ECLI:NL:RBLIM:2013:8507

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
8 november 2013
Zaaknummer
03/703047-09 en 03/700107-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordelingen wegens langdurige bijstandsfraude en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 6 november 2013 uitspraak gedaan in twee strafzaken tegen de verdachte, die beschuldigd werd van langdurige bijstandsfraude en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn partner, gedurende een periode van bijna vijf jaar opzettelijk heeft nagelaten om relevante inkomsten te melden aan de gemeente Sittard-Geleen, terwijl zij een bijstandsuitkering ontvingen. Dit leidde tot een aanzienlijke financiële bevoordeling, die niet in overeenstemming was met hun legale inkomsten. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte door onjuiste gegevens te verstrekken op rechtmatigheidsformulieren. Daarnaast is vastgesteld dat de verdachte geld en goederen heeft verworven die afkomstig waren uit misdrijven, en dat hij samen met zijn partner harddrugs in zijn bezit had. De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan opzetheling van een invalidenparkeerkaart en een toegangspas, evenals aan diefstal van elektriciteit en gas. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft de vordering van de gemeente Sittard-Geleen als benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen mandaatbesluit aan de vordering ten grondslag lag.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Parketnummers: 03/703047-09 en 03/700107-11
Datum uitspraak: 6 november 2013
Strafrecht
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Raadsman is mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Sittard.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 25 en 26 februari 2013, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op 6 maart 2013 is het onderzoek ter terechtzitting formeel gesloten. Op 20 maart 2013 werd de heropening van het onderzoek ter terechtzitting bevolen. De zaak is daarna inhoudelijk behandeld op 23 oktober 2013, waarbij de officier van justitie en de raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
In de strafzaak met parketnummer 03/703047-09:
Feit 1:al dan niet samen met [medeverdachte 1] bijstandsfraude heeft gepleegd door opzettelijk na te laten de instantie waarvan hij en/of [medeverdachte 1] een uitkering kreeg in kennis te stellen van de werkzaamheden die hij en/of [medeverdachte 1] verrichtte en/of van de inkomsten die hij en/of [medeverdachte 1] genoot;
Feit 2:al dan niet samen met een ander of anderen valsheid in geschrifte heeft gepleegd;
Feit 3:geld en goederen heeft witgewassen;
Feit 4:al dan niet samen met een ander of anderen opzettelijk harddrugs aanwezig heeft gehad;
Feit 5:al dan niet samen met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling dan wel schuldheling van een invalidenparkeerkaart en een toegangspas, dan wel een invalidenparkeerkaart en een toegangspas heeft verduisterd;
Feit 6:al dan niet samen met een ander of anderen elektriciteit en gas heeft gestolen.
In de strafzaak met parketnummer 03/700107-11:
Feit 1:al dan niet samen met een ander of anderen brand heeft gesticht in/aan een auto, met gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen;
Feit 2:al dan niet samen met een ander of anderen [slachtoffer] heeft bedreigd;
Feit 3:al dan niet samen met een ander of anderen een gasmeter heeft gestolen dan wel twee gasmeters heeft geheeld.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in de strafzaak met parketnummer 03/703047-09 verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op - kort gezegd - de volgende punten, al dan niet in onderlinge samenhang bezien:
  • overschrijding van de redelijke termijn;
  • onrechtmatigheden tijdens de start van het onderzoek, te weten het verrichten van grootschalig c.q. diepgaand persoonsgericht onderzoek zonder dat op dat moment sprake was van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv), het onterecht gebruik maken van controlebevoegdheden in het kader van het bestuursrecht teneinde strafbare feiten op te sporen (détournement de pouvoir) en het verrichten van een persoonsgericht onderzoek zonder wettelijke grondslag (artikel 2 Politiewet is niet toereikend);
  • het zonder rechtmatige grond verstrekken van vertrouwelijke gegevens uit het strafdossier aan derden;
  • het informeren van de media door het openbaar ministerie.
Op basis van het voorgaande kan volgens de verdediging worden gesteld dat sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde en een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, waardoor aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging nog aangevoerd dat het openbaar ministerie partieel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu in de tenlastegelegde periode aan verdachte reeds een bestuurlijke sanctie is opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. Deze bestuurlijke sanctie dient te worden gezien als straf, en derhalve als een zogenaamde ‘criminal charge’. Oplegging van een strafrechtelijke sanctie over dezelfde periode, eveneens een ‘criminal charge’, is dan ook in strijd met het ‘ne bis in
idem’-beginsel.
In de strafzaak met parketnummer 03/700107-11 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een zodanige fundamentele inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat deze tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dient te leiden. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat er met opzet ontlastende informatie uit het dossier is gehouden en daardoor sprake is van een flagrante schending van het onschuldbeginsel.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er in de strafzaak met parketnummer
03/703047-09 geen redenen zijn om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen sprake van misleiding, enkel is op enig moment overgegaan tot een strafrechtelijk onderzoek.
De officier van justitie heeft verder aangevoerd dat een bestuurlijke boete de oplegging van een strafrechtelijke sanctie niet uitsluit. Hij bestrijdt dat sprake is van een straf, en dus van een criminal charge, wanneer in het kader van de schending van de inlichtingenplicht een bestuursrechtelijke maatregel wordt opgelegd.
Met betrekking tot het verstrekken van vertrouwelijke gegevens aan derden heeft de officier van justitie verwezen naar het bepaalde in artikel 39f, eerste lid, onder b, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de daarop gebaseerde Aanwijzing Wsjg. In het kader van handhaving van de openbare orde en veiligheid was hij bevoegd om gegevens aan de verhuurder te verstrekken.
In de strafzaak met parketnummer 03/700107-11 heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat hij niet opzettelijk ontlastende informatie uit het strafdossier heeft achtergehouden.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen toetsingskader
Alvorens in te gaan op de specifieke punten die de verdediging naar voren heeft gebracht ter staving van haar niet-ontvankelijkheidsverweer, zal de rechtbank eerst het toetsingskader schetsen dat zij hanteert bij de bespreking van deze verweren.
De sanctie van niet-ontvankelijkheid is een van de sancties uit artikel 359a Sv. Deze bepaling heeft betrekking op vormverzuimen tijdens het voorbereidend onderzoek. In zijn standaardarrest van 30 maart 2004, NJ 2004, 376 heeft de Hoge Raad benadrukt dat artikel 359a Sv uitsluitend van toepassing is, indien het vormverzuim is begaan in het verband van het voorbereidend onderzoek naar de ten laste gelegde feiten.
Artikel 359a Sv ziet op onherstelbare vormverzuimen waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Als sprake is van een vormverzuim als hier bedoeld, moet de rechter beoordelen of hieraan enig rechtsgevolg moet worden verbonden. Daarbij dient hij rekening te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie komt, volgens voormeld arrest van de Hoge Raad van 30 maart 2004, als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg, slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking, namelijk alleen als de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
In de strafzaak met parketnummer 03/703047-09:
I. Verweer ‘overschrijding van de redelijke termijn’
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een onredelijke, aan het openbaar ministerie toe te rekenen, vertraging van de procesgang, waardoor sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Als gevolg van deze vertraging heeft verdachte te lang in een onzekere situatie verbleven. Ook heeft dit ertoe geleid dat de procespositie van verdachte in ernstige mate werd geschaad, nu de verdediging ernstig werd belemmerd om mogelijk getuigen op een effectieve wijze te kunnen ondervragen. Dit zou moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank dient allereerst vast te stellen of sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Deze termijn vangt aan op het moment dat door of vanwege de Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaruit deze heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstige voornemen had tegen hem of haar een strafvervolging in te stellen. Met ingang van dit tijdstip dient de strafzaak binnen twee jaar inhoudelijk te zijn behandeld. In het onderhavige geval moet als aanvang van de termijn 26 januari 2010 worden aangehouden, nu op die dag een doorzoeking werd verricht in de woning van verdachte. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond plaats op 25 en 26 februari 2013 en 23 oktober 2013. Dit betekent dat verdachte ruim 3,5 jaar in afwachting van zijn strafproces is geweest. De rechtbank stelt dan ook vast dat de redelijke termijn met ruim 1,5 jaar is overschreden. Deze overschrijding kan niet aan de verdediging worden toegerekend en komt dan ook voor rekening van het openbaar ministerie. De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad in zijn arrest van 17 juni 2008 (LJN BD2578) onder rechtsoverweging 3.21 ten aanzien van de rechtsgevolgen van overschrijding van de redelijke termijn heeft overwogen:
“Overschrijding van de redelijke termijn, waaronder dus de inzendingstermijn mede is begrepen, leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging onderscheidenlijk de ontnemingsvordering, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf (onderscheidenlijk het ontnemingsbedrag) die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.”
