ECLI:NL:RBLIM:2013:8519

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
8 november 2013
Zaaknummer
03/703049-09
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsfraude en witwassen door verdachte en medeverdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 6 november 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met haar medeverdachte wordt beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bijstandsfraude, valsheid in geschrifte, witwassen, en het voorhanden hebben van verboden wapens en drugs. De verdachte ontving een bijstandsuitkering van de gemeente Sittard-Geleen, maar heeft gedurende een lange periode opzettelijk nagelaten om inkomsten te melden die zij en haar medeverdachte hebben genoten. Dit leidde tot een onterecht hoge bijstandsuitkering, terwijl zij een luxe levensstijl konden onderhouden, inclusief vakanties en dure aankopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte samenwoonden en een gezamenlijke huishouding voerden, wat hun verplichtingen jegens de uitkeringsinstantie beïnvloedde. De rechtbank heeft ook bewijs gevonden van witwassen, waarbij de verdachte geld en goederen heeft verworven die afkomstig waren uit misdrijven. Daarnaast zijn er verboden wapens en drugs aangetroffen in de woning van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle tenlastegelegde feiten en heeft een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft ook de vordering van de gemeente Sittard-Geleen tot schadevergoeding afgewezen, omdat deze niet correct was ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/703049-09
Datum uitspraak: 6 november 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Raadsman is mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 25 en 26 februari 2013, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op 6 maart 2013 is het onderzoek ter terechtzitting formeel gesloten. Op 20 maart 2013 werd de heropening van het onderzoek ter terechtzitting bevolen. De zaak is daarna inhoudelijk behandeld op 23 oktober 2013, waarbij de officier van justitie en de raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is - na wijziging van de tenlastelegging - als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:al dan niet samen met [medeverdachte 1] bijstandsfraude heeft gepleegd door opzettelijk na te laten de instantie waarvan zij en/of [medeverdachte 1] een uitkering kreeg in kennis te stellen van de werkzaamheden die zij en/of [medeverdachte 1] verrichte en/of van de inkomsten die zij en/of [medeverdachte 1] genoot;
feit 2:al dan niet samen met een ander of anderen valsheid in geschrifte heeft gepleegd;
feit 3:geld en goederen heeft witgewassen;
feit 4:al dan niet samen met een ander een wapen voorhanden heeft gehad;
feit 5:al dan niet samen met een ander of anderen opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad;
feit 6:al dan niet samen met een ander of anderen opzettelijk harddrugs aanwezig heeft gehad;
feit 7:al dan niet samen met een ander of anderen zich heeft schuldig gemaakt aan opzetheling van kinderkleding;
feit 8:al dan niet samen met een ander of anderen elektriciteit en gas heeft gestolen.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de start van het onderzoek naar voren gebracht dat de sociale recherche gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheden die haar toekomen. De gegevens zijn op correcte wijze opgevraagd. Er is dan ook volgens de officier geen sprake van misbruik van bevoegdheden. Daarnaast hebben de onderzoekshandelingen binnen proporties plaatsgevonden.
Ten aanzien van het bewijs heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte en [medeverdachte 1] - gelet op de omvangrijke geldstromen - inkomsten hebben gegenereerd, die niet werden gemeld aan de gemeente Sittard-Geleen.
Ook feit 3 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte en [medeverdachte 1] een zeer luxueus leven hebben geleid, hetgeen werd bekostigd uit criminele gelden, omdat de verschillende uitgaven niet alleen uit een bijstandsuitkering bekostigd kunnen worden.
De officier van justitie heeft betoogd dat feit 4 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard op grond van het aantreffen van het wapen in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] en het onderzoek naar dat wapen door de forensische recherche. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben het wapen samen voorhanden gehad.
Ten aanzien van de feiten 5 en 6 heeft de officier van justitie gevorderd deze wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat beide soorten drugs in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] werden aangetroffen. Het NFI heeft de harddrugs onderzocht. Nu verdachte en [medeverdachte 1] beiden in de woning woonden en de drugs op verschillende plaatsen in de woning werden aangetroffen, hebben zij deze feiten samen gepleegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 7 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de gestolen kleding met labels in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] werd aangetroffen. De verklaring die verdachte omtrent de herkomst van de kleding heeft gegeven, is volgens de officier van justitie niet geloofwaardig. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben feit 7 samen gepleegd.
Ten slotte heeft de officier van justitie ten aanzien van feit 8 aangevoerd dat de zegels waren verbroken, waardoor elektriciteit werd gestolen. Hij acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben ook dit feit samen gepleegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Start van het onderzoek
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van onrechtmatig handelen bij de start van het onderzoek. Hij heeft daartoe aangevoerd - mede onder verwijzing naar de “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude” - dat bij de start van het onderzoek direct sprake was van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek ter zake strafbare feiten. Door via bestuursrechtelijke weg over te gaan tot controle, terwijl de controlebevoegdheid in feite wordt gehanteerd om strafbare feiten op te sporen, terwijl de strafwet geen controlebevoegdheid behelst, is sprake van misbruik van bevoegdheden (‘détournement de pouvoir’).
De raadsman heeft betoogd dat de onderzoekshandelingen die vóór 1 mei 2009 in het kader van het opsporingsonderzoek zijn verricht, geen onderzoekshandelingen zijn, die de vervulling van de in artikel 2 Politiewet opgedragen taak met zich meebrengt. Daarvoor was een meer precieze wettelijke grondslag nodig. De raadsman verwijst te dier zake naar het zogenaamde ‘Zwolsman’-arrest (Hoge Raad 19 december 1995, NJ 1996/249).
Volgens de raadsman hadden de observaties van verdachte in de maanden oktober 2008, maart en april 2009 een stelselmatig karakter. Daarvoor had een machtiging ex artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) afgegeven dienen te worden. Dat is niet gebeurd. Het inwinnen van informatie bij de RDW en de Belastingdienst had volgens de raadsman uitsluitend mogen gebeuren op grond van een vordering ex artikel 126nd Sv. Ook dat is niet gebeurd. Het persoonsgerichte onderzoek naar verdachte ontbeert om die reden volgens de raadsman een wettelijke grondslag. Een verwijzing naar de algemene taakstelling van de politie (artikel 2 Politiewet) is niet voldoende. De onderzoekshandelingen die vanaf 1 mei 2009 plaatsvonden, bouwen allen voort op onderzoeksresultaten die daarvóór onrechtmatig zijn verkregen.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat op het moment dat een bevel tot stelselmatige observatie was afgegeven, er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Indien hiervan wel sprake was, dan was dit vermoeden volgens de raadsman gebaseerd op een onderzoek waarbij misbruik is gemaakt van bevoegdheden. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aldus sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, welk verzuim niet meer kan worden hersteld. Gelet op de belangen die met de geschonden voorschriften werden gediend, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, volstaat volgens de raadsman slechts een sanctie, en dat is bewijsuitsluiting. Gelet hierop dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken van alle aan haar tenlastegelegde feiten.
Bewijs ten aanzien van het tenlastegelegde
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank niet overgaat tot integrale vrijspraak van verdachte op grond van een niet te herstellen vormverzuim ex artikel 359a Sv, om verdachte van de feiten 1 en 2 vrij te spreken. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte dan wel [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode werkzaamheden heeft verricht dan wel inkomsten heeft genoten. Ook heeft hij aangevoerd dat verdachte in de periode van 2004 tot en met 2006 inkomsten heeft gegenereerd uit de kickbokssport, waarmee zij maandelijks een aanzienlijk bedrag verdiende. Zij heeft deze bedragen gespaard en daarop heeft zij later ingeteerd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet gedurende de gehele tenlastegelegde periode een uitkering heeft ontvangen. Verdachte dient van de periode waarin zij geen uitkering ontving, te weten 18 oktober 2004 tot en met 13 december 2006, te worden vrijgesproken. Van de overige perioden kan niet worden vastgesteld dat verdachte werkzaamheden heeft verricht of inkomsten heeft genoten. Ook was geen sprake van een te hoog bestedingspatroon. Er was bovendien geen sprake van medeplegen. Ook hiervan dient verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat geen sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen verdachte en [medeverdachte 1] vanaf 1 januari 2006. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken. Vanaf 27 juli 2009 was wel sprake van een gezamenlijk huishouding. Enkel dit deel van de tenlastelegging kan dan ook bewezen worden.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman kortweg betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat enig geld uit misdrijf afkomstig was en dat verdachte dit geld zou hebben verborgen of verhuld, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen in haar woning. Niet is komen vast te staan onder welke omstandigheden het wapen werd aangetroffen.
