verklaringen authentiek zijn. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] worden ondersteund door de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 3], die tweemaal twee schoten heeft gehoord. Bovendien worden deze verklaringen ondersteund door de bevindingen van ballistisch deskundige Serrano, die concludeert dat de schootsafstand tussen de 30 en 50 centimeter moet zijn gelegen. De officier van justitie wijst er voorts op dat [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte een leeg vuurwapen in haar schoot wierp. De officier van justitie wijst er op dat verdachte heeft verklaard dat hij vijf patronen in het vuurwapen heeft gedaan en dat hij er nooit eerder mee had geschoten. Dit betekent volgens de officier van justitie dat verdachte vijf maal moet hebben geschoten, hetgeen overeenstemt met de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. De officier van justitie wijst erop dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat het vuurwapen kapot was, geen steun vindt in het procesdossier en derhalve onaannemelijk is. Verdachte zocht de confrontatie zelf op nadat hij door [slachtoffer] van drugs was beroofd. Hierbij heeft hij de Belgen met een geladen wapen al schietend benaderd. Volgens de officier is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor voorbedachten rade en opzet op de dood van [slachtoffer].
Ter zake van de overige aan verdachte ten laste gelegde feiten onder de parketnummers 03/702839-12 en 03/866020-13 verwijst de officier van justitie naar de bekennende verklaring van verdachte. De officier van justitie verwijst in verband met de feiten 2 en 4 onder parketnummer 03/702839-12 nog naar de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], alsmede naar het aantreffen van drugs op [getuige 1] door de Belgische politie na het schietincident.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 03/702839-12 onder 1 ten laste gelegde feit. De raadsvrouwe heeft betoogd dat er van opzet geen sprake is. Zij stelt zich op het standpunt dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat [slachtoffer] is doodgeschoten in een worsteling, waarbij het vuurwapen in verdachtes hand, waarnaar [slachtoffer] reikte, plotseling meerdere keren afging, geloofwaardig is. Deze verklaring is niet afgestemd op de inhoud van het procesdossier. De verklaring van verdachte wordt gesteund door bewijsmiddelen. Zo blijkt uit de autopsie dat de schotbaan door het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] van rechts naar links gaat, licht naar achteren en naar beneden. De schotbaan ondersteunt de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] door het raamportier in zijn auto hing. Voorts wijst de raadsvrouwe op het feit dat er op de plaats delict drie hulzen zijn aangetroffen, hetgeen tevens steunbewijs vormt voor de verklaring van verdachte. Dat de hulzen op korte afstand van elkaar zijn aangetroffen, bewijst volgens de raadsvrouwe dat verdachte niet al schietend is komen aanrijden. De raadsvrouwe acht de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ongeloofwaardig. De verklaringen van beide getuigen zijn wisselend van inhoud en bovendien wekken zij de indruk dat zij op elkaar zijn afgestemd.
Primair bepleit de raadsvrouwe op grond van voornoemde feitelijkheden dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte opzet op de dood van [slachtoffer] had. Ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, er is volgens haar geen sprake van welbewust handelen, in de zin dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard. Het ter hand nemen van een wapen, terwijl een confrontatie voorzienbaar is, impliceert ook niet per definitie voorwaardelijk opzet. De raadsvrouwe verwijst in dit verband naar een arrest van de Hoge Raad d.d. 22 juni 2006 (LJN AO8320) en een vonnis van de rechtbank Middelburg d.d. 12 april 2012 (LJN BW2303).
Subsidiair heeft de raadsvrouwe betoogd dat het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft objectief bezien geen mogelijkheid gehad tot kalm beraad en rustig overleg. Verdachte was immers in paniek, nu [slachtoffer] reikte naar het vakje waarin het vuurwapen lag. Verdachte was bang dat [slachtoffer] het wapen zou pakken en verdachte of zijn vriendin zou neerschieten.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouwe betoogd dat er sprake is van noodweer(exces). [slachtoffer] is op de afgeslagen auto van verdachte afgekomen en heeft hem vervolgens aangevallen. Verdachte vreesde dat [slachtoffer] het vuurwapen eerder te pakken zou krijgen dan hijzelf. Op dat moment kon verdachte niet anders reageren dan hij heeft gedaan.