Nu de enkele overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie leidt, rest in dit kader de vraag of het, vanwege de onzekere positie van verdachte in afwachting van zijn strafproces in combinatie met het door het lange tijdsverloop mogelijk niet op effectieve wijze kunnen horen van getuigen, dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat deze dienen te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, doordat het openbaar ministerie doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort heeft gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. De rechtbank overweegt daartoe dat de inhoudelijke behandeling van de onderhavige strafzaak door de ingewikkeldheid en de omvang van de zaak meer tijd in beslag heeft genomen dan normaal gesproken het geval is. De rechtbank begrijpt dat verdachte hierdoor langer in onzekerheid heeft verbleven. Dat getuigen zich mogelijk uiteindelijk niets of niet alles meer zouden kunnen herinneren, maakt niet dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank is wel van oordeel dat de schending van de redelijke termijn in de strafmaat verdisconteerd dient te worden.
II. Verweer “onrechtmatigheden tijdens de start van het onderzoek”
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld welke onderzoekshandelingen op welk moment hebben plaatsgevonden en of op dat moment een redelijk vermoeden van schuld bestond. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de inhoud van de processen-verbaal, er van begin af aan sprake was van een strafrechtelijk onderzoek. Tijdens de start van het onderzoek hebben zich onrechtmatigheden voorgedaan, doordat - zonder redelijk vermoeden van schuld - onder andere grootschalig c.q. diepgaand persoonsgericht onderzoek is verricht. Indien een redelijk vermoeden van schuld wel bestond, dan hebben de sociaal rechercheurs ten onrechte gebruik gemaakt van hun bestuurlijke bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand, daar waar men gebruik had moeten maken van strafvorderlijke bevoegdheden met de bijbehorende waarborgen voor verdachte. De verdediging heeft in dit verband nog verwezen naar de “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude”, waaruit volgens de verdediging blijkt dat de sociaal rechercheurs van begin af aan bezig waren met een strafrechtelijk opsporingstraject met als doel de strafrechtelijke vervolging van verdachte.
De (stelselmatige) observaties en informatieaanvragen bij verschillende instanties zijn zonder wettelijke grondslag verricht. Niet kon worden volstaan met een verwijzing naar artikel 2 van de Politiewet, aldus de verdediging.
Met betrekking tot voornoemde verweren overweegt de rechtbank als volgt.
De verdediging heeft verwezen naar de “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude”. Hierin staat onder paragraaf 4.2 het volgende vermeld:
“De grens voor strafrechtelijke handhaving en vervolging is gesteld op het totale nadeelbedrag van € 10.000,–. Indien sprake is van een lager nadeel treedt de gemeente corrigerend op, middels maatregelen van verlaging en/of (gedeeltelijke) intrekking van de uitkering en/of anderszins, alsmede – zoveel mogelijk – middels terugvordering van het onterecht uitgekeerde. Wanneer sprake is van een nadeel van € 10.000,– of hoger en/of sprake is van één van de hiervoor onder 3.2.1. genoemde uitzonderingen wordt in principe strafrechtelijk opgespoord en vervolgd.”
De verdediging heeft aangevoerd dat de sociale recherche van begin af aan bezig was met een strafrechtelijk onderzoek, aangezien naar aanleiding van een anonieme melding van 5 maart 2008 over [medeverdachte 2], zijnde de zus van verdachte, en haar partner [medeverdachte 3] - inhoudende een mogelijke fraudeperiode van twee jaren - direct duidelijk was dat het fraudebedrag de grens van € 10.000,- zou overschrijden.
Voorop dient te worden gesteld dat de gemeente is belast met de verstrekking van sociale voorzieningen en de controle op de verplichtingen voortvloeiende uit deze verstrekking. De controle vindt plaats in het kader van een bestuurlijk traject. Niet valt echter uit te sluiten dat een bestuurlijk traject onder omstandigheden kan samenlopen met een strafrechtelijk traject, zoals bijvoorbeeld bij een vermoeden van uitkeringsfraude. Uit de “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude” blijkt immers dat de overgang van bestuurlijke handhaving naar strafrechtelijke handhaving en vervolging een vloeiende overgang is. De grens die hierbij wordt aangenomen is een fraudebedrag van € 10.000,-. Wanneer sprake is van een nadeel van € 10.000,- of hoger wordt in principe via een strafrechtelijk traject opgespoord en vervolgd. Het volgen van het strafrechtelijke traject, waarbij gebruik kan worden gemaakt van strafvorderlijke bevoegdheden, sluit echter niet uit dat daarnaast een bestuurlijk traject wordt gevolgd. Hierbij mogen echter niet de strafvorderlijke rechten van een verdachte worden geschonden.
In de onderhavige strafzaak is onderzoek verricht naar aanleiding van een melding over [medeverdachte 2] en haar partner [medeverdachte 3]. Naar aanleiding van deze melding was de sociale recherche bevoegd om onderzoek te verrichten. Men moest immers de juistheid van de melding kunnen controleren en - indien deze melding juist bleek te zijn - de omvang van het fraudebedrag kunnen inschatten. Het door de sociale recherche verrichte onderzoek bestond onder andere uit het observeren van de woning van [medeverdachte 2] aan de [adres 2] in oktober 2008 en in maart en april 2009. Tijdens deze observaties kwamen ook verdachte en zijn vader [medeverdachte 4] in beeld. Zo werd waargenomen dat verdachte dan wel [medeverdachte 4] in een BMW X5 reed. Ambtshalve was bekend dat verdachte en [medeverdachte 4] een bijstandsuitkering van de gemeente Sittard-Geleen ontvingen. Voornoemde auto was echter geen auto die paste in hun uitkeringssituatie, zodat het onderzoek naar aanleiding van deze waarnemingen werd uitgebreid naar meerdere personen. Er werden inlichtingen opgevraagd bij bijvoorbeeld de RDW, teneinde vast te stellen of mogelijk sprake was van uitkeringsfraude.
De verdediging heeft aangevoerd dat de observaties een stelselmatig karakter hadden en dat deze ten onrechte zonder een machtiging ex artikel 126g Sv hebben plaatsgevonden. Artikel 2 van de Politiewet zou volgens de verdediging een onvoldoende legitimatie zijn voor dergelijke observaties.
Teneinde de rechtmatigheid van deze observaties, die zonder een machtiging ex artikel 126g Sv hebben plaatsgevonden, te beoordelen, verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 13 november 2012, LJN BW9338, waarin is bepaald:
“2.6.2 Observaties als de onderhavige, waarvoor geen machtiging als bedoeld in art. 126g Sv is gegeven, kunnen jegens de geobserveerde onrechtmatig zijn indien zij in verband met de plaats waar zij zijn uitgevoerd, de duur, intensiteit en frequentie ervan, alsmede het gebruik van technische hulpmiddelen, geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene. Indien dat niet het geval is, kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 2 Politiewet 1993 en art. 141 Sv, daarvoor voldoende legitimatie biedt. Dit zal in het bijzonder het geval zijn indien de observaties slechts in een bepaald gebied en kortstondig worden uitgevoerd, naar aanleiding van omstandigheden waaruit redelijkerwijs een verhoogde kans op strafbare feiten kan worden afgeleid. Uit de verslaglegging van de observaties zal - mede in verband met de vereiste subsidiariteit en proportionaliteit van de uitgevoerde observaties - in voorkomend geval moeten kunnen blijken of zij in deze zin beperkt en kortstondig zijn gebleven.
2.6.3.
