ECLI:NL:RBLIM:2013:8537

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
11 november 2013
Zaaknummer
2216096 CV EXPL 13-3011
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsachterstand huur woonruimte en onwaarachtige proceshouding van verhuurster

In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Vaals, de verhuurster, en een huurster die in betalingsachterstand verkeerde. De verhuurster vorderde betaling van een bedrag van € 672,93, alsmede verwijzing van de huurster in de proceskosten. De huurster had de huurverhouding per 26 mei 2013 beëindigd, maar had een bedrag van € 569,56 aan huur over de periode tot 27 maart 2013 niet betaald. De verhuurster had ook incassokosten van € 103,37 gevorderd, die samenhingen met meerdere incassopogingen.

De huurster betwistte de vordering en stelde dat zij niet eerder op de hoogte was gesteld van de betalingsachterstand. Tijdens de procedure heeft de verhuurster haar vordering verminderd na ontvangst van twee deelbetalingen. De huurster voerde aan dat zij verrast was door de dagvaarding en dat er geen eerdere aanmaningen waren verstuurd. De kantonrechter oordeelde dat de verhuurster een onwaarachtige proceshouding had aangenomen en onvoldoende openheid van zaken had gegeven. De rechter concludeerde dat de verhuurster zonder redelijke noodzaak de huurster had gedagvaard, wat leidde tot onnodige proceskosten voor de huurster.

Uiteindelijk werd de huurster veroordeeld tot betaling van € 296,63, rekening houdend met de reeds gedane betalingen. De verhuurster werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de huurster op nihil werden gesteld. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht / Kantonrechter
Zaaknummer 2216096 CV EXPL 13-3011
Vonnis van 30 oktober 2013
in de zaak

WONINGSTICHTING VAALS,

gevestigd en kantoorhoudend te Vaals,
verder ook te noemen: “Stichting Vaals”,
eisende partij,
gemachtigden: M.M.J. Haenen en J.M.H.C. Haenen, deurwaarders te Maastricht
tegen

[gedaagde],

wonend te [adres 1],
verder ook te noemen: “[gedaagde]”,
gedaagde partij,
in persoon procederend

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Stichting Vaals heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 23 juli 2013 in rechte betrokken voor een vordering als uiteengezet in het exploot van dagvaarding, tegelijk waarmee aan [gedaagde] drie enkelvoudige producties en één meervoudige productie (alle in fotokopie) betekend zijn.
[gedaagde] heeft ter eerst dienende datum schriftelijk geantwoord onder bijvoeging van twee gefotokopieerde stukken als producties.
In een tweede ronde van schriftelijk debat hebben partijen voor repliek (met drie producties, waaronder een reeds bij antwoord door [gedaagde] ingebracht stuk) respectievelijk dupliek (met van de kant van [gedaagde] eveneens vier producties) geconcludeerd.
Aan het slot van de repliek heeft Stichting Vaals (zonder vermelding van dat feit in de kop van het processtuk) haar vordering verminderd wegens twee deelbetalingen na dagvaarding.
De dupliek bevat tevens een ‘tegenvordering’.
Na afronding van het debat is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak op vandaag gesteld is.