De raadsman heeft bij feit 5 aangevoerd dat enkel de hoeveelheid hennep in de woonkamer voor bewezenverklaring in aanmerking komt. Van de overige verdovende middelen had verdachte geen wetenschap, zodat zij hiervan dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de feiten 5 en 6 heeft de raadsman voorts gewezen op de discrepantie tussen de lijst van inbeslaggenomen goederen en de onder verdachte inbeslaggenomen goederen. De bevindingen komen niet overeen, hetgeen (eveneens) tot vrijspraak dient te leiden. Bovendien staat op de lijst van inbeslaggenomen goederen een “C” vermeld, hetgeen volgens de raadsman zou verwijzen naar de woning aan de [adres 2]. Dit is niet de woning van verdachte en/of [medeverdachte 1].
De raadsman heeft betoogd dat feit 7 niet bewezen kan worden. Verdachte heeft immers een verklaring afgelegd over de herkomst van deze kleding. Deze verklaring is niet onaannemelijk, onwaarschijnlijk of ongeloofwaardig. Verdachte wist niet dat de kleding van misdrijf afkomstig was.
Ten aanzien van feit 8 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu verdachte niet wist van het wegnemen van energie. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat gedurende de gehele tenlastegelegde periode energie werd gestolen. Nu de gasmeter het verbruik heeft geregistreerd, kan niet bewezen worden dat gas werd gestolen.
Tot slot heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de feiten 4 tot en met 8 geen sprake is van medeplegen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 5 maart 2008 ontving de sociale recherche van de gemeente Kerkrade een anonieme melding betreffende [medeverdachte 1] en haar partner, zijnde verdachte. In deze melding werd aangegeven dat [medeverdachte 1] bij haar vader stond ingeschreven, maar feitelijk al twee jaar bij verdachte woonde. Ook werd vermeld dat [medeverdachte 1] en verdachte vier keer per jaar op vakantie gingen.
Na raadpleging van de uitkeringssystemen bleek dat [medeverdachte 1] een bijstandsuitkering ontving van de gemeente Kerkrade als alleenstaande kostganger. Verdachte ontving een bijstandsuitkering van de gemeente Sittard-Geleen als alleenstaande. Vervolgens werd een uitgebreid onderzoek gestart naar [medeverdachte 1] en verdachte, waarbij verschillende inlichtingen werden ingewonnen. Uiteindelijk ging de sociale recherche over tot observaties bij de woning van verdachte.
Verweer “onrechtmatigheden tijdens de start van het onderzoek”
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van onrechtmatigheden tijdens de start van het onderzoek, welk vormverzuim tot gevolg heeft dat al het bewijs moet worden uitgesloten.
De verdediging heeft betoogd dat van meet af aan sprake zou zijn geweest van een strafrechtelijk onderzoek. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de anonieme melding van 5 maart 2008 kennelijk een reden was om de sociale recherche in te schakelen. Gelet hierop en gelet op de beweerde lange fraudeperiode was sprake van een strafrechtelijk onderzoek. De verdediging heeft te dier zake verwezen naar de “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude”. Hierin staat onder paragraaf 4.2 het volgende vermeld:
“De grens voor strafrechtelijke handhaving en vervolging is gesteld op het totale nadeelbedrag van € 10.000,–. Indien sprake is van een lager nadeel treedt de gemeente corrigerend op, middels maatregelen van verlaging en/of (gedeeltelijke) intrekking van de uitkering en/of anderszins, alsmede – zoveel mogelijk – middels terugvordering van het onterecht uitgekeerde. Wanneer sprake is van een nadeel van € 10.000,– of hoger en/of sprake is van één van de hiervoor onder 3.2.1. genoemde uitzonderingen wordt in principe strafrechtelijk opgespoord en vervolgd.”
Voorop dient te worden gesteld dat de gemeente is belast met de verstrekking van sociale voorzieningen en de controle op de verplichtingen voortvloeiende uit deze verstrekking. De controle vindt plaats in het kader van een bestuurlijk traject. Niet valt echter uit te sluiten dat een bestuurlijk traject onder omstandigheden kan samenlopen met een strafrechtelijk traject, zoals bijvoorbeeld bij een vermoeden van uitkeringsfraude. Uit de “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude” blijkt immers dat de overgang van bestuurlijke handhaving naar strafrechtelijke handhaving en vervolging een vloeiende overgang is. De grens die hierbij wordt aangenomen is een fraudebedrag van € 10.000,-. Wanneer sprake is van een nadeel van € 10.000,- of hoger wordt in principe via een strafrechtelijk traject opgespoord en vervolgd. Het volgen van het strafrechtelijke traject, waarbij gebruik kan worden gemaakt van strafvorderlijke bevoegdheden, sluit echter niet uit dat daarnaast een bestuurlijk traject wordt gevolgd. Hierbij mogen echter niet de strafvorderlijke rechten van een verdachte worden geschonden.
In de onderhavige strafzaak is onderzoek verricht naar aanleiding van een melding over [medeverdachte 1] en verdachte. Naar aanleiding van deze melding was de sociale recherche bevoegd om onderzoek te verrichten. Men moest immers de juistheid van de melding kunnen controleren en - indien deze melding juist bleek te zijn - de omvang van het fraudebedrag kunnen inschatten. Het door de sociale recherche verrichte onderzoek bestond onder andere uit het observeren van de woning van verdachte aan de [adres 3] in oktober 2008 en in maart en april 2009.
De verdediging heeft aangevoerd dat deze observaties een stelselmatig karakter hadden en dat deze ten onrechte zonder een machtiging ex artikel 126g Sv hebben plaatsgevonden. Artikel 2 van de Politiewet zou volgens de verdediging een onvoldoende legitimatie zijn voor dergelijke observaties. Teneinde de rechtmatigheid van deze observaties, die zonder een machtiging ex artikel 126g Sv hebben plaatsgevonden, te beoordelen, verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 13 november 2012, LJN BW9338, waarin is vermeld:
“2.6.2 Observaties als de onderhavige, waarvoor geen machtiging als bedoeld in art. 126g Sv is gegeven, kunnen jegens de geobserveerde onrechtmatig zijn indien zij in verband met de plaats waar zij zijn uitgevoerd, de duur, intensiteit en frequentie ervan, alsmede het gebruik van technische hulpmiddelen, geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene. Indien dat niet het geval is, kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 2 Politiewet 1993 en art. 141 Sv, daarvoor voldoende legitimatie biedt. Dit zal in het bijzonder het geval zijn indien de observaties slechts in een bepaald gebied en kortstondig worden uitgevoerd, naar aanleiding van omstandigheden waaruit redelijkerwijs een verhoogde kans op strafbare feiten kan worden afgeleid. Uit de verslaglegging van de observaties zal - mede in verband met de vereiste subsidiariteit en proportionaliteit van de uitgevoerde observaties - in voorkomend geval moeten kunnen blijken of zij in deze zin beperkt en kortstondig zijn gebleven.
2.6.3.
Uit het zojuist overwogene vloeit voort dat het ontbreken van een verdenking in de zin van art. 27 Sv niet meebrengt dat dergelijke kortstondige en beperkte observaties onrechtmatig zijn aangevangen. Niettemin zullen zij, als berustend op wettelijke bepalingen waarin de opsporing van strafbare feiten aan de betrokken functionarissen is opgedragen, tot het voorbereidend onderzoek gerekend moeten worden ingeval (mede) door de observaties een verdenking als bedoeld in art. 27 Sv ontstaat en verdergaande opsporingsbevoegdheden worden toegepast. Overschrijding van de grenzen waarbinnen zulke, niet krachtens het in art. 126g Sv bedoelde bevel uitgevoerde, observaties toelaatbaar zijn, moet in zo een geval worden aangemerkt als een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv.”
De rechtbank stelt vast dat de sociale recherche in oktober 2008 vier kortdurende observaties heeft verricht. Daarna vonden 14 observaties plaats in de periode van maart 2009 tot en met 19 mei 2009, waarbij eveneens kortstondige observaties werden verricht. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de uitgevoerde observaties, waarvoor geen machtiging ex artikel 126g Sv werd gegeven, slechts van beperkte duur, intensiteit en frequentie zijn geweest, waarbij geen gebruik werd gemaakt van technische hulpmiddelen. Er was dan ook geen sprake van een stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Sv, zodat dergelijke observaties gelegitimeerd worden door artikel 2 van de Politiewet en artikel 141 Sv. Met ingang van 20 mei 2009 werden de observaties langer, intenser en frequenter. Hiervoor werd echter een machtiging ex artikel 126g Sv afgegeven.
Eveneens werden er door de sociale recherche inlichtingen opgevraagd bij verschillende instanties. De verdediging heeft aangevoerd dat deze inlichtingen gevorderd hadden moeten worden op grond van artikel 126nd Sv.
De rechtbank stelt vast dat enkele in de Wet werk en bijstand (hierna Wwb) genoemde instanties verplicht zijn desgevraagd opgaven en inlichtingen te verschaffen aan uitkeringsinstanties op grond van artikel 64 Wwb. Uit de “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude” blijkt niet dat de bevoegdheid tot het opvragen van inlichtingen vervalt op het moment dat (eveneens) sprake zou zijn van een strafrechtelijk traject. Zoals reeds eerder overwogen sluit een strafrechtelijk traject bestuurlijke bevoegdheden niet uit, mits daarbij de strafvorderlijke rechten van de verdachte worden gewaarborgd. Geen enkele strafvorderlijke bepaling verzet zich tegen het inwinnen van informatie bij instanties. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 13 november 2012 (LJN BX8079), waarin werd bepaald dat