Uit het zojuist overwogene vloeit voort dat het ontbreken van een verdenking in de zin van art. 27 Sv niet meebrengt dat dergelijke kortstondige en beperkte observaties onrechtmatig zijn aangevangen. Niettemin zullen zij, als berustend op wettelijke bepalingen waarin de opsporing van strafbare feiten aan de betrokken functionarissen is opgedragen, tot het voorbereidend onderzoek gerekend moeten worden ingeval (mede) door de observaties een verdenking als bedoeld in art. 27 Sv ontstaat en verdergaande opsporingsbevoegdheden worden toegepast. Overschrijding van de grenzen waarbinnen zulke, niet krachtens het in art. 126g Sv bedoelde bevel uitgevoerde, observaties toelaatbaar zijn, moet in zo een geval worden aangemerkt als een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv.”
De rechtbank stelt vast dat de sociale recherche in oktober 2008 vier kortdurende observaties heeft verricht. Daarna vonden 14 observaties plaats in de periode van maart 2009 tot en met 19 mei 2009, waarbij eveneens kortstondige observaties werden verricht. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de uitgevoerde observaties, waarvoor geen machtiging ex artikel 126g Sv werd gegeven, slechts van beperkte duur, intensiteit en frequentie zijn geweest, waarbij geen gebruik werd gemaakt van technische hulpmiddelen. Er was dan ook geen sprake van een stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Sv, zodat dergelijke observaties gelegitimeerd worden door artikel 2 van de Politiewet en artikel 141 Sv. Met ingang van 20 mei 2009 werden de observaties langer, intenser en frequenter. Voor deze observaties werd echter een machtiging ex artikel 126g Sv afgegeven.
Eveneens werden door de sociale recherche inlichtingen opgevraagd bij verschillende instanties. De verdediging heeft aangevoerd dat deze inlichtingen gevorderd hadden moeten worden op grond van artikel 126nd Sv.
De rechtbank stelt vast dat enkele in de Wet werk en bijstand (hierna Wwb) genoemde instanties verplicht zijn desgevraagd opgaven en inlichtingen te verschaffen aan uitkeringsinstanties op grond van artikel 64 Wwb. Uit de “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude” blijkt niet dat de bevoegdheid tot het opvragen van inlichtingen vervalt op het moment dat (eveneens) sprake zou zijn van een strafrechtelijk traject. Zoals reeds eerder overwogen sluit een strafrechtelijk traject bestuurlijke bevoegdheden niet uit, mits daarbij de strafvorderlijke rechten van de verdachte worden gewaarborgd. Geen enkele strafvorderlijke bepaling verzet zich tegen het inwinnen van informatie bij instanties. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 13 november 2012 (LJN BX8079), waarin werd bepaald dat
“het opsporingsambtenaren in het licht van art. 59 Paspoortwet in verbinding met art. 72  en 73  Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 vrijstaat zich de bedoelde gegevens te doen verstrekken voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de opsporing van strafbare feiten in het kader van het onderzoek waarmee zij zijn belast. Het gestelde in art. 126nf Sv met betrekking tot de zogenoemde gevoelige gegevens doet niet af aan de toelaatbaarheid van de verstrekking van die gegevens door de daartoe bevoegde autoriteiten op grond van deze krachtens de Paspoortwet in het leven geroepen regeling.”
De rechtbank stelt, op grond van voornoemd arrest, vast dat hetzelfde gesteld kan worden ten aanzien van artikel 64 Wwb.
Gelet op het voorgaande kan dus niet worden vastgesteld dat de sociale recherche onterecht bestuurlijke bevoegdheden heeft gebruikt, daar waar zij strafrechtelijke bevoegdheden had moeten gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve geen sprake van zogenaamde détournement de pouvoir.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat ten onrechte vertrouwelijke gegevens uit het strafdossier zijn verstrekt aan derden. De rechtbank overweegt dat op 26 januari 2010 een doorzoeking plaatsvond in de woning van verdachte aan de [adres 1]. Hierbij werden verdovende middelen aangetroffen. De rechtbank komt het dan ook niet onrechtmatig voor dat deze gegevens aan derden (in casu aan verhuurder ZO Wonen) zijn verstrekt. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op het door de officier van justitie aangehaalde artikel 39f, eerste lid, onder b, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de daarop gebaseerde Aanwijzing Wsjg, waaruit blijkt dat de officier van justitie bevoegd is om in het kader van het handhaven van de openbare orde en veiligheid strafvorderlijke gegevens aan – onder meer – verhuurders van onroerende zaken geschikt voor bewoning te verstrekken. Er is dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van onrechtmatig handelen dat zou moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De verdediging heeft ten slotte aangevoerd dat het openbaar ministerie ten onrechte de media heeft geïnformeerd over de strafzaak tegen verdachte en zijn familie. De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie kennelijk informatie over de strafzaak kenbaar heeft gemaakt aan de pers. Hoewel deze gang van zaken door verdachte en zijn familie wellicht niet als prettig is ervaren, is dit echter geen reden om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat geen enkel van de bovenvermelde verweren afzonderlijk dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Evenmin dienen de verweren in onderlinge samenhang bezien te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, nu niet is gebleken noch aannemelijk is geworden dat door de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Ook op andere gronden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijd met een behoorlijke procesorde die zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Evenmin is er reden om tot bewijsuitsluiting of strafvermindering over te gaan, met uitzondering van de overschrijding van de redelijke termijn die wel in de strafmaat verdisconteerd zal worden.
III Verweer ‘Ne bis in idem’-beginsel
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat sprake is van een dubbele bestraffing, overweegt de rechtbank als volgt. Bij beschikking van de gemeente Sittard-Geleen d.d. 18 maart 2003 werd aan verdachte en zijn (toenmalige) echtgenote [naam 1], die samen een uitkering ontvingen op grond van de Algemene bijstandswet (hierna Abw), medegedeeld dat aan hen een maatregel werd opgelegd, zulks vanwege schending van hun plicht om aan de gemeente tijdig inlichtingen te verschaffen over door hen verkregen gelden c.q. over hun inkomstensituatie. In deze beschikking was tevens vermeld dat verdachte en [naam 1] zich in de voorafgaande 12 maanden ook al schuldig hadden gemaakt aan eenzelfde gedraging. Daarvoor was hun bij besluit van 7 februari 2003 een schriftelijke waarschuwing door de gemeente Sittard-Geleen gegeven. De gedraging waarvoor een waarschuwing was gegeven in plaats van een maatregel, telde volgens de gemeente Sittard-Geleen op grond van het bepaalde in artikel 5 lid 2 van het Maatregelenbesluit Abw mee voor de recidivebepalingen. Daarom werd bij voormelde beschikking van 18 maart 2003 een maatregel opgelegd van 5% van het benadeelde bedrag, zijnde € 49,56, en wel voor een periode van twee maanden, ingaande 1 april 2003, en derhalve eindigende op 31 mei 2003.
Bij beschikking van de gemeente Sittard-Geleen d.d. 3 september 2003 werd aan verdachte en [naam 1] opnieuw, wegens het niet tijdig verstrekken van informatie, een maatregel opgelegd, ingaande 1 september 2003 voor een periode van 2 maanden. Het bedrag van de verlaging is niet in laatstgemelde beschikking vermeld. In deze beschikking was vermeld dat verdachte en [naam 1] zich in de voorafgaande 12 maanden ook al schuldig hadden gemaakt aan eenzelfde gedraging.
De rechtbank kan uit de beschikking van 18 maart 2003 en uit de beschikking van 3 september 2003 niet exact herleiden over welke periode(n) de maatregelen van verlaging werden opgelegd, Daarom zal de rechtbank - in het voordeel van de verdachte - uitgaan van de periode 18 maart 2002 tot 1 september 2003.
Aan verdachte en [naam 1] werd door de gemeente Sittard-Geleen, blijkens beschikking d.d. 16 april 2004, wederom een bestuursrechtelijke maatregel opgelegd wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht, waardoor het recht op uitkering niet kon worden vastgesteld, over de periode 15 maart 2004 tot en met 1 april 2004, Op grond van deze beschikking werd de bijstandsuitkering van verdachte en [naam 1] over de maand mei 2004 verlaagd met 5%, zijnde € 57,81.
De rechtbank stelt ter zake vast dat het hoogste bestuursrechtelijk college in zaken als de onderhavige, te weten de Centrale Raad van Beroep, heeft geoordeeld dat een tijdelijke verlaging van de bijstandsuitkering wegens het niet naleven van de inlichtingenplicht moet worden aangemerkt als een straf en daarmee als een criminal charge (CRvB 7 september 2009, LJN: BJ7968; CRvB 22 maart 2011, LJN: BP9716).