MOTIVERING

a.
het geschil
Stichting Vaals vordert de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 672,93 en verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten. Tevens wenst Stichting Vaals waarmerking van dit vonnis als Europese Executoriale Titel, zonder het belang daarvan in concreto aan te duiden. De vordering vindt haar grondslag in de in 2012 beëindigde huurverhouding van partijen (en aan de zijde van de hurende partij tevens de echtgenoot van [gedaagde], die in toestand van faillissement verkeert) met betrekking tot de aan Stichting Vaals toebehorende woonruimte te [adres 2]. Volgens Stichting Vaals is aan de huurovereenkomst door opzegging zijdens [gedaagde] ‘per’ 26 mei 2013 ten einde gekomen, doch is een bedrag van € 569,56 aan ‘tot 27 maart 2013 verschenen’ huur onbetaald gebleven. Dit bedrag wordt thans in rechte van uitsluitend [gedaagde] gevorderd, naast een bedrag van € 103,37 aan kosten van (vergeefse) incasso, samenhangend met in totaal vijf beweerde interventies van de zijde van zowel Stichting Vaals als haar (incasso)gemachtigden.
In voortgezet debat heeft Stichting Vaals het verweer van [gedaagde] weersproken, een eigen lezing van de ontwikkelingen gegeven en de gang van zaken bij dagvaarding trachten uit te leggen. Erkend is bij repliek d.d. 28 augustus 2013 dat inmiddels twee betalingen tot een totaal van € 272,93 in mindering ontvangen waren (terwijl Stichting Vaals haar vordering dienovereenkomstig verminderd heeft).
Het verweer van [gedaagde] heeft de strekking dat zij compleet verrast werd door de dagvaarding in rechte. Bij antwoord betwistte [gedaagde] dat zij ook maar enig (eerder) signaal van Stichting Vaals of deurwaarder Haenen ontvangen had (die hadden volgens haar ‘geen enkele rekening nog een herinnering gestuurd’). De aan het exploot gehechte producties waren volgens [gedaagde] ‘pas geproduceerd voor de dagvaardiging’ en de betekening van het exploot vond plaats door een ‘in mijn brievenbus gegooide dagvaarding’. Op dat laatste heeft zij terstond gereageerd door per fax aan de deurwaarder betaling in gedeelten aan te bieden en dezelfde dag (23 juli 2013) alvast € 172,93 te betalen. Vijf maanden lang zouden op de 23e dag nog eens bedragen van € 100,00 (tot een totaal van € 672,93) betaald worden, zodat [gedaagde] erop rekende dat de zaak bij de rechtbank ingetrokken zou worden. Dat laatste is echter niet gebeurd en daarin ziet [gedaagde] samenspanning van Stichting Vaals en deurwaarder om er ‘een slaatje uit te slaan’.
Naar aanleiding van de stellingen en producties bij repliek heeft [gedaagde] in haar dupliek wederom de ontvangst van een door Stichting Vaals genoemd stuk betwist en wel de reactie die een van de heren Haenen (de overgelegde kopie bevat geen ondertekening en slechts de aanduiding “Haenen Gerechtsdeurwaarders”, zij het dat in het briefhoofd J.M.H.C. Haenen als de behandelend persoon aangeduid is) haar gestuurd zou hebben op 23 juli 2013.
Het verbaast [gedaagde] dat de gemachtigde niet terstond bij dagvaarding gewag gemaakt heeft van zo’n brief en eveneens dat hij niet mr. ‘Nadoud’ (bedoeld zal zijn mr. Nadaud te Vaals) van zulke correspondentie in kennis gesteld heeft, want het was hem bekend dat deze als advocaat voor haar optrad en dus altijd rechtsreeks voor [gedaagde] bestemde post ontving.
[gedaagde] blijft bestrijden dat zij voor de kosten zou moeten opdraaien.
Tevens meent zij in deze fase van het geding nog met een tegenvordering op de proppen te kunnen komen; zij verwijst daarvoor naar een op 18 september 2013 aan de directeur van Stichting Vaals gestuurde brief waarin hij (althans de corporatie) wegens zaaksbeschadiging (‘vernieling’ van een Wmo-voorziening, een speciaal toilet, in de woning) voor € 13 661,81 aan schade aansprakelijk gesteld is, hetgeen zij thans ook in rechte toegewezen wenst te zien.
de beoordeling
Wat er ook zij van het op de valreep door [gedaagde] aangekaarte geschil over een schadevergoeding die zij van Stichting Vaals te goed meent te hebben, daarover kan in het bestek van deze procedure geen uispraak gedaan worden omdat [gedaagde] bij dupliek geen tegenvordering meer kon instellen. In het Nederlandse procesrecht is nu eenmaal voorgeschreven (art. 137 Rv) dat een gedaagde partij de bevoegdheid tot het instellen van een eis in reconventie direct bij haar antwoord, dus in de eerste procesronde, dient uit oefenen. [gedaagde] zal dus andere wegen moeten bewandelen om haar gelijk in dezen te halen.
Ten aanzien van het geschil over de laatste huurbetaling voor het destijds door [naam 1] en [gedaagde] gehuurde perceel in Vaals als zodanig rijzen er diverse vragen.