Ter zake van de overige aan verdachte ten laste gelegde feiten in de zaken met de parketnummers 03/702839-12 en 03/866020-13 heeft de raadsvrouwe zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Zaak met parketnummer: 03/702839-12 [1]
Feit 1
Ten aanzien van de bewijsmiddelen
Melding schietpartij
Op 11 maart 2012, omstreeks 15:35 uur, ontving de politie een melding van een schietincident op de Pastoor Kikkenweg te Cadier en Keer. [2] Diezelfde dag werd de politie omstreeks 18:15 uur door de Belgische autoriteiten ervan in kennis gesteld dat in België, aan de [straatnaam] in een voorstad van Luik, het stoffelijk overschot van [slachtoffer] was aangetroffen. Door de Belgische autoriteiten waren twee personen aangehouden, zijnde de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], welke beiden spontaan hadden verklaard dat zij samen met het slachtoffer betrokken waren geweest bij een schietpartij in Cadier en Keer. [3]
Doodsoorzaak slachtoffer
Uit het Belgische autopsierapport blijkt dat de verklaring van overlijden van [slachtoffer] op 11 maart 2012 om 15:56 uur is getekend door een Belgische EHBO-arts. In het lichaam van [slachtoffer] werd een intredeopening van een ballistisch projectiel geconstateerd aan de rechterzijde van de borstkas. Het projectiel werd aangetroffen in de retroperitoneale ruimte vlakbij de milt. De conclusie in het rapport luidt dat [slachtoffer] is overleden aan een hemorragische shock ten gevolge van het binnendringen in het lichaam van een ballistisch projectiel waardoor visceraal en vasculair letsel is ontstaan, hetgeen heeft geleid tot een hemothorax van 800 milliliter, een hemoperitoneum van 800 milliliter en waarschijnlijk tot een onbekende hoeveelheid bloedverlies in de auto en op de plaats van de feiten. [4]
Forensisch onderzoek
Op het wegdek van de Pastoor Kikkenweg in Cadier en Keer, ter hoogte van perceel [huisnummer], zijn door de politie drie hulzen op het wegdek aangetroffen. [5] Aan deze hulzen is door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) munitieonderzoek verricht. Het NFI heeft geconcludeerd dat de bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen, dan wanneer de hulzen zijn verschoten met meerdere vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een omgebouwd semi-automatisch werkend gas- dan wel alarmpistool van het kaliber 6,35 mm Browning, merk Tanfoglio, model GT-28. [6]
In België heeft ballistisch deskundige J. Serrano onderzoek verricht aan het projectiel dat is aangetroffen in het stoffelijk overschot van [slachtoffer]. Serrano heeft geconcludeerd dat het gehanteerde wapen een verbouwd alarmpistool is met een te groot kaliber of een wapen kaliber 6,35 Browning dat sterk verouderd is. Volgens de deskundige is [slachtoffer] getroffen door een schot rechtstreeks in de thorax, afgeschoten op afstand (noch een contactschot, noch een schot van heel dichtbij), door een semi-automatisch pistool 6,35 mm Browning en volgens een licht dalende baan gericht van rechts naar links. [7]
Ook het NFI heeft onderzoek verricht aan deze kogel. Het NFI heeft geconcludeerd dat de afvuursporen in de kogel passen bij een naar het kaliber 6,35 mm Browning omgebouwd semi-automatisch werkend gas-/alarmpistool. [8]
Het NFI heeft voorts de sweater, die [slachtoffer] droeg ten tijde van het schietincident, onderzocht op schotresten. Het NFI heeft geconcludeerd dat het waarschijnlijker is dat de schootsafstand tussen de 2,5 centimeter en 50 centimeter is geweest, dan dat deze kleiner is geweest dan 2,5 centimeter of groter dan 50 centimeter. [9]
De ballistisch deskundige J. Serrano heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het waarschijnlijk acht dat het schot op meer dan 2 à 3 centimeter is afgevuurd. Op grond van zijn bevindingen acht hij het logischer dat er op een afstand tussen 10 - 15 centimeter en
50 centimeter, en naar zijn mening zelfs nog iets minder dan 50 centimeter, is geschoten. [10]
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vóór het schietincident door [slachtoffer] is geript tijdens een drugsdeal, waarna [slachtoffer] en zijn kompanen in hun auto zijn weggereden. Verdachte bevond zich op dat moment met [medeverdachte] in hun eigen auto. Verdachte is achter de Belgen aangegaan en heeft een route genomen om de Belgen af te snijden, omdat hij zijn spullen terug wilde. Hij dacht dat [slachtoffer] voor 1.000 tot 1.500 euro aan verdovende middelen van hem had gestolen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet boos was. Toen verdachte de auto van de Belgen zag op de Pastoor Kikkenweg in Cadier en Keer, heeft hij zijn auto op hun weghelft neergezet waarbij de motor afsloeg. Omdat de auto van de Belgen was klemgezet stopten de Belgen toen ook. Verdachte ontkent toen op de Belgen te hebben geschoten. Voordat verdachte de kans kreeg om zijn gordel af te doen of om uit de