De rechtbank stelt vast dat verdachte thans voor hetzelfde feitelijk gebeuren, te weten het niet tijdig verstrekken van benodigde gegevens over - onder meer - de hiervoor genoemde perioden, wordt vervolgd. De vervolging van verdachte over de perioden waarover reeds een verlaging werd opgelegd in het kader van het bestuursrecht en een eventueel daaropvolgende strafrechtelijke sanctie, is - gelet op het 'ne bis in idem'-beginsel - uitgesloten. De rechtbank zal het openbaar ministerie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van feit 2 voor wat betreft de perioden 18 maart 2002 tot 1 september 2003 en 15 maart 2004 tot en met 1 april 2004. Gelet op de omstandigheid dat de tenlastelegging onder feit 2 aanvangt op 1 februari 2002, zal de rechtbank - in het voordeel van verdachte - de periode 1 februari 2002 tot 18 maart 2002 eveneens buiten beschouwing laten. De rechtbank overweegt daartoe dat de gemeente Sittard-Geleen kennelijk geen redenen heeft gezien vraagtekens te plaatsen bij de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand in die korte periode vóór 18 maart 2002.
In de strafzaak met parketnummer 03/700107-11:
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het achterhouden van ontlastende informatie overweegt de rechtbank als volgt.
Aangeefster [slachtoffer] werd op 8, 10 en 22 februari 2011 gehoord. Zij verklaarde onder meer over de brandstichting op 8 februari 2011 en over telefonische bedreigingen op 8 en 10 februari 2011. De beweerde telefonische bedreiging van 10 februari 2011 werd door aangeefster [slachtoffer] opgenomen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 februari 2011 blijkt dat de betreffende telefoontjes afkomstig waren van een toestel dat in het bedrijfsprocessensysteem van de politie was gekoppeld aan de personenkaart van verdachtes vader, medeverdachte [medeverdachte 4]. Dit toestel straalde ten tijde van het bellen de zendmast Sportcentrumlaan te Sittard, dan wel Sportcentrumlaan Tudderenseweg Broekmolen te Sittard, aan. De afstand van deze zendmast tot het adres van verdachte en het toenmalige adres van medeverdachte [medeverdachte 4] is minder dan 500 meter.
Op 21 februari 2011 werd [naam 2] – geen bekende van aangeefster [slachtoffer] – gehoord. Hij verklaarde onder meer dat hij, als gemeenteambtenaar bij de gemeente Sittard-Geleen medeverantwoordelijk voor het verstrekken van sociale uitkeringen en voor de aansturing van de sociale recherche, dat hij de bijstandsuitkering van onder meer verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] had laten beëindigen en dat hij door de familie [verdachte] diverse malen telefonisch was bedreigd.
Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal bevindingen d.d. 25 februari 2011 dat verbalisant [verbalisant] op 18 februari 2011 het opgenomen gesprek van 10 februari 2011 heeft beluisterd en dat de stem die hij hoorde grote gelijkenis vertoont met de stem van verdachte.
Uit het dossier blijkt dat deze gegevens bekend waren vóórdat werd overgegaan tot de aanhouding en de inverzekeringstelling van verdachte op 28 februari 2011. Het bevreemdt de rechtbank geenszins dat deze gegevens vervolgens tot de inbewaringstelling van verdachte hebben geleid.
In het traject van het voorarrest werd door de raadkamer gevangenhouding toegezien op de belangen van verdachte. Op 17 maart 2011 werd tijdens de raadkamerbehandeling van deze rechtbank gesproken over een nader onderzoek naar de stemherkenning ten aanzien van het opgenomen gesprek van 10 februari 2011. De rechtbank oordeelde dat de ernstige bezwaren en gronden die tot het bevel tot bewaring hadden geleid, nog steeds bestonden. Ze beval de gevangenhouding van verdachte voor een termijn van dertig dagen. Dit verbaast de rechtbank niet, omdat de herkenning van de stem van verdachte door verbalisant [verbalisant] niet een op zichzelf staand gegeven was, maar moest worden bezien in het licht van de overige stukken. Het door verdachte tegen deze beschikking ingestelde hoger beroep werd op 31 maart 2011 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch afgewezen, omdat de termijn van dertig dagen, waarin het stemherkenningsonderzoek zou worden verricht, nog niet was verstreken. Het hof overwoog dat de ernstige bezwaren en gronden onverkort aanwezig waren.
Uiteindelijk overwoog de raadkamer gevangenhouding van deze rechtbank op 14 april 2011 dat het dossier sedert de behandeling van de vordering gevangenhouding op 17 maart 2011 niet met nadere onderzoeksresultaten was aangevuld en dat de ernstige bezwaren niet langer bestonden. De vordering van de officier van justitie tot het verlenen van een verlenging van het bevel tot gevangenhouding werd dan ook afgewezen.
Achteraf is de rechtbank gebleken dat op 6 april 2011 door vijf verschillende rechercheurs werd geluisterd naar het betreffende telefoongesprek, alsmede naar een tapgesprek waarin verdachtes stem te horen zou zijn. Drie van de rechercheurs vermoedden dat het de stem van een en dezelfde persoon betrof op beide geluidsfragmenten. Twee rechercheurs stelden dat de stem op de beide geluidsfragmenten niet van een en dezelfde persoon afkomstig was. Geen enkele van deze rechercheurs zou met volledige overtuiging hiervan een proces-verbaal kunnen opstellen.
Naar het oordeel van de rechtbank had deze informatie zeer spoedig na 6 april 2011 aan het dossier toegevoegd moeten worden. Het is te betreuren dat dit niet is geschied. Echter, alleen al vanwege het feit dat verdachte spoedig na 6 april 2011 in vrijheid werd gesteld, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De rechtbank zal het niet-ontvankelijkheidsverweer dan ook verwerpen.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
In de strafzaak met parketnummer 03/703047-09:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft de officier van justitie verwezen naar de onderliggende stukken uit het dossier. Volgens de officier van justitie dient verdachte partieel te worden vrijgesproken, nu geen sprake is van medeplegen, aangezien [medeverdachte 1] geen uitkering heeft ontvangen en zij geen rechtmatigheidsformulieren dan wel gegevensverklaringen heeft ondertekend. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte geld heeft witgewassen. Hij heeft daarbij verwezen naar de kasopstelling, waaruit blijkt dat er meer uitgaven zijn dan dat er aan legale middelen voorhanden is. Ook werd een personenauto witgewassen. Zowel verdachte als zijn partner [medeverdachte 1] wisten dat het vermogen uit misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft het geld dan ook deels met [medeverdachte 1] witgewassen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 4 aangevoerd dat in de woning van verdachte en zijn partner [medeverdachte 1] vier tabletten MDMA werden aangetroffen. Bij feit 5 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte een gestolen invaliditeitskaart en een verloren toegangspas voor de binnenstad van Sittard voorhanden heeft gehad. Nu deze kaart/pas niet aan een ander dan aan de rechtmatige gebruiker kan toebehoren, is sprake van heling. Nu niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] wist van de aanwezigheid van deze kaart/pas, dient verdachte van het onderdeel medeplegen te worden vrijgesproken.
Feit 6 kan volgens de officier van justitie bewezen worden op grond van de bevindingen tijdens de doorzoeking en de bevindingen van de medewerker van Enexis. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn beide strafrechtelijk aansprakelijk voor de diefstal van stroom.
In de strafzaak met parketnummer 03/700107-11, feiten 1 en 2:
De officier van justitie acht de onder 1 ten laste gelegde brandstichting en de onder 2 ten laste gelegde bedreigingen niet wettig en overtuigend bewezen en vordert verdachte van deze feiten vrij te spreken.
Hiertoe heeft hij ter terechtzitting aangevoerd dat er weliswaar veel toevalligheden zijn die wijzen in de richting van verdachte en zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 4], doch dat het niet duidelijk is wie de brand heeft gesticht en wie de bedreigingen heeft geuit in de richting van [slachtoffer].