Om te beginnen is niet duidelijk waarom [gedaagde] (of [naam 1], maar in ieder geval niet ‘De heer [X] [gedaagde]-[naam 1]’ zoals bovenaan een van de stukken van Stichting Vaals staat) bij een erkend einde van de huurverhouding ‘per’ 26 maart 2013 huur moet betalen tot en met 26 maart 2013 of tot 27 maart 2013. Die extra dag strookt niet met het feit dat de woning kennelijk op 25 maart 2013 opgeleverd is, zoals [gedaagde] in de opzegbrief toezegde. De herhaalde vermelding van 26 maart 2013 als een tot de huurperiode behorende dag doet veronderstellen dat Stichting Vaals [gedaagde] een dag huur te veel berekent.
Hoe Stichting Vaals overigens tot het bedrag van € 569,56 komt voor het bewuste deel van de maand maart 2013 bij een maandhuur die zij op 679,09 stelt, kan uit geen enkel processtuk opgemaakt worden. Omdat [gedaagde] daar echter zelf geen vragen bij stelt en zich conformeert aan de verschuldigdheid van een hoofdsom van € 569,56, zal hier verder niet op doorgegaan worden.
Vervolgens dient zich echter de vraag aan of, hoe en wanneer Stichting Vaals haar vertrekkende dan wel vertrokken huurders benaderd heeft over de voldoening van de laatste huurtermijn en of daarbij niet tevens de restitutie van een waarborgsom aan de orde was, al dan niet in samenhang met een eindinspectie en goedkeuring van de wijze van oplevering. Daaromtrent ontbreekt niet alleen iedere mededeling en/of enig relevant document en zelfs is geen stuk overgelegd waaruit afgeleid kan worden dat Stichting Vaals de opzegging accepteerde en onder welke condities dit gebeurde. Het is dan ook ten zeerste de vraag of Stichting Vaals ooit een factuur afgegeven heeft voor de laatste (niet met een kalendermaand corresponderende) periode, die immers niet vanzelfsprekend een tevoren bekende betalingsverplichting opleverde en waarvan dus op goede gronden vol te houden valt dat de huurder niet van rechtswege in verzuim raakte indien niet terstond (laat staan al bij aanvang van de maand) betaald is. Zelfs als [gedaagde] geen gelijk zou hebben met haar stellige bewering dat zij door Stichting Vaals noch de voor incasso ingeschakelde deurwaarder buiten rechte tot betaling aangesproken is - en dus niet pas door het niet in persoon betekende exploot kennis kreeg van de vordering -, heeft Stichting Vaals nog wel wat op te helderen. Feit is immers dat Stichting Vaals - anders dan in het exploot verwoord of op zijn minst gesuggereerd is - redelijkerwijs niet kan volhouden dat [gedaagde] per 1 maart 2013 (van rechtswege) in verzuim geraakte door het laten passeren van een fatale betaaldatum. Derhalve was in deze situatie een formele ingebrekestelling vereist om zulk verzuim voor deze bijzondere laatste (gedeeltelijke) huurtermijn te doen intreden.
Het komt dus niet alleen voor de aanspraak van Stichting Vaals op vergoeding van beweerdelijk gemaakte incassokosten, maar ook voor de vraag of er goede redenen waren tot dagvaarding over te gaan, aan op de vraag of Stichting Vaals kan bewijzen en op zijn minst aannemelijk maken dat de in kopie overgelegde brieven van 7 mei 2013 (van nota bene directeur-bestuurder [naam 2] zelf) en van 31 mei 2013 en 11 juli 2013 (van de incassogemachtigden) zowel daadwerkelijk verzonden als te bestemder plaatse ontvangen zijn (art. 3:37 lid 3 BW). Tegenover de pertinente betwisting van [gedaagde] bij antwoord heeft Stichting Vaals het zelfs niet nodig geoordeeld bij repliek enig woord te wijden aan de wijze waarop volgens haar de bewuste brieven met de daarin neergelegde ‘wilsverklaringen’ geredigeerd, verzendklaar gemaakt en verzonden zijn, laat staan dat zij omstandigheden geschetst heeft die de ontvangst daarvan door [gedaagde] waarschijnlijk maken of zelfs bewijzen. Het feit dat [gedaagde] zo verontwaardigd (en in geschrift ook snel) reageerde op het onverhoeds in de bus stoppen van een afschrift van het exploot van dagvaarding, doet veronderstellen dat zij inderdaad van niets wist. De exploot uitbrengende gerechtsdeurwaarder, tevens de eerste van de twee genoemde procesgemachtigden van Stichting Vaals, volstaat in de repliek met het(standaard)excuus dat ‘gedaagde niet thuis was, althans niemand op het aanbellen van de deurwaarder opendeed’. Hij miskent daarmee dat die bewering moeilijk controleerbaar is als geen tijdstip van aanbieden op het exploot vermeld is. Ook verdraagt de veronderstelde afwezigheid van de bewoners zich toch wat moeilijk met de kennelijk door een medische handicap aan huis gebonden echtgenoot van [gedaagde] en met het feit dat [gedaagde] prompt met een faxbrief van 23 juli 2013 aan het kantooradres van Haenen gereageerd heeft (eerste productie bij antwoord). Een fax waarop iemand van het kantoor Haenen (Haenen sr. of diens zoon) kennelijk op dezelfde 23e juli een reactie geredigeerd heeft (prod 2 bij repliek), een document waarvan niet vaststaat dat dit ook verzonden is en waarvan [gedaagde] in ieder geval de ontvangst (ook) betwist.