auto te komen, stond [slachtoffer] al aan zijn portier. [slachtoffer] probeerde het portier vanaf de buitenzijde te openen. Verdachte raakte hierop in paniek. Toen dit niet lukte, probeerde [slachtoffer] het portier – door het geopende raam – vanaf de binnenzijde te openen, hetgeen niet lukte vanwege de centrale deurvergrendeling. Verdachte dacht dat [slachtoffer] hem opnieuw probeerde te rippen. [slachtoffer] kwam agressief op hem over, hij keek woest. Verdachte zag dat [slachtoffer] naar het vakje greep waarvan [slachtoffer] van voorgaande keren wist dat verdachte daarin zijn verdovende middelen bewaarde. Verdachte wist dat daar een pistool in lag en wilde niet dat [slachtoffer] dit in handen zou krijgen. Hierop opende verdachte het vakje en greep het pistool om te voorkomen dat [slachtoffer] dit zou pakken. [slachtoffer] probeerde toen het pistool af te pakken. Terwijl [slachtoffer] helemaal met zijn bovenlichaam in de auto van verdachte hing, vond er een worsteling in de auto plaats tussen beiden. Uiteindelijk ging het pistool tijdens deze worsteling meermalen af. Verdachte heeft verklaard dat hij onbewust de trekker heeft overgehaald. Het pistool is volgens verdachte driemaal afgegaan. [slachtoffer] stapte achteruit en viel achterover. Verdachte heeft verklaard dat hij toen is weggereden. Verdachte ontkent voorafgaand of tijdens het wegrijden nog op de Belgen te hebben geschoten. Het pistool heeft verdachte in de schoot van [medeverdachte] geworpen. Diezelfde dag heeft verdachte zijn auto gepoetst. Hij heeft verklaard dat hij hierbij geen hulzen heeft aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij wel een veertje en een pinnetje van het pistool in de auto heeft aangetroffen, daarom denkt hij dat het wapen kapot was.
Op 11 april 2012 heeft verdachte bij de politie verklaard niet eerder met het wapen te hebben geschoten. [11]
Op 12 juli 2012 heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij de patronen die hij eerder in zijn woning had, in het pistool heeft geduwd en het pistool daarna in de auto heeft gelegd. Hij heeft aangegeven dat hij dacht dat er vijf of zes patronen in het pistool zaten. Op de vraag van de verbalisanten waarom hij drie keer moest schieten antwoordde de verdachte; “Twee keer was mis, ja. Die man hield niet op.” En ook: “Ik kan wel verklaren dat ik twee keer heb geschoten. Dat de man niet stopte. Gewoon mijn verhaal. Dat mijn wapen twee keer is afgegaan. De derde keer was raak”. Ook verklaarde verdachte dat toen hij het wapen in de schoot van [medeverdachte] gooide, het open stond. Omdat hij naderhand bij het poetsen van de auto de pin vond, dacht verdachte dat het wapen stuk was. Hij had de veer van het wapen niet aangetroffen. [12]
Getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2], die zich voorafgaand aan en ten tijde van het schieten in de Belgische auto bevonden, hebben van de verklaring van verdachte afwijkende verklaringen afgelegd.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte in totaal vijf maal heeft geschoten: eenmaal toen hij al rijdend op de auto van de Belgen afkwam en hen klemreed, eenmaal in de richting van het hoofd van [slachtoffer] toen deze op verdachte afliep, eenmaal van heel dichtbij in de buik van [slachtoffer] toen deze nader tot verdachte was gelopen en tweemaal bij het wegrijden. [13] In een latere verklaring heeft [getuige 1] nog verklaard dat verdachte het tweede schot vuurde in de richting van het gezicht van [slachtoffer], waarop [slachtoffer] naar zijn linkeroor greep. [14]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte zijn portier opende en een wapen op hun auto richtte, vlak nadat hij hen had klemgereden. Volgens [getuige 2] heeft verdachte twee of drie keer geschoten toen [slachtoffer] uitstapte en op verdachte afliep, en zag hij dat verdachte op de buik van [slachtoffer] richtte toen die dicht bij hem stond. Terwijl [slachtoffer] op het trottoir lag, heeft verdachte ten slotte nog tweemaal in hun richting geschoten. Volgens [getuige 2] heeft verdachte minstens vijf keer geschoten. [15] Ook heeft [getuige 2] in een latere verklaring gezegd dat verdachte een schot afvuurde vlakbij het oor van [slachtoffer], waarna deze een hand op zijn oor legde. [16]
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De verklaring van verdachte
De rechtbank heeft als eerste onderzocht of er in het dossier voldoende ondersteuning is te vinden voor de door verdachte afgelegde verklaring dat het wapen tijdens een worsteling in de auto drie maal min of meer per ongeluk is afgegaan. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voor het eerst tijdens het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2013 heeft verklaard dat [slachtoffer] naar het vakje in het dashboard greep waarin verdachte zijn wapen had opgeborgen en dat dit voor hem reden was zelf het wapen te pakken.