In de strafzaak met parketnummer 03/700107-11, feit 3:
De officier van justitie acht de onder 3 primair ten laste gelegde diefstal van een gasmeter niet wettig en overtuigend bewezen en vordert verdachte van dit feit vrij te spreken, nu er naar zijn mening geen bewijs is dat verdachte de gasmeter heeft gestolen.
De onder 3 subsidiair ten laste gelegde heling van twee gasmeters acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de aangiftes van diefstal van de gasmeters en het aantreffen van de gasmeters in de woning van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
In de strafzaak met parketnummer 03/703047-09:
De raadsman heeft verzocht tot bewijsuitsluiting op grond van de onder 3.1.1. besproken gronden.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode werkzaamheden heeft verricht dan wel inkomsten heeft vergaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat de gegevensverklaringen Wwb onbruikbaar zijn als bewijsmiddel, aangezien hierop niet staat vermeld over welke periode deze gegevens betrekking hebben. De aan het dossier toegevoegde rechtmatigheidsformulieren dekken niet de gehele tenlastegelegde periode. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte werkzaamheden heeft verricht dan wel inkomsten heeft genoten. De in de tenlastelegging genoemde medepleger [medeverdachte 1] kwam volgens de raadsman pas later in beeld.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van feit 3. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het bij verdachte (in de woning) aangetroffen geld op enigerlei wijze werd verhuld dan wel verborgen. Ook kan niet worden vastgesteld dat uitgaven zijn gedaan die niet anders dan afkomstig konden zijn uit het plegen van een misdrijf.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 4.
Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman betoogd dat sprake was van een onrechtmatige aanhouding van verdachte en van een onrechtmatige doorzoeking van de auto. Dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken, aangezien verdachte heeft verklaard de toegangspas te hebben gekocht van een taxichauffeur.
Ten aanzien van feit 6 heeft de raadsman primair betoogd dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de medewerker van Enexis zonder wettelijke grondslag de woning van verdachte heeft betreden, waardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. De bevindingen van de medewerker dienen om die reden van het bewijs te worden uitgesloten. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte zelf stroom en/of gas heeft gestolen in de tenlastegelegde periode. In het dossier bevindt zich enkel de aangifte van Enexis, hetgeen onvoldoende is voor een bewezenverklaring. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat slechts bewezen kan worden dat verdachte gedurende een dag stroom heeft gestolen. Er is, naar de mening van de raadsman, daarbij geen sprake van medeplegen.
In de strafzaak met parketnummer 03/700107-11:
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 ter terechtzitting naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich in de omgeving van de woning van aangeefster heeft bevonden of dat een ander zich daar in nauwe en bewuste samenwerking met verdachte heeft opgehouden en daar brand heeft gesticht. Bovendien zijn op de plaats delict geen sporen aangetroffen die tot verdachte herleid kunnen worden. De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van feit 1.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld wie op 10 februari 2011 aangeefster heeft gebeld en daarbij de ten laste gelegde woorden heeft gesproken. Bovendien vormen deze woorden geen bedreiging, maar een waarschuwing. De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van feit 2.
De raadsman heeft ten slotte ten aanzien van feit 3 naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld wie de gasmeters heeft gestolen. Daarnaast zou niet vastgesteld kunnen worden of verdachte de gasmeters gezien moet hebben, nu uit het dossier niet blijkt waar in de - door verdachte bewoonde - woning de gasmeters werden aangetroffen. De verdediging heeft dan ook gepleit voor een vrijspraak van feit 3 primair en subsidiair.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
In de strafzaak met parketnummer 03/703047-09: [1]
Inleiding
Op 5 maart 2008 ontving de sociale recherche van de gemeente Kerkrade een anonieme melding betreffende [medeverdachte 3] en haar partner [medeverdachte 2]. In deze melding werd aangegeven dat [medeverdachte 3] bij haar vader stond ingeschreven, maar feitelijk al ruim twee jaar bij [medeverdachte 2] woonde. Ook werd vermeld dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] vier keer per jaar op vakantie gingen. Na raadpleging van de uitkeringssystemen bleek dat [medeverdachte 3] een bijstandsuitkering ontving van de gemeente Kerkrade als alleenstaande kostganger. [medeverdachte 2] ontving een bijstandsuitkering van de gemeente Sittard-Geleen als alleenstaande. Vervolgens werd een uitgebreid onderzoek gestart naar [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], waarbij verschillende inlichtingen werden ingewonnen. Uiteindelijk ging de sociale recherche over tot observaties bij de woning van [medeverdachte 2]. Tijdens deze observaties kwamen ook [medeverdachte 4] en zijn zoon [verdachte] (verdachte) in beeld. Ambtshalve was bekend dat beiden een bijstandsuitkering ontvingen. Naar aanleiding van waarnemingen ter plaatse werd ook een onderzoek gestart naar [medeverdachte 4] en verdachte. Bij dit onderzoek kwam ook [medeverdachte 1] naar voren, als partner van verdachte.
Ten aanzien van feit 1:
Onder feit 1 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 27 juli 2009 tot en met 30 september 2009 samen met [medeverdachte 1] in strijd met een wettelijke verplichting heeft nagelaten gegevens te verstrekken die van belang konden zijn in het kader van de aan hem of hen toegekende bijstandsuitkering.
Verdachte ontving vanaf 23 november 2007 een bijstandsuitkering naar de norm alleenstaande ouder met een gemeentelijke toeslag van 20%. [2] Deze uitkering bedroeg in de periode januari 2008 tot en met juni 2009 netto minimaal € 935,05 en maximaal € 1.080,50 per maand. In de maanden juli 2009, augustus 2009 en september 2009 werd aan verdachte een bedrag van respectievelijk € 1.044,03, € 1.010,61 en € 1.010,61 netto per maand uitgekeerd. [3]
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte een bijstandsuitkering ontving. De uitkering in de maanden juli tot en met september 2009 is nagenoeg ongewijzigd gebleven ten opzichte van de daaraan voorafgaande maanden. Aan de hand hiervan stelt de rechtbank ook vast dat kennelijk geen wijzigingen ten aanzien van inkomsten op de maandelijks in te vullen rechtmatigheidsformulieren zijn vermeld.
Tijdens een op 5 november 2009 gehouden grootschalige controle, onder andere gericht op witwassen, werd verdachte staande gehouden. Hij reed op dat moment in een terreinauto BMW X5, met kenteken [XX-XX-XX 1]. Verdachte verklaarde dat hij de auto van zijn neef had geleend. De auto stond sinds 21 april 2008 op naam van [medeverdachte 5], geboren op 13 mei 1965. De BMW werd in beslag genomen en doorzocht. In de auto trof de politie zes facturen aan van BMW-dealer “De Maassche BV”, die betrekking hadden op onderhoudsbeurten en/of reparaties aan de auto in de periode van 6 mei 2008 tot en met 9 juli 2009. Alle facturen stonden op naam van verdachte. [4]
Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij in de periode van 21 april 2008 tot 5 november 2009 een BMW op naam had. Verdachte maakte gebruik van deze auto. De vaste kosten van de auto kreeg [medeverdachte 5] teruggestort op zijn rekening. [5] Vanaf 23 mei 2008 werden van de bankrekening op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] diverse bedragen overgeboekt naar de bankrekening ten name van [medeverdachte 5], onder vermelding van ‘[voornaam verdachte]’ of ‘velgen [voornaam verdachte]’. Blijkens de bankafschriften werd op 28 juli 2009 tweemaal een bedrag van
€ 640,- en op 22 september 2009 eenmaal een bedrag van € 640,- overgemaakt naar [medeverdachte 5], onder vermelding van ‘[voornaam verdachte]’. [6]
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte en [medeverdachte 1] op 26 januari 2010 werden diverse bonnen en facturen aangetroffen. Een van deze facturen betrof een bedrag van € 70,34, op 1 september 2009 betaald aan “De Maassche BV” voor de reparatie van de BMW X5. [7] Op 1 augustus 2009 werd voor een bedrag van € 78,19 getankt. [8]
De BMW X5 werd tijdens observaties op 27, 28 en 29 juli 2009 en op 6 en 12 augustus 2009 op de oprit van en voor de deur bij de woning van verdachte gezien. Op 12 augustus 2009 werd bovendien gezien dat verdachte in deze auto reed. [9] Ook werd een op naam van [verdachte] gestelde factuur d.d. 23 april 2007 aangetroffen betreffende de aankoop van een X5, met kenteken [XX-XX-XX 1], met inruil van een Passat 1.9 TDI. Een bedrag van € 25.000,- moest worden bijbetaald, waarvan € 1.000,00 werd aanbetaald. [10]
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de BMW X5 feitelijk toebehoorde aan verdachte.