Daarbij komt nog eens dat [gedaagde] op 23 juli 2013 een bedrag van € 172,93 voldaan had (getuige de bevestiging van de ontvangst van die betaling in de conclusie van repliek) en concrete toezeggingen gedaan had voor betaling van het restant ( € 500,00) in de maanden daarna. Minst genomen had dit samenvallen van gebeurtenissen op dezelfde dag Stichting Vaals en haar gemachtigden ertoe moeten aanzetten om op de eerst dienende dag een akte te nemen ter aanvulling van het exploot en tot vermindering van de vordering met € 172,93.
Uit het voorgaande kunnen de volgende conclusies getrokken worden. Stichting Vaals neemt op onderdelen een onwaarachtige proceshouding in en geeft geen optimale openheid van zaken. Zij verzwijgt voor de kantonrechter en haar wederpartij essentiële informatie. Zij laat na van documenten die haar lezing van de feiten zouden moeten ondersteunen, de authenticiteit althans het realiteitsgehalte (zijn zij in het verkeer tussen partijen daadwerkelijk gebruikt?) tegenover de betwisting van [gedaagde] aan te tonen, althans nader te adstrueren.
Daarmee wordt op zijn minst de schijn gewekt dat Stichting Vaals hoe dan ook of koste wat kost een zaak wenste door te zetten waarvan al op 23 juli 2013 had kunnen worden beslist het te laten bij betaling van de hoofdsom en eventueel een kleine kostenvergoeding.
Nu de zaak in de ogen van Stichting Vaals - althans haar gemachtigde in de brief van 23 juli 2013 (prod. 2 bij repliek) die mogelijk nooit verzonden, althans door [gedaagde] niet eerder dan bij de repliek van 23 augustus 2013 ontvangen / gezien is - slechts ‘geregeld’ kon worden als [gedaagde] vóór 31 juli 2013 ‘de volledige vordering van eiseres, te weten € 867,39, aan mijn kantoor voldaan’ zou hebben, is niet in redelijkheid met de belangen van de gedaagde [gedaagde] omgesprongen. Dit bedrag van € 867,39, met een cent verschil de optelsom van hoofdsom, incassokosten, explootkosten en een salaris voor de gemachtigde van € 100,00, was op zich al discutabel, maar bij doorprocederen stond ook nog eens € 448,00 aan griffierecht op het spel (naast eventueel een verhoging van de post salaris).
Al met al ging Stichting Vaals hiermee te ver en poogde zij zonder redelijke noodzaak [gedaagde] voor onevenredige kosten te plaatsen, terwijl er nota bene van alles aan te merken valt op de mate van zorgvuldigheid waarmee zij zelf in deze zaak geopereerd heeft.
Allereerst dient de post vergoeding buitengerechtelijke kosten afgewezen te worden, omdat niet of onvoldoende vast is komen te staan dat essentiële incassobrieven [gedaagde] eerder dan per datum dagvaarding bereikt hebben. Daarmee is tevens gegeven dat Stichting Vaals weliswaar ten tijde van dagvaarding een opeisbare vordering op [gedaagde] had (aangenomen althans dat de omvang van die vordering, het bedrag van € 569,56 in hoofdsom, toen al wel voldoende met haar gecommuniceerd was), maar dat het betalingsverzuim pas door de dagvaarding bewerkstelligd is. Uitvloeisel hiervan is dan weer dat [gedaagde] zonder reële noodzaak gedagvaard is en dat de kosten van procederen geheel voor rekening van Stichting Vaals moeten komen. Stichting Vaals kan derhalve slechts op betaling van € 569,56 (zonder rente omdat die niet gevorderd is) staat maken, doch daarop komt in mindering wat [gedaagde] reeds voldaan heeft (tot en met medio september 2013 was dit een bedrag van € 272,36). Het aldus toewijsbare saldo van € 296,63 zou op het moment dat vonnis gewezen wordt, al weer lager kunnen zijn omdat [gedaagde] - als zij haar toezegging nakomt en niets wijst op het tegendeel - einde oktober 2013 twee extra termijnen van € 100,00 voldaan heeft.
Voor het verbinden van een Europese Executoriale Titel aan dit vonnis ontbreekt een reëel belang, althans zulk belang is op generlei wijze zijdens Stichting Vaals geadstrueerd, zodat ook aan dat verlangen niet voldaan zal worden. Weliswaar wordt Stichting Vaals in de proceskosten verwezen, doch die worden aan de zijde van [gedaagde] op nihil gesteld.

BESLISSING

[gedaagde] wordt veroordeeld om aan Stichting Vaals tegen bewijs van kwijting € 296,63 te voldoen (zij het dat zij daarop in mindering kan brengen het bedrag of de bedragen dat/die zij na medio september 2013 nog aan Stichting Vaals en/of haar gemachtigden betaald heeft).
Stichting Vaals wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de datum van dit vonnis begroot op nihil.
Het vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.