“het opsporingsambtenaren in het licht van art. 59 Paspoortwet in verbinding met art. 72 en 73 Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 vrijstaat zich de bedoelde gegevens te doen verstrekken voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de opsporing van strafbare feiten in het kader van het onderzoek waarmee zij zijn belast. Het gestelde in art. 126nf Sv met betrekking tot de zogenoemde gevoelige gegevens doet niet af aan de toelaatbaarheid van de verstrekking van die gegevens door de daartoe bevoegde autoriteiten op grond van deze krachtens de Paspoortwet in het leven geroepen regeling.”
De rechtbank stelt, op grond van voornoemd arrest, vast dat hetzelfde gesteld kan worden ten aanzien van artikel 64 Wwb.
Gelet op het voorgaande kan dus niet worden vastgesteld dat de sociale recherche onterecht bestuurlijke bevoegdheden heeft gebruikt, daar waar zij strafrechtelijke bevoegdheden had moeten gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve geen sprake van zogenaamde détournement de pouvoir.
Alles overwegende is de rechtbank is van oordeel dat geen sprake is onrechtmatigheden tijdens de start van het onderzoek en derhalve geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, welk verzuim niet meer kan worden hersteld. Het desbetreffende verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
Onder feit 1 is aan verdachte ten laste gelegd dat zij in de periode van december 2006 tot en met september 2009 samen met [medeverdachte 1], in strijd met een wettelijke verplichting heeft nagelaten tijdig gegevens te verstrekken die van belang konden zijn in het kader van de aan haar en/of [medeverdachte 1] toegekende bijstandsuitkering. Onder feit 2 is aan verdachte valsheid in geschrift samen met [medeverdachte 1] ten laste gelegd in de periode van 1 juli 2002 tot en met 7 augustus 2009. Onder feit 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat zij geld en goederen heeft witgewassen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010.
Verdachte ontving in de periode van 9 juli 2001 tot 1 september 2003 samen met [naam 1] een uitkering ingevolge de Algemene Bijstandswet naar de norm echtpaar. In de periode 1 september 2003 tot 18 oktober 2004 ontving verdachte een uitkering ingevolge de Algemene Bijstandswet/Wet werk en bijstand naar de norm alleenstaande met een gemeentelijke toeslag van 5%. [2] Over de maanden van juli 2002 tot en met oktober 2004 werden rechtmatigheidsonderzoeksformulieren ingevuld en ondertekend door verdachte, waarbij steeds werd vermeld dat in die maanden geen inkomsten waren ontvangen. [3]
De bijstandsuitkering van verdachte werd op 18 oktober 2004 beëindigd, aangezien verdachte een gezamenlijke huishouding voerde met [naam 2]. Vanaf 13 november 2006 ontving verdachte wederom een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm alleenstaande met een gemeentelijke toeslag van 20%. [4] Over de maanden december 2006 (vanaf 13 december 2006) tot en met april 2008 werden rechtmatigheidsonderzoeksformulieren ingevuld en ondertekend door verdachte, waarbij steeds werd vermeld dat in die maanden geen inkomsten waren ontvangen. Ook werd niet aangegeven dat sprake was van een verandering in de gezinssamenstelling of woonsituatie. [5] De netto-uitkering bedroeg in de maanden april 2008 tot en met juli 2008 € 840,74 per maand en in de maanden augustus 2008 tot en met januari 2009 € 850,36 per maand. In de maanden februari 2009 tot en met mei 2009 ontving verdachte een bedrag van € 853,76 netto per maand aan bijstandsuitkering. [6]
Op 9 september 2009 meldden verdachte en [medeverdachte 1] zich bij het UWV Werkbedrijf met het verzoek om in aanmerking te komen voor een gezamenlijke uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand. [7] Per 27 juli 2009 werd de bijstandsuitkering aan verdachte op grond van het bepaalde in artikel 11 Wwb ingetrokken vanwege de aanvang van een huwelijk of relatie. [8] Op 23 juli 2009 werd door [medeverdachte 1] op een wijzigingsformulier van de gemeente Kerkrade vermeld dat zij ging verhuizen naar het adres [adres 3]. [9]
Volgens de GBA-gegevens van [medeverdachte 1] woonde zij in de periode 10 oktober 2006 tot en met 27 juli 2009 op de [adres 4]. [10] Getuige [getuige 1], bewoner van de woning aan de [adres 5], heeft op 30 januari 2010 verklaard dat hij reeds zeven jaar op voormeld adres woont. Hij verklaarde dat [voornaam vader], de vader van [medeverdachte 1], op een gegeven moment op nummer [XXX] kwam wonen. [voornaam vader] had een dochter, maar die woonde niet op dat adres. [getuige 1] zag [medeverdachte 1] maar vijf of zes keer sinds haar vader op nummer [XXX] woonde. [11] Getuige [getuige 2], bewoner van de woning aan de [adres 6], heeft op 28 januari 2010 verklaard dat hij bijna negen jaar op voormeld adres woont. De dochter van zijn buurman [voornaam vader], die op dat moment zo’n 3 tot 4 jaar op nummer [XXX] woonde, zag hij voor het eerst in de zomer van 2009. [12] Ook de moeder van [medeverdachte 1], [getuige 3], werd gehoord op 28 januari 2010. Zij verklaarde dat haar dochter [voornaam medeverdachte 1] en [verdachte] al vijf en een half jaar bij elkaar zijn. [medeverdachte 1] heeft volgens haar wel ingeschreven gestaan op het adres van haar vader [voornaam vader], maar nooit daadwerkelijk op de [adres 4] gewoond. [voornaam medeverdachte 1] heeft altijd in Sittard gewoond. [13]
Uit de administratie van Ziggo B.V. bleek dat sedert 3 oktober 2005 een abonnement was afgesloten op naam van [medeverdachte 1], [adres 3]. [14] Uit de administratie van Turien & Co Assuradeuren bleek dat op naam van [medeverdachte 1] sedert 1 januari 2007 een zorgverzekeringspolis was afgesloten, met als adres [adres 3]. [15] Op 10 september 2007 registreerde [medeverdachte 1] zich als nieuwe klant bij Wehkamp. Zij gaf daarbij op het adres [adres 3]. [16] Ook bij Neckermann.com is [medeverdachte 1] bekend op dit adres. De laatste bestelling bij Neckermann.com werd door [medeverdachte 1] gedaan op 17 oktober 2008. [17] Sedert 13 september 2008 is [medeverdachte 1] als abonnee van Veronica Magazine geregistreerd. Als adres staat ook hier vermeld [adres 3]. [18]
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] met ingang van 3 oktober 2005 een abonnement bij Ziggo heeft afgesloten op het adres aan de [adres 3]. Daarna heeft zij zich bij verschillende bedrijven laten registreren als klant, steeds onder verwijzing naar voormeld adres. De moeder van [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] nooit bij haar vader aan de [adres 4] heeft gewoond. De buren van [medeverdachte 1]’ vader hebben verklaard dat zij haar zelden zagen. Op grond van deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte sinds 3 oktober 2005 samenwoonde met [medeverdachte 1] op het adres [adres 3].
Uit de bankafschriften van rekeningnummer [XXXX.XX.XXX 1] ten name van [medeverdachte 1] blijkt dat in de periode van 8 augustus 2006 tot en met 11 mei 2009 regelmatig grote bedragen worden betaald in winkels of aan bedrijven. Op 8 september 2006 en 18 december 2006 werden sauna-cadeaubonnen aangeschaft voor respectievelijk € 288,- en € 600,50. Aan Iboy hairacademy werd op 20 september 2006 een bedrag van € 1.875,33 betaald. Ook werden regelmatig tickets voor diverse (muziek)evenementen besteld bij Ticket Unlimited BV ten bedrage van onder andere € 570,- (op 7 maart 2007), € 512,50 (op 31 mei 2007) en € 972,- (op 26 februari 2008). [19] Ook werd een reis geboekt naar Ibiza van 28 augustus 2009 tot en met 4 september 2009 met de contactgegevens van [medeverdachte 1]. Hiervoor werd een bedrag van € 1.326,65 aan Transavia airlines CV betaald, [20] welk bedrag op 11 mei 2009 van de rekening van [medeverdachte 1] werd afgeschreven. [21]
Verdachte bracht samen met [medeverdachte 1] vakanties door op Curaçao (2005), Tenerife (2007), Kreta (2007), Chersonissos (2008), in Suriname (2008) en op Ibiza (2008). [22]
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte en [medeverdachte 1] aan de [adres 3] op 26 januari 2010 werden diverse bescheiden aangetroffen en in beslag genomen, [23] onder meer een kwitantie van “The Kitchen Company” d.d. 5 februari 2003 waarop was vermeld dat dit bedrijf een bedrag van € 6.367,97 had ontvangen van [verdachte]. [24] De order bij voornoemd bedrijf werd opgemaakt op naam van [verdachte], [adres 7], zijnde het voormalige woonadres van verdachte. [25] Op 6 augustus 2009 werd een bedrag van € 4.764,95 contant betaald voor onder andere een whirlpool met waterluchtmassage en een stoomcabine. De factuur ter zake stond op naam van verdachte. [26] Verdachte had deze whirlpool en stoomcabine tijdens een bezoek aan de leverancier op 8 juni 2009 besteld. [27] De whirlpool en de stoomcabine werden tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] aangetroffen. [28] Op 9 juni 2008 en op 6 augustus 2008 werden bedragen van respectievelijk € 3.700,- en € 1.500,- betaald voor plastisch chirurgische ingrepen. [29]
Tijdens observaties bij de woning aan de [adres 3] in de periode van 11 maart 2009 tot 19 november 2009 werd waargenomen dat [medeverdachte 1] en verdachte in een BMW 323Ci Coupé, met kenteken [XX-XX-XX], reden. Deze auto stond geparkeerd bij of in de directe omgeving van deze woning. [30] De auto stond sedert 31 januari 2008 op naam van [medeverdachte 2]. [31] Eerdere kentekenhouders van deze auto, te weten [getuige 4] en [getuige 5], hebben ten overstaan van de politie verklaard dat zij deze auto nooit hebben gekocht, maar deze enkel op hun naam hadden voor respectievelijk [verdachte] en iemand van de familie [verdachte]. De boetes voor overtredingen die met die auto werden gemaakt, kregen zij steeds terugbetaald. [32] In de woning van verdachte en [medeverdachte 1] werden diverse facturen aangetroffen met betrekking tot deze auto. [33]