Getuige [getuige], zijnde de vader van medeverdachte [medeverdachte 1], heeft op 26 januari 2010 verklaard dat zijn dochter [voornaam medeverdachte 1] op dat moment al een kleine twee jaar bij verdachte op het adres [adres 1] woont. [11]
Op de bankrekening ten name van [medeverdachte 1] werden in de tenlastegelegde periode diverse bedragen contant gestort, en wel op 27 juli 2009 een bedrag van € 2.000,-, op 17 augustus 2009 € 1.025,70, op 25 augustus 2009 een bedrag van € 3.175,- en op 15 september 2009 € 500,-. [12]
Uit de bankafschriften blijkt dat [medeverdachte 1] in de periode van 27 juli 2009 tot en met 30 september 2009geen inkomen ontving. [13] Bij raadpleging van Suwinet (arbeid en uitkering) bleek dat zij sinds 31 mei 2007 geen inkomsten uit arbeid of anderszins heeft gehad. [14]
Op grond van de verklaring van getuige [getuige] en op grond van de betalingen die [medeverdachte 1] namens verdachte aan [medeverdachte 5] verrichtte, stelt de rechtbank vast dat verdachte in ieder geval sedert 23 mei 2008 samenwoonde met [medeverdachte 1] op het adres [adres 1]. De rechtbank stelt vast dat zij vanaf dat moment ook een gezamenlijke huishouding voerden, nu van de bankrekening van [medeverdachte 1] bedragen werden overgemaakt aan [medeverdachte 5] ten behoeve van een auto die feitelijk bij verdachte in gebruik was. [medeverdachte 1] ontving geen inkomsten uit arbeid of anderszins, het kan dan ook niet anders dan dat in haar levensonderhoud werd voorzien door haar partner, zijnde verdachte.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat wanneer partners samenwonen en een gezamenlijke huishouding voeren, zij op de hoogte zijn van elkaars inkomenssituatie. [medeverdachte 1] moet dan ook geweten hebben dat haar partner een bijstandsuitkering ontving. Met de hoogte van deze uitkering valt niet te rijmen dat gebruik werd gemaakt van een personenauto (BMW X5), die, zo blijkt uit de diverse aangetroffen facturen, zowel in aanschaf als in gebruik duur is. Op de bankrekening van [medeverdachte 1] werden regelmatig grote contante bedragen gestort. Zij heeft gedurende de tenlastegelegde periode echter geen inkomsten uit arbeid of anderszins gehad. Er moeten dan ook inkomsten zijn geweest buiten de uitkering van verdachte. Verdachte had deze genoten inkomsten aan de uitkeringsinstantie moeten melden, maar heeft dat nagelaten. Door dit niet te doen heeft hij geen gegevens verstrekt die van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op dan wel de hoogte van de uitkering die hij genoot op grond van de Wwb. Ook [medeverdachte 1] kan worden verweten dat geen opgave werd gedaan van genoten inkomsten. Zij heeft daardoor geprofiteerd van de te hoog vastgestelde bijstandsuitkering. Zij heeft verder niets gedaan om aan deze onrechtmatige situatie een einde te maken, terwijl dat wel van haar verwacht mocht worden. Onder die omstandigheden kan zij als medepleger worden aangemerkt. De rechtbank acht feit 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2:
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 februari 2002 tot en met 26 juli 2009, met een ander of anderen valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Voor wat betreft de vervolging van de periode van 18 maart 2002 tot 1 september 2003 en 15 maart 2004 tot en met 1 april 2004 zal de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard, zoals hierboven onder 3.1.3 onderdeel III reeds is overwogen. De periode van 1 februari 2002 tot 18 maart 2002, zal de rechtbank - in het voordeel van verdachte - eveneens buiten beschouwing laten.
Verdachte ontving vanaf 5 april 2003 tot en met 21 maart 2005 een bijstandsuitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (geldend tot 1 januari 2004) respectievelijk de Wet werk en bijstand samen met zijn (toenmalige) echtgenote [naam 1]. De uitkering werd op 22 maart 2005 beëindigd wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. Met ingang van 26 april 2005 tot en met 22 november 2007 ontving verdachte samen met [naam 1] opnieuw een bijstandsuitkering naar de norm gehuwden. [15]
Verdachte ontving vanaf 23 november 2007 een bijstandsuitkering naar de norm alleenstaande ouder met een gemeentelijke toeslag van 20%. [16] Over de perioden van april 2003 tot en met april 2008 vulde verdachte rechtmatigheidsformulieren in. Hierop heeft hij steeds aangekruist dat geen sprake was van inkomsten. [17] Over de maanden mei 2008 en januari en juli 2009 vulde verdachte gegevensverklaringen Wwb in. Hierop heeft hij steeds aangekruist dat geen sprake was van inkomsten. [18]
Deze uitkering varieerde in de periode van december 2005 tot en met juli 2009 van minimaal € 935,05 tot maximaal € 1.186,37 netto per maand. [19]
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte een bijstandsuitkering ontving. Vanaf 5 april 2003 tot 23 november 2007 ontving hij een uitkering samen met zijn toenmalige partner [naam 1]. Met ingang van 23 november 2007 ontving hij een uitkering als alleenstaande ouder.
De uitkering is in de maanden januari 2008 tot en met juli 2009 nagenoeg ongewijzigd gebleven. Aan de hand hiervan stelt de rechtbank ook vast dat kennelijk geen wijzigingen ten aanzien van inkomsten op de maandelijks in te vullen rechtmatigheidsformulieren zijn vermeld. Dit blijkt eveneens uit de rechtmatigheidsformulieren en de gegevensverklaringen Wwb.
Getuige [getuige], de vader van medeverdachte [medeverdachte 1], heeft op 26 januari 2010 verklaard dat zijn dochter [voornaam medeverdachte 1] al een kleine twee jaar bij verdachte op het adres [adres 1] woonde. [20]
Uit de bankafschriften van [medeverdachte 1] blijkt dat zij vanaf 19 maart 2008 tot 24 juni 2009 diverse betalingen heeft verricht voor verdachte, waaronder verzekeringsgelden ad
€ 368,14 en aanschaf van velgen ad € 2.527,50. Daarnaast werd onder vermelding van ‘[voornaam verdachte]’ maandelijks een bedrag van € 400,00 overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte 5]. [21]
Op grond van de verklaring van getuige [getuige] en de bankafschriften van [medeverdachte 1] stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode samenwoonde met verdachte in de woning aan de [adres 1]. De rechtbank stelt eveneens vast dat zij in die periode een gezamenlijke huishouding voerden. Dit blijkt onder meer uit de betalingen die zij voor verdachte verrichtte. [medeverdachte 1] ontving geen inkomsten uit arbeid of anderszins, het kan dan ook niet anders dan dat in haar levensonderhoud werd voorzien door haar partner, zijnde verdachte. De rechtbank stelt vast, zoals onder feit 1 reeds overwogen, dat de termijn van samenwonen aanving op 23 mei 2008.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij in de periode van 21 april 2008 tot 5 november 2009 een BMW op naam had. Verdachte maakte gebruik van deze auto. De vaste kosten van de auto kreeg hij teruggestort op zijn rekening. [22] In de periode van 29 februari 2008 tot en met 5 mei 2009 heeft [medeverdachte 1] in totaal € 786,- betaald aan bekeuringen, die werden begaan met voornoemde auto. [23]
Bij een doorzoeking van de BMW X5 werden op naam van verdachte rekeningen van “De Maassche BV” aangetroffen, gedateerd 6 mei 2008, 22 december 2008, 6 februari 2009, 3 maart 2009, 3 april 2009 en 7 juli 2009, met een totaal bedrag van € 7.234,07. [24]
Medewerkers van de sociale recherche constateerden tijdens observaties, (onder andere) in de maand juli 2009, dat de BMW X5, met kenteken [XX-XX-XX 1], op de oprit van of op de stoep van de woning aan de [adres 1], zijnde de woning van verdachte, stond. [25] Ook werd een op naam van [verdachte] gestelde factuur d.d. 23 april 2007 aangetroffen betreffende de aankoop van een X5, met kenteken [XX-XX-XX 1], met inruil van een Passat 1.9 TDI. Een bedrag van € 25.000,- moest worden bijbetaald, waarvan € 1.000,00 werd aanbetaald. [26]
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de BMW X5 feitelijk toebehoorde aan verdachte.