De rechtbank overweegt meer inhoudelijk dat verdachte vervolgens heeft verklaard dat hij in een worsteling drie maal op [slachtoffer] heeft geschoten toen deze met zijn bovenlijf volledig in de auto hing, terwijl [slachtoffer] naar het wapen dat verdachte in zijn hand had greep. Deze verklaring past weliswaar bij de schotbaan van het projectiel in het lichaam van [slachtoffer], maar deze verklaring past in het geheel niet bij het gegeven dat op het wegdek van de Pastoor Kikkenweg drie hulzen zijn aangetroffen en waarvan in afdoende mate kan worden vastgesteld dat deze afkomstig zijn uit het door verdachte gehanteerde wapen. Immers, indien [slachtoffer] met zijn bovenlichaam volledig door het raamportier in de auto zou hebben gehangen, zoals verdachte stelt, dan zouden de hulzen naar alle waarschijnlijkheid in de auto terecht moeten zijn gekomen.
Niet is gebleken of aannemelijk geworden dat inschotopeningen in de auto zijn aangetroffen van de 2 patronen die [slachtoffer] niet hebben geraakt.
Aan de door verdachte in een eerder verhoor geuite veronderstelling dat [slachtoffer] mogelijk de arm van verdachte naar buiten heeft getrokken tijdens de worsteling, en dat het wapen wellicht buiten de auto is afgegaan, hecht de rechtbank geen waarde. Dit betreft immers geen spontane verklaring van verdachte over de gang van zaken, doch enkel een door hem geopperde mogelijkheid, nadat de politie verdachte had geconfronteerd met het feit dat er hulzen buiten de auto waren aangetroffen en dat dit niet past bij zijn verklaring over een worsteling in de auto waarbij het wapen per ongeluk zou zijn afgegaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank de verklaring van verdachte omtrent de omstandigheden waaronder het vuurwapen is afgegaan, niet aannemelijk.
De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. De rechtbank stelt vast dat deze getuigen kort na het schietincident en onafhankelijk van elkaar een verklaring hebben afgelegd, waarbij niet aannemelijk is geworden dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, reeds niet omdat zij daartoe in redelijkheid niet in de gelegenheid kunnen zijn geweest. Ook ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de authenticiteit van hun latere verklaringen. De rechtbank neemt bij dit oordeel in ogenschouw dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], op een enkel detail na, ook in de tijd gezien, op wezenlijke punten eenduidig en consistent zijn en in de kern ook met elkaar overeenkomen. Wat deze details betreft, is het niet vreemd dat getuigen zich niet feilloos elk detail kunnen herinneren. De verklaringen van deze getuigen worden ondersteund door de andere hiervoor genoemde bewijsmiddelen. De rechtbank zal hun verklaringen dan ook voor het bewijs bezigen.
In de kern komen de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] er op neer dat nadat hun auto door verdachte op de Pastoor Kikkenweg was klemgereden, verdachte een eerste maal op hun auto heeft geschoten. Nadat [slachtoffer] was uitstapt en naar verdachte was toegelopen, heeft verdachte een tweede maal, nu gericht op [slachtoffer], geschoten. Als [slachtoffer] vervolgens nog dichter bij de auto van verdachte is gekomen, schiet verdachte voor de derde keer, nu op de buik van [slachtoffer], waarna [slachtoffer] op de oprit van de woning Pastoor Kikkenweg [huisnummer] in elkaar zakt. Daarna zou verdachte nog 2 maal op de Belgen hebben geschoten.
[getuige 1] heeft meer in het bijzonder verklaard dat door verdachte in totaal vijfmaal is geschoten, terwijl [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte vier tot vijfmaal heeft geschoten. De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] worden ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 3], de bewoonster van de Pastoor Kikkenweg [huisnummer] te Cadier en Keer. Zij heeft verklaard dat zij op 11 maart 2012 in haar woonkamer tweemaal twee schoten heeft gehoord en dat tussen beide series enkele seconden zaten. [17] De verklaring van de voornoemde getuigen wordt ook ondersteund door de verklaring van [medeverdachte]. Zij heeft verklaard dat de uitwerpslede van het wapen openstond toen verdachte dit wapen in haar schoot wierp, waarna ze beiden wegreden. [18] Zulks betekent dat op dat moment alle patronen uit het wapen verschoten waren. Verdachte heeft bij de politie en desgevraagd ook ter terechtzitting verklaard dat hij het wapen met vijf tot zes patronen had gevuld en dat hij niet eerder met het wapen had geschoten. De verklaring van verdachte ondersteunt in dit verband de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Ter terechtzitting heeft verdachte voorts verklaard dat hij driemaal heeft geschoten en dat het derde schot raak was, hetgeen hij ook eerder bij de politie heeft verklaard. [19] De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] worden verder nog ondersteund door het aantreffen van drie hulzen op het wegdek van de Pastoor Kikkenweg in Cadier en Keer en passen bij de (bandbreedte met betrekking tot de) schootsafstand volgens de deskundigen en de bevindingen in het autopsierapport. Dat er niet meer dan 3 hulzen en slechts één kogel (in het lichaam van [slachtoffer]) zijn aangetroffen, maakt voorgaande conclusie niet anders. Afgevuurde kogels hebben een groot bereik, hetgeen goed kan verklaren waarom ze niet in de nabijheid van de plaats delict zijn terug gevonden. Voor de hulzen geldt dat deze na afvuren van een patroon ongecontroleerd uit een wapen worden geworpen en dat zij, nadat zij op de straat zijn terechtkomen, in willekeurige richting kunnen wegketsen. De rechtbank sluit niet uit dat enkele hulzen in de auto van verdachte terecht zijn gekomen.
Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen en hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat afdoende vast is komen te staan dat verdachte op 11 maart 2012 in Cadier en Keer in ieder geval drie maal en mogelijkerwijs vijf of zes maal met zijn vuurwapen heeft geschoten, waarbij hij het wapen tweemaal op [slachtoffer] heeft gericht en [slachtoffer] éénmaal is geraakt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] nog dezelfde dag is overleden.
Opzet
Of verdachte bij het afvuren van het eerste schot, toen de Belgen nog in de auto zaten, de opzet op de door van [slachtoffer] heeft gehad, laat de rechtbank in het midden nu onvoldoende is komen vast te staan waarop verdachte het wapen toen gericht had.
Op het moment echter dat verdachte na het eerste schot dat hij heeft afgevuurd, toen de Belgen nog in de auto zaten, het doorgeladen wapen richt op het hoofd van [slachtoffer] nadat die uit de auto is gestapt en op hem schiet, waarbij de kogel [slachtoffer] rakelings mist, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de opzet op de dood van [slachtoffer]. Deze opzet op de dood blijkt immers reeds uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen. Op het moment dat verdachte vervolgens nogmaals zijn doorgeladen wapen op [slachtoffer] richt, die verdachte nog dichter is genaderd, en het fatale schot lost, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geconcludeerd dan dat verdachte wederom de opzet op de dood van [slachtoffer] had. Ook deze handeling is naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank neemt ook nog in aanmerking dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij driemaal heeft geschoten, omdat de eerste twee schoten mis waren. [20]
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer]
opzettelijkheeft doodgeschoten.
Voorbedachten rade
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of verdachte handelde met voorbedachten rade toen hij opzettelijk schoot op [slachtoffer]. Voorbedachten rade veronderstelt een moment van kalm beraad en rustig overleg voorafgaand aan de uitvoering van het feit. Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat de verdachte zich enige tijd moet hebben kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Voor voorbedachten rade kan een tijdsbestek van enkele seconden voldoende zijn.
Uit de verklaring van [medeverdachte] volgt dat de situatie in de auto kalm was op het moment dat verdachte de achtervolging op de Belgen inzette. [21] Ook verdachte heeft verklaard dat hij kalm was toen hij na de ripdeal de Belgen ging opzoeken. [22] De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte na de ripdeal in die kalme toestand de achtervolging heeft ingezet op de Belgen, hun auto heeft klem gereden en een schot heeft gelost terwijl de Belgen nog in de auto zaten. Het feit dat verdachte het vuurwapen reeds eenmaal heeft afgevuurd voordat [slachtoffer] uit de auto was gestapt, maakt onaannemelijk dat verdachte in paniek naar het vuurwapen heeft gegrepen. Als verdachte vervolgens ziet dat [slachtoffer] uit de auto stapt en hem nadert, besluit verdachte om met het doorgeladen vuurwapen een eerste maal op [slachtoffer] te richten en te vuren. Dit tweede schot lijkt rakelings langs het oor van [slachtoffer] te gaan, immers volgens de getuigen grijpt [slachtoffer] na het afvuren van dit schot direct naar zijn oor. Verdachte heeft na het afvuren van het eerste schot, maar vóórdat [slachtoffer] hem begon te naderen, naar het oordeel van de rechtbank voldoende gelegenheid - hoe kort ook - gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Reeds op dat moment kan worden gesproken van handelen met voorbedachten rade bij verdachte. Op het moment dat [slachtoffer] na dat schot de auto van verdachte nog dichter nadert, maakt verdachte in dat korte moment - tussen het tweede en het derde schot - wederom de beslissing om met het wapen te vuren op [slachtoffer]. Er is ook hier naar het oordeel van de rechtbank voldoende gelegenheid voor verdachte geweest om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft op geen enkel moment afgeweken van zijn kennelijke voornemens. De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking dat verdachte en [slachtoffer] elkaar bijna dagelijks zagen, [slachtoffer] nimmer fysiek gewelddadig jegens verdachte is geweest en dat [slachtoffer] die dag niet gewapend was.