De rechtbank stelt aan de hand van het voorgaande vast dat de personenauto (BMW) met kenteken [XX-XX-XX] feitelijk in het bezit was van verdachte en [medeverdachte 1]. De rechtbank houdt het ervoor dat deze op eens anders naam werd gesteld, kennelijk om dit vermogen uit zicht te houden in verband met het toekennen van een bijstandsuitkering. Het betreft namelijk een te dure auto voor verdachtes uitkeringspositie.
De rechtbank stelt tevens vast dat de uitgaven aan dure, luxe artikelen en vakanties naar al dan niet verre oorden evenmin passen bij de financiële positie van een uitkeringsgerechtigde. Verdachte heeft verklaard dat de reizen die zij maakte verband hielden met kickboxwedstrijden, en dat deze betaald werden door de promotor van die wedstrijden. Ook zou zij in de periode dat zij geen bijstandsuitkering ontving (van 2004 tot 2006) geld hebben gespaard met het geven van kickboxseminars en -privélessen. Verdachte heeft verder verklaard dat zij uit haar huwelijk met [naam 1] vermogen heeft overgehouden (zoals meubels). De plastisch chirurgische ingrepen zouden zijn betaald door haar grootouders.
De rechtbank stelt vast dat verdachte weliswaar verklaringen heeft gegeven voor deze grote uitgaven, maar dat deze verklaringen op geen enkele wijze nader door haar worden onderbouwd. Er zijn dan ook geen aanwijzingen om ook maar een begin van geloofwaardigheid aan deze verklaringen toe te kennen. De verklaringen van verdachte zijn immers niet verifieerbaar en daarnaast ongeloofwaardig. Een vergoeding van een promotor voor kickbokswedstrijden zou bijvoorbeeld met een banktransactie aangetoond kunnen worden. De rechtbank acht niet aannemelijk dat deze kosten contant aan verdachte vergoed worden, en dat zij daarbij ook haar partner op kosten van de promotor op al deze reizen mag meenemen. Daarnaast resteert ook nog een substantieel groot geldbedrag waarvoor verdachte geen verklaring heeft gegeven, hetgeen onder de gegeven omstandigheden wel van haar verlangd kon worden.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat er dan ook andere inkomsten zijn geweest dan slechts de inkomsten uit bijstandsuitkering.
Ten aanzien van feit 1 stelt de rechtbank vast dat verdachte in de tenlastegelegde periode van december 2006 tot en met 26 juli 2009 een bijstandsuitkering heeft ontvangen van de gemeente Sittard-Geleen. Op de rechtmatigheidsonderzoeksformulieren tot april 2008 vulde verdachte steeds in dat geen inkomsten waren genoten. De uitkering bleef tot en met juli 2009 nagenoeg ongewijzigd. De rechtbank stelt dan ook vast dat in de periode van april 2008 tot en met eind juli 2009 geen wijzigingen met betrekking tot inkomsten zijn doorgegeven. Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] grote bedragen in de tenlastegelegde periode uitgegeven, onder meer aan tickets voor verschillende (muziek)evenementen en diverse vakanties. De rechtbank heeft reeds overwogen dat deze uitgaven niet uit een bijstandsuitkering bekostigd kunnen worden en dat zij daarom uit andere inkomsten afkomstig moeten zijn geweest. Hiervan werd door verdachte geen melding gemaakt bij de uitkeringsinstantie. Verdachte heeft aldus opzettelijk nagelaten inlichtingen te verstrekken, die van belang zijn voor haar recht op dan wel de hoogte van de bijstandsuitkering. De rechtbank acht feit 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen. Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit samen met [medeverdachte 1] heeft gepleegd. Vastgesteld is dat verdachte en [medeverdachte 1] sedert 3 oktober 2005 samenwoonden en een gemeenschappelijke huishouding voerden. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat wanneer partners samenwonen en een gezamenlijke huishouding voeren, zij op de hoogte zijn van elkaars inkomenssituatie. [medeverdachte 1] moet dan ook geweten hebben dat haar partner ook vóórdat zich op 9 september 2009 gezamenlijk meldden bij het UWV Werkbedrijf voor een uitkering, een bijstandsuitkering ontving. [medeverdachte 1] kan ook worden verweten dat geen opgave werd gedaan van genoten inkomsten in de onder feit 1 tenlastegelegde periode, evenwel tot en met 26 juli 2009, nu de bijstandsuitkering aan [verdachte] per 27 juli 2009 werd beëindigd. Zij heeft daardoor geprofiteerd van de te hoog vastgestelde bijstandsuitkering. Zij heeft verder niets gedaan om aan deze onrechtmatige situatie een einde te maken, terwijl dat wel van haar verwacht mocht worden. Onder die omstandigheden kan [medeverdachte 1] als medepleger worden aangemerkt.
Gelet op de overwegingen ten aanzien van het niet verstrekken van gegevens (feit 1), kan ook worden vastgesteld dat verdachte samen met [medeverdachte 1] valsheid in geschrifte heeft gepleegd in de periode van 13 december 2006 (datum rechtmatigheidsformulier) en 7 augustus 2009. In strijd met de waarheid werd namelijk steeds vermeld dat geen sprake was van inkomsten en dat geen sprake was van een gezamenlijke huishouding met [medeverdachte 1]. Hier komt nog bij dat verdachte en [medeverdachte 1], zoals hiervoor door de rechtbank vastgesteld, reeds sedert 3 oktober 2005 samenwoonden. Verdachte heeft echter steeds - in strijd met de waarheid - ingevuld dat geen wijzigingen waren opgetreden in haar woonsituatie.
De tenlastegelegde periode onder feit 2 is ruimer dan bij feit 1. De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode 1 juli 2002 tot en met 17 oktober 2004 eveneens een bijstandsuitkering heeft ontvangen. Over deze periode heeft verdachte rechtmatigheidsformulieren ingevuld waarop zij telkens aangaf dat geen inkomsten waren genoten. De rechtbank is van oordeel dat dit in strijd is met de waarheid, nu verdachte in deze periode ook uitgaven heeft gedaan, die niet passend zijn bij haar uitkeringssituatie. Naast de bijstandsuitkering moet verdachte dan ook andere inkomsten hebben genoten in deze periode. Nu verdachte en [medeverdachte 1], zoals hiervoor reeds door de rechtbank is vastgesteld, in de periode 1 juli 2002 tot en met 17 oktober 2004 nog niet samenwoonden, kan niet bewezen worden verklaard dat in deze periode sprake was van medeplegen.
De rechtbank zal dan ook, gelet op het voorgaande, feit 2 wettig en overtuigend bewezen verklaren voor wat betreft de periode 1 juli 2002 tot en met 17 oktober 2004 door verdachte gepleegd, en voor wat betreft de periode 13 december 2006 tot en met 7 augustus 2009 door verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1] gepleegd.
Met betrekking tot de verdenking van witwassen (feit 3) overweegt de rechtbank aanvullend nog als volgt.
Uit de afschriften van bankrekeningnummer [XXXX.XX.XXX 2] ten name van verdachte blijkt dat in de maanden januari 2004 tot en met oktober 2004 haar bijstandsuitkering op deze bankrekening werd gestort. Vervolgens werden hieruit de vaste lasten betaald. [34] In de periode 12 december 2006 tot en met augustus 2009 werd verdachtes bijstandsuitkering op haar bankrekeningnummer [XXXXXXX] gestort. Hieruit werden vervolgens ook de vaste lasten betaald. [35]
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij zich op 31 juli 2001 schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt. Op 17 juni 2003 maakte zij zich hier opnieuw schuldig aan. Zij betaalde een transactie van € 2.200,-. In de periode van 1 januari 2006 tot en met 14 februari 2006 maakte verdachte zich wederom schuldig aan hennepteelt. [36]
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode van 1 januari 2002 tot en met 26 juli 2009, zij het niet onafgebroken, een uitkering heeft ontvangen van de gemeente Sittard-Geleen. In de maanden juli 2002 tot en met 17 oktober 2004 en van 13 december 2006 tot en met september 2009 (periodes van de feiten 1 en 2 samen) heeft verdachte nagelaten genoten inkomsten te melden en daarnaast valsheid in geschrifte gepleegd. De rechtbank stelt ook vast dat indien de (aanzienlijke) inkomsten wel waren gemeld, de uitkering op zijn minst op een lager bedrag was vastgesteld. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan strafbare feiten en daardoor (deels) onterecht een bijstandsuitkering ontvangen. Er kan dan ook worden vastgesteld dat verdachte inkomsten uit misdrijf verkregen heeft. Deze heeft zij witgewassen door haar vaste lasten te betalen. Daarnaast zijn er door verdachte andere, grote uitgaven gedaan, waarvoor verdachte geen afdoende verklaring heeft gegeven en die niet passen bij de financiële situatie van een uitkeringsgerechtigde. Verdachte heeft onder meer een whirlpool en een stoomcabine besteld en in haar badkamer laten plaatsen, en een keuken besteld en contant betaald. Nu deze uitgaven niet vanuit een legale inkomstenbron verantwoord kunnen worden, kan het niet anders dan dat haar inkomsten van criminele activiteiten afkomstig zijn. Zulks geldt te meer nu verdachte in het verleden zich diverse malen schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt. Het is algemeen bekend dat met hennepteelt veel geld kan worden verdiend. De rechtbank acht feit 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4:
Onder feit 4 is aan verdachte ten laste gelegd dat zij samen met een ander een elektrisch stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.