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] werden diverse facturen aangetroffen, [27] waaronder een factuur van It’s. Bij dit bedrijf werd op 26 maart 2009 een Hifi-set met DVD gekocht ter waarde van € 1.002,60 (inclusief verwijderingsbijdrage). De factuur staat op naam van verdachte, J. Israëlsstraat 1C te Sittard. Het bedrag werd contant betaald. [28]
Uit de bankafschriften blijkt dat [medeverdachte 1] in de periode van 1 januari 2008 tot en met 26 juli 2009geen inkomen ontving, [29] met uitzondering van de maand februari 2008 (loon november 2007). [30] Bij raadpleging van Suwinet (arbeid en uitkering) bleek dat [medeverdachte 1] sinds 31 mei 2007 geen inkomsten uit arbeid of anderszins heeft gehad. [31]
De rechtbank stelt aan de hand van het voorgaande vast dat verdachte in de periode van 1 september 2003 tot en met 26 juli 2009, zijnde de door de rechtbank vastgestelde periode, een bijstandsuitkering ontving van de gemeente Sittard-Geleen. In deze periode werden diverse uitgaven en kasstortingen gedaan die qua hoogte niet passen bij de financiële situatie van een uitkeringsgerechtigde. Ook het bezit, en de daarbij horende (onderhouds)uitgaven van een BMW X5 passen niet bij deze situatie. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte en/of - vanaf 23 mei 2008 – zijn partner [medeverdachte 1] inkomsten hebben genoten in deze periode, niet zijnde inkomsten uit uitkering. Door op de rechtmatigheidsformulieren in te vullen dat door hem geen inkomsten werden genoten, deze formulieren te ondertekenen en terug te sturen naar de gemeente Sittard-Geleen, heeft verdachte valsheid in geschrifte gepleegd.
Ook [medeverdachte 1] kan worden verweten dat er geen opgave werd gedaan van genoten inkomsten. Zoals hiervoor reeds overwogen acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat partners die samenwonen en een gezamenlijke huishouding voeren, op de hoogte zijn van elkaars inkomenssituatie. [medeverdachte 1] wist dan ook dat de hoge uitgaven van verdachte geen gelijke tred hielden met de financiële situatie van een bijstandsgerechtigde. Verdachte heeft gedurende de tenlastegelegde periode geen inkomsten uit arbeid gehad. Gelet op de uitgaven moesten er echter andere inkomsten zijn dan alleen de inkomsten uit een uitkering. Verdachte had deze inkomsten moeten melden. Ook [medeverdachte 1] kan worden verweten dat geen opgave werd gedaan van inkomsten. Zij heeft niets gedaan om aan deze onrechtmatige situatie een einde te maken, maar is blijven profiteren van de te hoog vastgestelde, op onjuiste gegevens gebaseerde uitkering. Onder die omstandigheden kan zij als medepleger worden aangemerkt. De periode waarin dit het geval was, ving - zoals hiervoor reeds door de rechtbank werd overwogen - aan op 23 mei 2008. Voorafgaande aan deze periode was er geen sprake van medeplegen en heeft verdachte dan ook alleen valsheid in geschrifte gepleegd. Weliswaar ontving hij die periode ook een uitkering met zijn toenmalige partner [naam 1], maar dit is niet expliciet aan verdachte ten laste gelegd. De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3:
Onder feit 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij geld en goederen heeft witgewassen.
Op grond van hetgeen hiervoor onder de feiten 1 en 2 reeds is overwogen, kan worden vastgesteld dat verdachte, deels samen met [medeverdachte 1], heeft nagelaten genoten inkomsten te melden en daarnaast valsheid in geschrifte heeft (mede)gepleegd. De rechtbank stelt ook vast dat indien de (aanzienlijke) inkomsten wel waren gemeld, de uitkering op zijn minst op een lager bedrag was vastgesteld. Verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan strafbare feiten en daardoor (deels) onterecht een uitkering ontvangen. Er kan dan ook worden vastgesteld dat verdachte inkomsten uit misdrijf heeft verkregen. Daarnaast had verdachte inkomsten en uitgaven die niet pasten bij de financiële situatie van een uitkeringsgerechtigde. De rechtbank overweegt daartoe nog het volgende.
Aan de hand van een kasopstelling, gemaakt over de periode van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010, is geconstateerd dat in deze onderzoeksperiode de uitgaven de legale inkomsten ver overstijgen. [32] Zoals hiervoor reeds werd overwogen onder de feiten 1 en 2 hebben er in de periode vanaf 1 september 2003 (aanvang tenlastegelegde periode onder feit 2) tot en met 30 september 2009 (einde tenlastegelegde periode onder feit 1) uitgaven plaatsgevonden die niet passen bij de financiële situatie van een bijstandsgerechtigde, zoals de aanschaf van een Hifi-set ad € 1.002,60 en een personenauto BMW X5 ad € 25.000,- met bijbehorende reparatiekosten tot een totaal bedrag van € 7.234,07.
Ook werden uitgaven gedaan ter zake een bruiloft ten bedrage van € 11.926,55, € 12.167,24 en € 12.500,-. Deze facturen stonden op naam van “bruidspaar [verdachte], [adres 1]”. [33] Dit betreffen facturen van het huwelijk tussen verdachte en zijn (toenmalige) partner [naam 1]. [34] Daarnaast werden facturen op naam van verdachte bij garage De Maassche BV te Echt opgevraagd. Naast de reparaties voor de BMW X5, werd in de periode van 27 oktober 2008 tot en met 27 november 2009 aan verdachte in totaal € 4.144,54 in rekening gebracht voor reparaties van een personenauto met kenteken [XX-XX-XX 2]. [35]
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde uitgaven niet verklaard kunnen worden vanuit verdachtes legale inkomsten uit de bijstandsuitkering. Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte zijn bruiloft bekostigde van de cadeaus (geld) die hij kreeg. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen niet verifieerbaar zijn. Er zijn dan ook geen aanwijzingen om aan deze stelling ook maar een begin van geloofwaardigheid toe te kennen. Het enkel stellen is onvoldoende. Te meer nu verdachte voor slechts een klein deel van zijn uitgaven een verklaring heeft gegeven. Er resteert nog een substantieel groot geldbedrag waarvoor verdachte geen verklaring heeft gegeven, hetgeen onder de gegeven omstandigheden wel van hem verlangd kon worden. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte geen plausibele verklaring kan geven voor de uitgaven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat de inkomsten geen legale herkomst hebben en dus van criminele activiteiten afkomstig zijn. Van de gelden werden onder andere luxe goederen aangeschaft. De rechtbank acht feit 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4:
Onder feit 4 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij samen met een ander of anderen opzettelijk harddrugs aanwezig heeft gehad.
Op 26 januari 2010 werd de woning aan de [adres 1] doorzocht. In de woning werden aangehouden verdachte en [medeverdachte 1]. [36] Tijdens de doorzoeking werden vier qua vorm en uiterlijke verschijningsvorm op XTC gelijkende tabletten aangetroffen. Deze lagen in het keukenkastje van het keukenblok rechts naast het fornuis. [37] De tabletten werden in beslag genomen en voor nader onderzoek naar het NFI gestuurd. [38] Onderzoek door het NFI wees uit dat de tabletten MDMA bevatten. [39]
De rechtbank stelt vast dat vier tabletten van een materiaal bevattende MDMA in de woning van verdachte [medeverdachte 1] werden aangetroffen. De tabletten bevonden zich in een kastje dat voor de bewoners van het pand vrijelijk toegankelijk was en dat bijna dagelijks door de bewoners gebruikt moet zijn. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte wist dat de tabletten in zijn woning lagen. Ditzelfde geldt ook voor zijn partner, [medeverdachte 1]. Verdachte heeft dit feit dan ook samen met een ander gepleegd. Feit 4 kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 5:
Onder feit 5 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij samen met een ander een invalidenparkeerkaart en een toegangspas voor de binnenstad van Sittard heeft geheeld.