Om grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met
voorbedachten radeheeft doodgeschoten als ten laste gelegd onder feit 1.
Feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 november 2013; [23]
- de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], afgelegd bij de politie; [24]
- de verklaringen van getuige[getuige 2]; [25]
- de verklaring van getuige [getuige 1]; [26]
- het proces-verbaal van bevindingen van de Belgische politie ter zake van het aantreffen van verdovende middelen op [getuige 1]; [27]
- de analyse van verdovende middelen, verricht te België. [28]
Feit 3
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 november 2013; [29]
- het proces-verbaal relaterende de ligging, de omschrijving en het forensisch onderzoek op de plaats delict; [30]
- het Belgische deskundigenrapport van J. Serrano; [31]
- het vervolgrapport van het Nederlands Forensisch Instituut ter zake van munitieonderzoek d.d. 16 april 2013; [32]
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut ter zake van munitieonderzoek d.d. 4 mei 2012; [33]
- de verklaring van J. Serrano bij de rechter-commissaris. [34]
De rechtbank stelt vast dat in de formulering van het ten laste gelegde feit 3 geen nadere omschrijving is gegeven van de categorieën van de Wet Wapens en munitie, waaronder het vuurwapen en de munitie dienen te worden geschaard. De rechtbank overweegt in dit verband dat dit, op grond van vaste jurisprudentie, geen beletsel is om in de onderhavige zaak tot een bewezenverklaring te komen. Hoewel het door verdachte gehanteerde vuurwapen niet is getraceerd, zijn er op de plaats delict drie patroonhulzen gevonden. Uit onderzoek aan deze hulzen is de aard van het gehanteerde vuurwapen naar voren gekomen. Gelet op het feit dat er met dit wapen iemand is gedood, is het evident dat er sprake is van een op grond van de Wet Wapens en Munitie verboden wapen en munitie. Verdachte heeft ook verklaard dat hij wist dat hij dit wapen niet mocht hebben.
Feit 4
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 november 2013; [35]
- de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], afgelegd bij de politie; [36]
- de verklaring van getuige [getuige 2]; [37]
- de verklaring van getuige [getuige 1]. [38]
Zaak met parketnummer: 03/866020-13 [39]
Feit 1
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 november 2013; [40]
- het proces-verbaal van aanhouding van verdachte; [41]
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut ter zake de identificatie van drugs- en precursoren. [42]
Feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 november 2013; [43]
- het omschrijvingsproces-verbaal van het Bureau Forensische Opsporing relaterende het onderzoek aan het pistool en de munitie. [44]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Zaak met parketnummer: 03/702839-12
1.
op 11 maart 2012 te Cadier en Keer, in de gemeente Eijsden-Margraten, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, heeft doodgeschoten;
2.
op 11 maart 2012 te Cadier en Keer, in de gemeente Eijsden-Margraten, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd en verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 11 maart 2012 te Cadier en Keer, in de gemeente Eijsden-Margraten, een pistool en scherpe munitie, te weten ten minste 3, in elk geval een aantal scherpe patronen (6.35 kaliber), voorhanden heeft gehad;
4.
in de periode van 1 juli 2011 tot en met 10 maart 2012, in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Zaak met parketnummer: 03/866020-13
1.
op 7 december 2010 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12 gram heroïne en ongeveer 4 gram cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 7 december 2010 in de gemeente Maastricht een wapen van categorie III onder 1, te weten een pistool en munitie van categorie III, te weten 6 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten
Zoals hiervoor reeds overwogen is de rechtbank van oordeel dat de lezing van verdachte over de feitelijk gang van zaken tijdens het schietincident niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat verdachte de agressor was die de ongewapende [slachtoffer] heeft opgezocht en heeft doodgeschoten. Daarom komt verdachte, ook al zou [slachtoffer] verbaal agressief zijn geweest toen hij op verdachte toeliep, geen beroep op een strafuitsluitingsgrond toe. Van een noodweersituatie is niet gebleken, evenmin van noodweerexces. De rechtbank verwerpt dan ook het door de verdediging gevoerde verweer.
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van 03/702839-12
feit 1:
moord
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod,
in voortgezette handeling met
feit 4:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Ten aanzien van 03/866020-13
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van catergorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/702839-12:
Het misdrijf onder 1 is strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De misdrijven onder 2 en 4 zijn strafbaar gesteld bij de artikelen 2 juncto 10 van de Opiumwet.