Op 26 januari 2010 vond een doorzoeking plaats in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] aan de [adres 3]. [37] In een inloopkast tussen de keuken en de slaapkamer werd een zwarte taser Security Plus aangetroffen. [38] Het wapen werd in beslag genomen. [39] Onderzoek aan het wapen wees uit dat met dit voorwerp personen door een elektrische stroomstoot weerloos gemaakt kunnen worden of dat pijn kan worden toegebracht. Het wapen valt onder artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 5, van de Wet wapens en munitie. [40]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de plaats waar het wapen werd aangetroffen voor haar toegankelijk was. [41]
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] een taser lag. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij dit niet wist en gesuggereerd dat het wapen wellicht door een ander tijdens een van de vele feesten, die zij en haar partner in de woning hielden, is achtergelaten. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig gelet op de plaats (een inloopkast tussen keuken en slaapkamer) waar het wapen werd aangetroffen. Verdachte kan als bewoner van de woning verantwoordelijk worden gehouden voor de zaken die zich in haar woning bevinden. Te meer nu het wapen zich in een inloopkast bevond, waar verdachte blijkens haar eigen verklaring toegang tot had en die bijna dagelijks door haar gebruikt moet zijn. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen in haar woning. Dit geldt niet alleen voor verdachte, maar ook voor medeverdachte [medeverdachte 1]. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 5:
Onder feit 5 is aan verdachte ten laste gelegd dat zij samen met een ander of anderen opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad.
Tijdens de op 26 januari 2010 plaatshebbende doorzoeking van de woning van verdachte en [medeverdachte 1] aan de [adres 3] werd - verspreid door de hele woning - in totaal 2.287,9 gram (vermoedelijk) hennep aangetroffen en in beslag genomen. [42] [43] [44] Onderzoek op basis van een MMC-test wees uit dat de stoffen positief testten op hennep. [45]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de hennep die in de woonkamer lag aan haar toebehoorde. [46]
De raadsman heeft aangevoerd dat op de lijst van inbeslaggenomen goederen de letter “C” staat vermeld, die volgens hem naar de woning aan de [adres 2] zou verwijzen. Hierdoor is onduidelijk of de goederen wel in de woning van verdachte werden aangetroffen, aldus de raadsman. De rechtbank stelt vast dat op de lijst van inbeslaggenomen goederen (pagina 5905q) het adres van verdachte staat vermeld. Bovendien blijkt uit de schets van het pand (pagina 5905s) dat de lijst met aangetroffen goederen betrekking heeft op de woning van verdachte. Er is dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel mogelijk over het adres waar de goederen werden aangetroffen, te weten de woning van verdachte en [medeverdachte 1].
Gelet op het aantreffen van de hennep in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] en het onderzoek van de verdovende middelen, stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte 1] een grote hoeveelheid hennep in hun woning aanwezig hadden. Verdachte heeft bekend een deel van de hennep aanwezig te hebben gehad. Niet is gebleken dat de overige hennep aan een ander zou toebehoren. De hennep lag immers door de gehele woning verspreid. Verdachte, die toegang had tot de gehele woning, moet zich dan ook bewust zijn geweest van de aanwezigheid van die andere hennep. Dit geldt niet alleen voor verdachte, maar ook voor [medeverdachte 1]. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 6:
Onder feit 6 is aan verdachte ten laste gelegd dat zij samen met een ander of anderen opzettelijk harddrugs aanwezig heeft gehad.
Op 26 januari 2010 vond een doorzoeking plaats in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] aan de [adres 3]. [47] Tijdens de doorzoeking werden twee zakjes van 0,8 gram en één zakje van 0,7 gram wit poeder aangetroffen en in beslag genomen. [48] De stoffen werden voor nader onderzoek naar het NFI gestuurd. [49] Onderzoek door het NFI wees uit het dat de stoffen cocaïne bevatten. [50]
In de woning werd tevens één witte pil aangetroffen en in beslag genomen. [51] De pil werd voor nader onderzoek naar het NFI gestuurd. [52] Onderzoek door het NFI wees uit dat de pil metamfetamine bevat. [53]
In de woning werden ten slotte nog drie flesjes met een blauwe vloeistof aangetroffen en in beslag genomen. [54] Ook deze stoffen werden voor onderzoek naar het NFI gestuurd. [55] Het NFI constateerde dat de onderzochte vloeistoffen MDMA en amfetamine bevatten. [56]
Ook ten aanzien van feit 6 heeft de raadsman aangevoerd dat niet duidelijk is of deze drugs wel in de woning van verdachte werden aangetroffen. Hiervoor geldt hetzelfde als door de rechtbank onder feit 5 reeds is overwogen. Het desbetreffende verweer wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
De rechtbank stelt vast dat in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] verschillende hoeveelheden harddrugs werden aangetroffen. Verdachte heeft verklaard hiervan geen wetenschap te hebben gehad. De drugs lagen verspreid in de woning. Verdachte, die toegang had tot de gehele woning, moet zich dan ook bewust zijn geweest van de aanwezigheid van deze harddrugs. Dit geldt niet alleen voor verdachte, maar ook voor [medeverdachte 1]. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 7:
Onder feit 7 is aan verdachte ten laste gelegd dat verdachte zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van kinderkleding.
Op 25 januari 2010 deed [naam 3] aangifte van diefstal van kinder- en babykleding, alsmede kledinghangers, uit haar winkel. [57] Op 26 januari 2010 vond een doorzoeking plaats in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] aan de [adres 3]. Tijdens de doorzoeking trof de politie een partij nieuwe kinderkleding aan. [58] De kinderkleding, in totaal 91 stuks, werd in beslag genomen. [59] De in de woning van verdachte aangetroffen partij kinderkleding werd vervolgens aan aangeefster [naam 3] getoond. Zij herkende de aan haar getoonde kleding aan de merken en de kledinghangers, als afkomstig uit de uit haar winkel gestolen kinderkleding. Een deel van de kleding was bevlekt en rook naar weed. [60]
De rechtbank stelt vast dat in de woning van verdachte een partij gestolen kinderkleding werd aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat een bevriende marktkoopman aan haar vroeg of hij zijn kledingvoorraad bij haar mocht opslaan. Normaal gesproken sloeg hij de voorraad op in zijn garage, maar deze moest worden verbouwd. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Het is namelijk niet aannemelijk dat slechts 91 stuks in de woning van verdachte werden opgeslagen, indien het de gehele voorraad van een marktkoopman zou betreffen. Daarnaast zou deels bevlekte en naar weed stinkende kinderkleding ook op de markt niet meer verkoopbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met deze verklaring dan ook de werkelijke herkomst van de kleding heeft willen verhullen. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte wist dat de kleding gestolen was, zodat sprake is van opzetheling. Niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] wist dat de kleding gestolen was. Er is dan ook geen sprake van medeplegen.
Ten aanzien van feit 8:
Onder feit 8 is aan verdachte ten laste gelegd dat zij samen met een ander of anderen elektriciteit en gas heeft gestolen.
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 3] op 26 januari 2010 bleek dat mogelijk sprake was van diefstal van energie. In een kamer achter de keuken werd een Enexis-gasmeter aangetroffen met meternummer 6970322. Op de plaats waar de gasmeter van Enexis gemonteerd behoorde te zijn, werd een gasmeter aangetroffen met meternummer 2106706. In opdracht van de officier van justitie werd een medewerker van Enexis B.V. ter plaatse ontboden om nader onderzoek in te stellen. De medewerker van Enexis constateerde dat sprake was van diefstal van stroom door middel van een illegale aansluiting op de bovenzijde van de zekeringhouders en van diefstal van gas door middel van het gebruik van een tweede gasmeter. [61] Nader onderzoek wees uit dat aan de bovenzijde van een zekeringhouder een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Deze aansluiting liep buiten de elektriciteitsmeter om en voorzag het grootste deel van de huishoudelijke installatie van elektriciteit. Op de plaats waar de gasmeter van Enexis met meternummer 6970322 behoorde te zijn gemonteerd, was een gasmeter gemonteerd met meternummer 21060706. Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit en gas ten behoeve van het huishoudelijk gebruik niet correct via de elektriciteits- en gasmeter geregistreerd.
De meter van Enexis met meternummer 6970322 werd in een doos aangetroffen in de kamer achter de keuken. De meter met nummer 21060706 werd gemaakt in 2006. Dit jaartal kwam overeen met de datum, die vermeld was op de sticker met streepjescode die op de doos was geplakt. De gasmeter was op de schroefdraad van de koppeling voorzien van teflon-tape om op deze wijze een gasdichte aansluiting te verkrijgen. [62]
Op grond van het aantreffen van de situatie ter plaatse met betrekking tot de gasmeter en de elektriciteitsmeter en de constateringen van de medewerker van Enexis B.V., stelt de rechtbank vast dat gedurende de ten laste gelegde periode elektriciteit en gas is gestolen. Gelet op de duur van de fraudeperiode en gelet op de omstandigheden zoals die ter plaatse werden geconstateerd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] op de hoogte waren van de diefstal van elektriciteit en gas. Het is namelijk niet aannemelijk dat verdachten daarvan niet op de hoogte waren, al was het maar omdat zij ieder jaar de meterstanden moesten doorgeven en daartoe de meters dienden te bekijken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander elektriciteit en gas heeft gestolen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.

in het tijdvak van december 2006 tot en met 26 juli 2009 in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], in strijd met een haar, verdachte en [medeverdachte 1] bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Wet werk en bijstand (Wwb), telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte en [medeverdachte 1] wisten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten een Wwb-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers hebben zij, verdachte en [medeverdachte 1] aan de gemeente Sittard-Geleen telkens opzettelijk geen mededeling gedaan van alle, zakelijk weergegeven, door haar, verdachte, en/of [medeverdachte 1] genoten inkomsten;

2.

in het tijdvak van 1 juli 2002 tot en met 17 oktober 2004 in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, telkens een haar, verdachte, ter uitvoering van de bij of krachtens de Algemene Bijstandswet (Abw) of de Wet werk en bijstand (Wwb) gegeven voorschriften toegezonden of uitgereikt formulier met het opschrift “Gegevensverklaring Wwb” en/of “Mutatieformulier Wwb” en/of "Rechtmatigheidsonderzoeksformulier", zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, hierin bestaande dat zij, verdachte, valselijk telkens niet op dat formulier heeft opgegeven dat zij, verdachte, in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven, inkomsten heeft genoten en/of hierin bestaande dat zij, verdachte, valselijk telkens op dat formulier heeft opgegeven dat zij, verdachte, in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven, geen inkomsten heeft genoten en vervolgens dat formulier telkens voor waar heeft ondertekend, een en ander telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,

en
in het tijdvak van 13 december 2006 tot en met 7 augustus 2009 in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, telkens een haar, verdachte, ter uitvoering van de bij of krachtens de Wet werk en bijstand (Wwb) gegeven voorschriften toegezonden of uitgereikt formulier met het opschrift “Gegevensverklaring Wwb” en/of “Mutatieformulier Wwb” en/of "Rechtmatigheidsonderzoeksformulier", zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk hebben opgemaakt, hierin bestaande dat zij, verdachte, en [medeverdachte 1], valselijk telkens niet op dat formulier hebben opgegeven dat zij, verdachte, en/of [medeverdachte 1], in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven, inkomsten heef/hebben genoten en/of hierin bestaande dat zij verdachte, en [medeverdachte 1] valselijk telkens op dat formulier hebben opgegeven dat zij, verdachte, en/of [medeverdachte 1], in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven, geen inkomsten heef/hebben genoten en hierin bestaande, dat zij, verdachte, en [medeverdachte 1], valselijk telkens niet op dat formulier hebben vermeld dat zij, verdachte, een gezamenlijke huishouding voerde met [medeverdachte 1], en vervolgens dat formulier telkens voor waar heeft/hebben ondertekend, een en ander telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

3.

zij in het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen, hoeveelheden geld en andere goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl zij wist dat bovenomschreven hoeveelheden geld en andere goederen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;

4.

op 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;

5.

op 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2287,9 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;

6.

op 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad:

- ongeveer 2,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne, en
- een tablet van een materiaal bevattende metamfetamine, en
- 51,84 gram van een materiaal bevattende MDMA en amfetamine,

zijnde cocaïne en MDMA en amfetamine telkens middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

7.

in het tijdvak van 25 januari 2010 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, een grote hoeveelheid kinderkleding (te weten 91 stuks) voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;

8.