Het misdrijf onder 3 is strafbaar gesteld bij de artikelen 26 juncto 55 van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/866020-13:
Het misdrijf onder 1 is strafbaar gesteld bij de artikelen 2 juncto 10 van de Opiumwet.
Het misdrijf onder 2 is strafbaar gesteld bij de artikelen 26 juncto 55 van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren. De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn strafeis rekening gehouden met het feit dat verdachte ter zake van drugsfeiten reeds eerder in aanraking met politie en justitie is geweest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouwe betoogd dat, bij vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging ter zake van feit 1 in de zaak met parketnummer 03/702839-12, aan verdachte een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de duur van diens voorarrest dient te worden opgelegd ter zake van de door de verdediging wel bewijsbaar te achten feiten. Subsidiair heeft de raadsvrouwe bepleit om, indien feit 1 voornoemd wel wettig en overtuigend bewezen zal worden verklaard, bij de formulering van de op te leggen straf rekening te houden met de navolgende uitspraken, welke zien op afrekeningen binnen het criminele circuit: Hof Den Bosch d.d. 29 december 2008 (LJN BG8384), Hof Leeuwarden d.d. 22 juli 2010 (LJN BN2129), Hof Den Haag d.d. 2 juli 2012 (LJN BX4063) en Rechtbank Amsterdam d.d. 1 november 2012 (LJN BZ0999). In voornoemde uitspraken wordt ter zake van moord binnen het criminele circuit een gevangenisstraf van gemiddeld 6 tot 8 jaren opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op [slachtoffer] door hem opzettelijk en met voorbedachten rade dood te schieten. [slachtoffer] heeft daardoor op 40 jarige leeftijd het leven moeten laten. Dit is een onherstelbaar verlies voor zijn familie en vrienden.
Het handelen van verdachte tegenover de ongewapende [slachtoffer] staat in geen verhouding tot het eerder op die dag door [slachtoffer] wegnemen van enkele bolletjes cocaïne. [slachtoffer] was een vaste klant van verdachte en [slachtoffer] was nimmer fysiek gewelddadig jegens verdachte geweest.
Verdachte, die in het bezit was van een schietklaar vuurwapen, zocht [slachtoffer] na de rip deal op. Nadat verdachte de auto waarin [slachtoffer] was gezeten had klemgereden, aarzelde verdachte niet om zijn vuurwapen tegen [slachtoffer] te gebruiken. Terwijl [slachtoffer] nog in de auto zat, vuurde verdachte een eerste schot af. Nadat [slachtoffer] was uitgestapt, vuurde verdachte tot tweemaal toe op [slachtoffer]. Het laatste schot van verdachte werd [slachtoffer] fataal.
Van een “afrekening in het criminele circuit” kan in dit geval niet gesproken worden. Reden waarom de rechtbank bij de strafoplegging niet zal aansluiten bij de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie.
De moord op [slachtoffer] heeft de rechtsorde ernstig geschokt. De moord vond plaats op een zondagmiddag in een woonwijk in een rustig dorp. Dergelijk gewelddadig optreden in het openbaar is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte zich, samen met zijn partner, gedurende een periode van bijna 9 maanden schuldig gemaakt aan handel in harddrugs. Ook heeft verdachte in 2010 al heroïne en cocaïne aanwezig gehad.
De rechtbank veronderstelt bekend bij verdachte dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers ervan en dat hij weet dat de inwoners van Zuid-Limburg veel overlast van de handel in verdovende middelen ondervinden. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Ten slotte heeft verdachte tweemaal een geladen wapen in zijn bezit gehad. Het bezit van een vuurwapen met bijbehorende munitie, zeker in het drugsmilieu, brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en de maatschappij in het algemeen met zich mee, hetgeen zich op 11 maart 2012 ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij de persoon [slachtoffer] waardeerde en dat hij diens dood ernstig betreurt. Hij heeft aangegeven dat hij de wereld van de drugshandel de rug wil toekeren en dat als hij vrijkomt, hij daar niets meer mee te maken wil hebben. Verdachte had evenwel eerder andere keuzes in zijn leven moeten maken. Daartoe heeft verdachte ook uitdrukkelijk de mogelijkheid gehad, zeker nadat hij in 2010 was opgepakt terwijl hij in het bezit was van harddrugs en een schietklaar pistool.
De door verdachte gepleegde moord rechtvaardigt het opleggen van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de straffen die in Nederland in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Voor moord wordt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 jaar als passend beschouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt in het voordeel van de verdachte af te wijken. Anderzijds ziet de rechtbank ook geen aanleiding om in het nadeel van verdachte hiervan af te wijken.