in de periode van 18 oktober 2006 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit en gas, toebehorende aan Enexis B.V., waarbij verdachte en haar mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
witwassen, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
Ten aanzien van feit 5:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 6:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 7:
opzetheling, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 8:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de strafeis van de officier van justitie disproportioneel is. Hij heeft aangevoerd dat sprake is van schending van de redelijke termijn, hetgeen dient te leiden tot strafvermindering. De raadsman heeft verder gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft verzocht aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
Verdachte heeft zich bijna 5 jaar schuldig gemaakt aan bijstandsfraude, voor een deel van deze periode samen met haar partner [medeverdachte 1]. De fraude bestond hieruit dat verdachte (en haar partner) niet hebben gemeld dat zij inkomsten hebben genoten en een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. De rechtbank merkt hierbij op dat het niet gaat om inkomsten van geringe omvang, maar om inkomsten die verdachte en haar partner in staat stelden er een (zeer) luxe levensstijl op na te houden met vakanties naar verre oorden en grote uitgaven aan luxe artikelen en diverse (muziek)evenementen. De inkomsten konden niet verklaard worden vanuit legale inkomsten. Het kan niet anders dan dat deze inkomsten gegenereerd werden door middel van criminele activiteiten, waarbij kennelijk grote winsten werden behaald. Verdachte heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan het witwassen van gelden en goederen. Terwijl verdachte en haar partner genoten van hun luxe levensstijl, ontving verdachte een bijstandsuitkering. Zonder enige gewetenswroeging heeft verdachte jarenlang schaamteloos geprofiteerd van het sociale stelsel. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt het sociale stelsel. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft zich daarnaast nog schuldig gemaakt aan andere strafbare feiten. Zij had een verboden wapen en zowel soft- als harddrugs in haar bezit. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van kinderkleding en aan diefstal van elektriciteit en gas. Bij deze diefstal werd een gevaarzettende situatie gecreëerd, door op amateuristische wijze elektriciteit en gas af te tappen .
Verdachte heeft door het plegen van deze strafbare feiten een totaal gebrek aan normbesef getoond. Kennelijk vindt zij het de normaalste zaak van de wereld om op allerlei manieren de wet te overtreden enkel om er zelf beter van te worden. De opeenstapeling van strafbare feiten acht de rechtbank zeer zorgwekkend. Daar komt nog bij dat verdachte zich blijkens haar strafblad in het verleden vaker schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op straffen die in andere zaken van bijstandsfraude plegen te worden opgelegd. Doorgaans worden hiervoor gecombineerde straffen opgelegd, zoals een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van aanzienlijke omvang. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige strafzaak in geen verhouding staat tot de meeste andere strafzaken inzake bijstandsfraude. Zoals hiervoor reeds overwogen gaat het in de onderhavige strafzaak om het jarenlang plegen van fraude, terwijl er een (zeer) luxe levensstijl op na wordt gehouden en de bijstandsuitkering meer weg heeft van een extra zakcentje. Dat maakt deze zaak op zijn zachts gezegd bijzonder. Daarbij komt nog dat naast de bijstandsfraude nog tal van andere strafbare feiten werden gepleegd.
Gelet op het aantal strafbare feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, de aard en de ernst van de strafbare feiten en het totaal gebrek aan normbesef dat daaruit voortvloeit, is de rechtbank van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende sanctie is. Verdachte moet zich realiseren dat haar gedrag absoluut niet toelaatbaar is. De rechtbank zal van de op te leggen gevangenisstraf ook een deel voorwaardelijk opleggen. Dit moet verdachte er in de toekomst van weerhouden opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten. Gelet op het gemak waarmee verdachte de afgelopen jaren is overgegaan tot het plegen van strafbare feiten, acht de rechtbank een proeftijd van drie jaren op zijn plaats.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend.
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een onredelijke aan het openbaar ministerie toe te rekenen vertraging van de procesgang, waardoor sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman heeft verzocht tot strafvermindering over te gaan.
De rechtbank dient allereerst vast te stellen of sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Deze termijn vangt aan op het moment dat door of vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstige voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. Met ingang van dit tijdstip dient de strafzaak binnen twee jaar inhoudelijk te zijn behandeld. In het onderhavige geval moet als aanvang van de termijn 26 januari 2010 worden aangehouden, nu op die dag een doorzoeking werd verricht in de woning van verdachte. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 25 en 26 februari 2013 en op 23 oktober 2013. Dit betekent dat verdachte ruim 3,5 jaar in afwachting van haar strafproces is geweest. De rechtbank stelt dan ook vast dat de redelijke termijn met ruim 1,5 jaar is overschreden. Deze overschrijding kan niet aan de verdediging worden toegerekend en komt dan ook voor rekening van het openbaar ministerie. De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat verdisconteerd dient te worden. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (LJN BD2578) dient bij een overschrijding tot 6 maanden de straf met 5% verminderd te worden en bij een overschrijding van 6 tot 12 maanden met 10%. In de onderhavige strafzaak is sprake van een overschrijding van ruim 1,5 jaar. Uit de uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat hij bedoeld heeft voor elk half jaar 5% in mindering te brengen op de straf. De rechtbank zal dan ook de straf verminderen met een percentage van 15%.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ook gelet op de omstandigheid dat verdachte bij vonnis d.d. 12 oktober 2006, gewezen in de zaak met het parketnummer 03/530283-06, is veroordeeld tot een straf en nu opnieuw is schuldig verklaard aan een strafbaar feit dat vóór deze datum is gepleegd. De rechtbank ziet in de veroordeling van 12 oktober 2006 evenwel geen reden om in de onderhavige zaak tot oplegging van een lagere straf over te gaan dan zij zou hebben opgelegd indien verdachte op 12 oktober 2006 niet zou zijn veroordeeld.
Rekeninghoudende met de hiervoor omschreven overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank aldus aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

6.De benadeelde partij

6.1
De vordering van de benadeelde partij
In het strafproces heeft de gemeente Sittard-Geleen zich als benadeelde partij gevoegd met een bedrag van € 382.739,44 ten aanzien van de feiten 1 en 2.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemeente Sittard-Geleen in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu geen mandaatbesluit aan de vordering ten grondslag ligt.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen voor zover deze betrekking heeft op de ten onrechte ontvangen uitkering door de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Volgens de raadsman is er geen sprake van een rechtstreeks verband van deze vorderingen met de vordering op verdachte. Voor het resterende, op verdachte betrekking hebbende deel heeft de raadsman verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu bij de vordering geen besluit van het College van burgemeester en wethouders aangaande de vertegenwoordigingsbevoegdheid is gevoegd.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de gemeente Sittard-Geleen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar gehele vordering. Zij overweegt daartoe dat de vordering op 21 november 2011 is ingediend door een ambtenaar van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg van de gemeente Sittard-Geleen. De gemeente Sittard-Geleen heeft verzuimd in deze vordering de machtiging van de burgemeester aan deze ambtenaar op te nemen. In een brief van 25 februari 2013 heeft het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Sittard-Geleen, namens het College van Burgemeester en Wethouders, gemeld dat in het Mandaat-, volmacht en machtigingsbesluit Gemeente Sittard-Geleen 2013 de bevoegdheid tot het voeren van rechtsgedingen is opgedragen aan de clusterhoofden, en dat hij als zodanig de betreffende ambtenaar machtigt om het college van burgemeester en wethouders te vertegenwoordigen in onderhavige zaak. Nu laatstgemeld besluit niet aan het dossier is toegevoegd, en dit besluit dateert van het jaar 2013, terwijl de vordering is ingediend in november 2011, is de rechtbank niet bij machte om vast te stellen dat de betreffende ambtenaar, die het voegingsformulier heeft ondertekend, op de juiste manier was gemachtigd om de gemeente Sittard-Geleen in de onderhavige zaak in rechte te vertegenwoordigen.

7.Het beslag

De officier van justitie en de verdediging hebben zich niet uitgelaten over de in beslag genomen goederen. De in beslaggenomen voorwerpen zoals in de beslissing genoemd, zijn voorwerpen met betrekking tot welke de feiten 4, 5 en 6 zijn begaan en zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank zal deze voorwerpen dan ook aan het verkeer onttrekken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47, 57, 63, 225, 227b, 310, 311, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachtezich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
nr. 68: 1 fles (C.01.02.002);
nr. 68: 1 fles (C.01.02.002 flesje 2);
nr. 70: 1 fles (C.01.02.001 flesje 3);
nr. 72: 0,80 gram cocaïne (C.01.01.001);
nr. 76: 0,80 gram cocaïne (C.03.01.001);
nr. 79: 0,70 gram cocaïne (C.05.01.002);
nr. 81: 1,20 gram XTC (C.02.01.001);
nr. 89: 1 gram amfetamine;
nr. 87: 1 paralyzer, Security Plus (voorwerpnummer 1752784);
nr. 63: 1 zak verdovende middelen (C.06.01.001 inhoudende 3 zakken hennep);
nr. 64: 532,1 gram hennep (C.06.01.001);
nr. 65: 529,8 gram hennep (C.06.01.001);
nr. 66: 393,1 gram henne (C.06.01.001);
nr. 67: 447,9 gram hennep (C.01.02.001);
nr. 71: 2 stuks XTC (C.01.01.001);
nr. 73: 5 gram hennep (C.01.01.001);
nr. 74: 11 gram hennep (C.06.01.002);
nr. 75: 32,7 gram hennep (C.06.01.002);
nr. 77: 222,9 gram hennep (C.01.02.004);
nr. 78: 1,4 gram hennep (C.05.01.001);
nr. 80: 1,3 gram hennep (C.02.01.001);
nr. 82: 3,1 gram hennep (C.02.01.001);
nr. 83: 4,4 gram hennep (C.02.01.001);
nr. 84: 2 gram hennep (C.02.01.001);
nr. 85: 3 gram hennep (C.02.01.001);
nr. 86: 3,8 gram XTC (C.02.01.001);
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij Gemeente Sittard-Geleen, afdeling Werk en Inkomen, in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, mr. L.P. Bosma en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 november 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks het tijdvak van december 2006 tot en met 30 september 2009 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], althans alleen, in strijd met een haar, verdachte en/of [medeverdachte 1] bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Algemene Bijstandswet (Abw) en/of Wet Werk en Bijstand (Wwb), (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte en/of [medeverdachte 1] wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te
weten een Abw-uitkering en/of een Wwb-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of [medeverdachte 1], aan de gemeente Sittard-Geleen (telkens) opzettelijk geen mededeling gedaan van (alle),
zakelijk weergegeven,
-door haar, verdachte en/of [medeverdachte 1], verrichte werkzaamheden en/of
-door haar, verdachte en/of [medeverdachte 1], genoten inkomsten;
of
voor de gemeente Sittard-Geleen (telkens) opzettelijk (alle), zakelijk weergegeven,
-door haar, verdachte en/of [medeverdachte 1], verrichte werkzaamheden en/of
-door haar, verdachte en/of [medeverdachte 1], genoten inkomsten,
verzwegen;
2.
zij in of omstreeks het tijdvak van 1 juli 2002 tot en met 7 augustus 2009 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tesamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een haar, verdachte ter uitvoering van de bij of krachtens de Algemene Bijstandswet (Abw) en/of de Wet werk en bijstand (Wwb) gegeven voorschriften toegezonden of uitgereikt formulier met het opschrift "Gegevensverklaring Wwb" en/of "Mutatieformulier Wwb" en/of "Rechtmatigheidsonderzoeksformulier", zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt, hierin bestaande dat zij, verdachte en/of [medeverdachte 1], valselijk (telkens) niet op dat formulier heeft/hebben opgegeven dat zij, verdachte en/of [medeverdachte 1], in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk
weergegeven,
-werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of inkomsten heeft/hebben genoten en/of
hierin bestaande dat zij, verdachte en/of [medeverdachte 1], valselijk (telkens) op dat formulier heeft/hebben opgegeven dat zij, verdachte en/of [medeverdachte 1], in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven,
-geen werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of geen inkomsten heeft/hebben genoten en/of
hierin bestaande, dat zij verdachte, en/of [medeverdachte 1], in het tijdvak vanaf 1 januari 2006 valselijk (telkens) niet op dat formulier heeft/hebben vermeld dat zij verdachte, een gezamenlijke huishouding voerde met [medeverdachte 1], en (vervolgens) dat formulier (telkens) voor waar heeft/hebben ondertekend, een en ander (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
zij in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten (een) hoeveelheid/hoeveelheden geld (van ongeveer 385.050,92 euro) en/of (enig) ander(e) goed(eren) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten (een) hoeveelheid/hoeveelheden en/of (enig) ander(e) goed(eren) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
zij op of omstreeks 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
5.
zij op of omstreeks 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2287,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
6.
zij op of omstreeks 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 2,3 gram cocaïne en/of
- een tablet metamfetamine en/of
- 51,84 gram MDMA en/of amfetamine,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of metamfetamine, zijnde cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7.
zij in of omstreeks het tijdvak van 25 januari 2010 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid kinderkleding (te weten 91 stuks) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat goed(eren) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
8.
zij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2006 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 15472 kWh elektriciteit en/of 12150 m3 gas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/703049-09
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 6 november 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 3].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummer aangeduide delen uit processen-verbaal en andere stukken betreft dit de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, behorende bij het proces-verbaal van de Sociale Recherche Kerkrade en Sittard-Geleen, Regio Limburg-Zuid, Gemeente Kerkrade en Sittard-Geleen, met proces-verbaalnummer 400021822 d.d. 3 mei 2011.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2009, pagina 1748 en 1749.
3.De geschriften, te weten rechtmatigheidsformulieren, pagina 341 tot en met 370 uit dossiernummer VI.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2009, pagina 1749.
5.De geschriften, te weten rechtmatigheidsformulieren, pagina 323 tot en met 339 uit dossiernummer VI.
6.De geschriften, te weten bankafschriften, d.d. 16 april 2008 en 20 mei 2009, respectievelijk pagina 2104 en 2129.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 december 2009, pagina 1772.
8.Het geschrift, te weten een brief van de Gemeente Sittard-Geleen, afdeling Werk en Inkomen, d.d. 3 november 2009, en gericht aan verdachte, pagina 1784.
9.Het geschrift, te weten een wijzigingsformulier d.d. 23 juli 2009, pagina 427.
10.Het geschrift, te weten een algemeen gegevensblad inzake [medeverdachte 1], pagina 766.
11.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 5 februari 2010, pagina 760.
12.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 28 januari 2010, pagina 748.
13.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 28 januari 2010, pagina 750.
14.Het geschrift, te weten informatie van Ziggo B.V., d.d. 12 augustus 2009, pagina 2317.
15.Het geschrift, te weten informatie van Turien & Co, pagina 2315.
16.Het geschrift, te weten informatie van Wehkamp, pagina 2288.
17.Het geschrift, te weten informatie van Neckermann, pagina 2308.
18.Het geschrift, te weten informatie van Veronica Uitgeverij, pagina 2280.
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juli 2009, pagina 1853 en 1854.
20.Het geschrift, te weten vluchtinformatie, pagina 2294.
21.Het geschrift, te weten een bankafschrift d.d. 20 mei 2009, pagina 2071.
22.Het geschrift, te weten een kopie van factuur van een vakantie naar Curaçao, d.d. 20 april 2004, pagina 5645, het geschrift, te weten printscreens van partyflock, pagina 234, 245, 246, 248, 268, 396 en 397 en het geschrift, te weten een kopie uit een agenda van 28 augustus 2009 m.b.t. reis Ibiza, pagina 2557.
23.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2010, pagina 2333.
24.Het geschrift, te weten een kwitantie d.d. 5 februari 2003, pagina 2355.
25.Het geschrift, te weten een brief van 23 juli 2003, pagina 2356 in combinatie met proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2009, pagina 199.
26.Het geschrift, te weten een factuur van Nooren Import BV, d.d. 6 augustus 2009, pagina 3312 en 3313.
27.Het geschrift, te weten een formulier showroombezoek, pagina 3315.
28.Het geschrift, te weten een fotomap, pagina 2892 en 2893.
29.Bijlage 4.16 van proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 januari 2011, pagina 5786 in combinatie met de geschriften, te weten brieven van plastisch chirurg dr. D’Hondt, pagina 5812 en 5813b.
30.Processen-verbaal van bevindingen d.d. 17 mei 2009, pagina 118 tot en met 120, d.d. 25 april 2009, pagina 125 en 126, d.d. 29 april 2009, pagina 131 en 132, d.d. 19 mei 2009, pagina 135 en 136, d.d. 24 juli 2009, pagina 139 en 143 en d.d. 4 december 2009, pagina 188.
31.Het geschrift, te weten een kopie van het kentekenbewijs, pagina 5829.
32.Processen-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] en [getuige 4], respectievelijk d.d. 9 juli 2010, pagina 5630 en 5630 en 12 juli 2010, pagina 5632 en 5633.
33.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 september 2010, pagina 5826 en 5827.
34.De geschriften, te weten bankafschriften, pagina 2219 tot en met 2228.
35.De geschriften, te weten bankafschriften, pagina 5568 tot en met 5573.
36.Het geschrift, te weten Justitiële documentatie op naam van [verdachte], d.d. 4 februari 2013.
37.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2010, pagina 2333.
38.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 26 april 2010, pagina 3034 en 3036 in combinatie met proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2010, pagina 5936.
39.Het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 2 februari 2010, niet doorgenummerd.
40.Het proces-verbaal van onderzoek (vuur)wapens en munitie d.d. 27 april 2010, pagina 5848 en 5849.
41.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 25 februari 2013 afgelegd.
42.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2010, pagina 2333.
43.Het geschrift, te weten een lijst van inbeslaggenomen goederen, d.d. 26 januari 2010, pagina 5909q, 5909r en 5909s.
44.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 29 januari 2010, niet doorgenummerd.
45.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 10 februari 2010, pagina 5909.
46.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 25 februari 2013 afgelegd.
47.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2010, pagina 2333.
48.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagname d.d. 29 januari 2010, niet doorgenummerd.
49.Proces-verbaal van aanvraag standaardonderzoek NFI d.d. 27 januari 2010, pagina 5920.
50.Het geschrift, te weten het rapport van het NFI d.d. 17 maart 2010, pagina 5923.
51.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagname d.d. 29 januari 2010, niet doorgenummerd.
52.Proces-verbaal van aanvraag standaardonderzoek NFI d.d. 27 januari 2010, pagina 5920.
53.Het geschrift, te weten het rapport van het NFI d.d. 17 maart 2010, pagina 5923.
54.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagname d.d. 29 januari 2010, niet doorgenummerd.
55.Proces-verbaal van aanvraag standaardonderzoek NFI d.d. 27 januari 2010, pagina 5920.
56.Het geschrift, te weten het rapport van het NFI d.d. 17 maart 2010, pagina 5923.
57.Proces-verbaal van aangifte [naam 3] d.d. 25 januari 2010, pagina 5950 en 5951.
58.Proces-verbaal van relaas d.d. 6 mei 2010, pagina 5948.
59.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagname d.d. 27 januari 2013, niet doorgenummerd.
60.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [naam 3], pagina 5954.
61.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2010, pagina 6096.
62.Het geschrift, te weten de aangifte van Enexis B.V. d.d. 27 januari 2010, pagina 6099 en 6100.