Als uitgangspunt bij het bepalen van de straf voor de door de verdachte begane overtredingen van de Opiumwet zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS) ter zake van het dealen in harddrugs (artikel 2 onder B van de Opiumwet). Gelet hierop geldt als vertrekpunt oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, uitgaande van de categorie ‘het verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende 6 tot 12 maanden met enige regelmaat’.
Het LOVS hanteert als oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een pistool een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, waarbij het dragen van een doorgeladen vuurwapen als strafverzwarende omstandigheid geldt.
De rechtbank houdt er ten nadele van verdachte rekening mee dat verdachte eerder in aanraking met politie en justitie is gekomen ter zake van de handel in verdovende middelen.
De rechtbank houdt er ten slotte rekening mee dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alles overwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden en zal zij verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek van de duur van het voorarrest.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 56, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 14 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.W. Nobis, voorzitter, mr. J.H. Klifman en
mr. C.M.J. van den Acker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 november 2013.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/702839-12
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van
22 november 2013in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de P.I. Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard, Op de Geer 1 te Sittard.
Tegenwoordig:
mr. , voorzitter,
mr. , rechter,
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 8 november 2013 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouwe mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2012027890 d.d. 16 juli 2012 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2013, p. 51.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2012, p. 77 – 79.
4.Het Belgische autopsierapport d.d. 18 januari 2013, p. 194 – 201.
5.P-v relaterende de ligging, de omschrijving en het forensisch onderzoek op de plaats delict Pastoor Kikkenweg, t.h.v. perceel [huisnummer] te Cadier en Keer d.d. 14 maart 2012, p. 659 – 660.
6.Rapport munitieonderzoek d.d. 4 mei 2012, p. 2309 – 2315.
7.Het Belgische deskundigenrapport door J. Serrano d.d. 31 maart 2012, p. 223 – 226.
8.Rapport munitieonderzoek d.d. 16 april 2013, p. 2239 – 2244.
9.Rapport schotrestenonderzoek d.d. 23 april 2013, p. 2258 – 2266.
10.Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van J. Serrano d.d. 22 augustus 2013, zonder doornummering.
11.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 11 april 2012, pagina 476.
12.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 12 juli 2012, pagina 500 t/m 506.
13.Het Belgische proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] d.d. 11 maart 2012, p. 99 – 102.
14.Het Belgische proces-verbaal van verhoor van M.H.F. [getuige 1] d.d. 7 juni 2012, zonder doornummering.
15.Het Belgische proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] d.d. 11 maart 2012, p. 127 - 134.
16.Het Belgische proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] d.d. 7 juni 2012, p. zonder doornummering.
17.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] d.d. 2 april 2012, p. 233 – 234.
18.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 18 april 2012, p. 614.
19.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 8 november 2013.
20.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 12 juli 2012, p. 504.
21.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 18 april 2012, p. 612 – 613.
22.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 8 november 2013.
23.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 8 november 2013.
24.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 18 april 2012, p. 609 - 612.
25.Proces-verbaal verhoor van [getuige 2], d.d. 12 april 2013, p. 130 – 131 en 136 en het Belgische proces-verbaal van [getuige 2] d.d. 7 juni 2012, p. 155.
26.Het Belgische proces-verbaal verhoor van [getuige 1], d.d. 11 maart 2013, p. 100 - 101.
27.Het Belgische proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2012, p. 9.
28.Het Belgische proces-verbaal 005306/2012-14.05.2012, p. 232 – 233.
29.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 8 november 2013.
30.Proces-verbaal relaterende de ligging, de omschrijving en het forensisch onderzoek op de plaats delict Pastoor Kikkenweg t.h.v. perceel [huisnummer] te Cadier en Keer.
31.Het Belgische deskundigenrapport d.d. 31 maart 2012, p. 224 – 226.
32.Vervolgrapport munitieonderzoek d.d. 16 april 2013, p. 2239 – 2244.
33.Rapport munitieonderzoek d.d. 4 mei 2012, p. 2309 – 2315.
34.Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van J. Serrano d.d. 22 augustus 2013, zonder doornummering.
35.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 8 november 2013.
36.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 18 april 2012, p. 609, 611, 615 – 616.
37.Het Belgische proces-verbaal verhoor van [getuige 2], d.d. 12 april 2013, p. 128 – 129 en 136 en het Belgische proces-verbaal van [getuige 2] d.d. 7 juni 2012, p. 152 en 154.
38.Het Belgische proces-verbaal verhoor van [getuige 1], d.d. 11 maart 2013, p. 100 – 103.
39.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2010146316 d.d. 10 februari 2012 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
40.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 8 november 2013.
41.Proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 7 december 2010, p. 13.
42.Rapport identificatie van drugs- en precursoren d.d. 15 september 2011, zonder doornummering.
43.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 8 november 2013.
44.Omschrijvingsproces-verbaal d.d. 18 oktober 2011, zonder doornummering.