Tijdens een op 5 november 2009 gehouden grootschalige controle, onder andere gericht op witwassen, werd verdachte staande gehouden. Hij reed op dat moment in een terreinauto BMW X5, met kenteken [XX-XX-XX 1]. [40] In deze auto lagen een invalidenparkeerkaart op naam van [naam 3] en een toegangspas voor de binnenstad van de gemeente Sittard. [41]
Verdachte heeft verklaard dat hij de toegangspas van een vriend heeft gekocht, die werkzaam was als taxichauffeur bij een taxibedrijf. [42]
Door de verdediging is aangevoerd dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van de auto en dat het daarbij aangetroffen bewijs dient te worden uitgesloten. De rechtbank overweegt dat doorzoeking van een vervoermiddel op grond van artikel 96b Sv mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging niet heeft onderbouwd welke bevoegdheden op basis van voornoemd artikel werden overschreden. Het verweer is daarmee niet uitdrukkelijk onderbouwd en behoeft daarom naar het oordeel van de rechtbank geen nadere bespreking.
Zoals reeds eerder overwogen is de rechtbank van oordeel dat BMW X5 feitelijk aan verdachte toebehoorde. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor de toegangspas. Verdachte wist derhalve dat de toegangspas zich in zijn auto bevond. Als gebruiker van de auto moet hij ook geacht worden wetenschap te hebben van hetgeen zich daarnaast nog in de auto bevond. Dit geldt dus ook voor de invalidenparkeerkaart. De rechtbank is van oordeel dat verdachte wist dat zowel de invalidenparkeerkaart als de toegangspas voor de binnenstad van misdrijf afkomstig waren. De invalidenkaart was immers op naam gesteld en kan niet op legale wijze van iemand worden overgenomen. De toegangspas was toegekend aan een taxibedrijf. Deze kaart is niet overdraagbaar. Verdachte wist waar de toegangspas vandaan kwam. Hij moet dus ook geweten hebben dat overdracht van de toegangspas niet is toegestaan. Dit levert immers verduistering in dienstverband op. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan opzetheling.
Niet kan worden vastgesteld dat naast verdachte nog een ander op de hoogte was van de aanwezigheid van de toegangspas en de invalidenparkeerkaart in de auto, zodat geen sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van feit 6:
Onder feit 6 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij samen met een ander of anderen elektriciteit en gas heeft gestolen.
Op 26 januari 2010 werd de woning aan de [adres 1] doorzocht, zijnde de woning van verdachte en [medeverdachte 1]. Tijdens de doorzoeking bleek dat mogelijk sprake was van diefstal van energie. In de garage werd een gasmeter aangetroffen met meternummer 10958029. Op de correcte plaats in de meterkast werd, naar later bleek, een Enexis gasmeter aangetroffen met gasmeternummer 93967101. Een medewerker van Enexis constateerde dat sprake was van diefstal van stroom, door middel van een illegale aansluiting op de onderzijde van de zekeringhouders en van diefstal van gas door middel van het gebruik van een tweede gasmeter. [43]
Nader onderzoek wees uit dat aan de onderzijde van een zekeringhouder een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Deze aansluiting liep buiten de elektriciteitsmeter om en voorzag de groep van de wasmachine en droger in de groepenkast van spanning.
Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de wasmachine en droger niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd. [44] Op foto’s werd vastgelegd hoe in de meterkast een illegale elektriciteitsaansluiting werd afgetapt. [45]
Op de correcte plaats in de meterkast was een gasmeter van Enexis gemonteerd met meternummer 93967101. In de garage werd een gasmeter aangetroffen met meternummer 10958029. De gasmeter van Enexis en de gasmeter die in de garage werd aangetroffen waren beide voorzien van teflon-tape om op deze wijze een gasdichte aansluiting te verkrijgen. Deze wijze van afdichting wordt nooit door medewerkers van Enexis toegepast en is dus door (een) derde(n) zonder toestemming van Enexis toegepast.
Op grond van het aantreffen van de situatie ter plaatse met betrekking tot de gasmeter en de elektriciteitsmeter en de constateringen van de medewerker van Enexis B.V. stelt de rechtbank vast dat gedurende de ten laste gelegde periode elektriciteit en gas is gestolen. Gelet op de duur van de fraudeperiode en gelet op de omstandigheden zoals die ter plaatse werden geconstateerd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] op de hoogte waren van de diefstal van elektriciteit en gas. Het is namelijk niet aannemelijk dat verdachten niet op de hoogte waren, al was het maar omdat zij ieder jaar de meterstanden moesten doorgeven en daartoe de meters dienden te bekijken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander elektriciteit en gas heeft gestolen.
In de strafzaak met parketnummer 03/700107-11, feiten 1 en 2:
Op 8 februari 2011 deed [slachtoffer] aangifte van brandstichting. Zij verklaarde dat zij op 8 februari 2011 omstreeks 01:00 uur werd gebeld. In haar verklaring van 10 februari 2011 verklaarde zij dat zij op dat moment aan de telefoon een Duitse agressieve tekst hoorde, als ware het een Duits propaganda nazi-filmpje. Ongeveer drie kwartier na dit telefoontje hoorde aangeefster buiten een plof en zag zij een oranje licht buiten. Zij liep naar het raam en zag vuur bij haar auto. Het dak van de auto, die stond geparkeerd op de oprit van de woning van aangeefster, stond in brand.
Op 10 februari 2011 omstreeks 00:00 uur werd aangeefster [slachtoffer] wederom gebeld. Een mannenstem waarschuwde haar dat haar huis in brand gestoken zou worden.
Uit telecomonderzoek is gebleken dat aangeefster op 8 februari 2011 omstreeks 01:00 uur en op 10 februari 2011 omstreeks 00:10 uur werd gebeld met een telefoon die in ieder geval (ook) door medeverdachte [medeverdachte 4] werd gebruikt en die op 28 februari 2011 in beslag werd genomen in de woning van verdachte. Beide keren straalde deze telefoon ten tijde van het bellen een van de zendmasten aan die minder dan 500 meter is verwijderd van de woning van verdachte.
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij en haar man in het verleden vaker werden gebeld, terwijl de verbinding werd verbroken op het moment dat de telefoon werd opgenomen, dan wel dat aan de lijn een onverstaanbaar mannelijke persoon te horen was. Verder verklaarde aangeefster dat zij in het voorjaar van 2010 werd gebeld door iemand met een oudere mannelijke stem. Die persoon vroeg naar [naam 4]. Toen aangeefster zei dat er geen [naam 4] woonachtig was op haar adres, reageerde de man nogal vreemd en bleef hij doorvragen. Een week later belde de man weer en sprak hij met aangeefsters man. Enige tijd later belde de man opnieuw met hetzelfde verhaal. De laatste keer belde de man ’s nachts. Hij klonk geïrriteerd en kwam agressief over op aangeefster.
Uit telecomonderzoek is gebleken dat met de telefoon, waarmee aangeefster op 8 en 10 februari 2011 werd gebeld, sinds 19 mei 2010 achttien keer contact is gemaakt met het telefoonnummer van aangeefster, waaronder op 19 en 20 juli 2010.
Aangeefster [slachtoffer] heeft desgevraagd verklaard dat de naam [verdachte] haar niets zegt. Een naamgenoot van aangeefster [slachtoffer], [naam 5], werd ook door de politie gehoord. Hem zei de naam [verdachte] wel degelijk iets. Hij verklaarde dat hij, als gemeenteambtenaar bij de gemeente Sittard-Geleen medeverantwoordelijk voor het verstrekken van sociale uitkeringen en voor de aansturing van de sociale recherche, de bijstandsuitkering van onder meer verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] heeft laten stopzetten en dat hij door de familie [verdachte] diverse malen telefonisch werd bedreigd.
Bij een doorzoeking in de woning van verdachte werd onder meer een computer aangetroffen die opstartte met de gebruikersnaam ‘[voornaam medeverdachte 4]’. De datum en tijd in deze computer kwamen overeen met de werkelijke datum en tijd. Onderzoek aan de computer wees uit dat op 8 februari 2011 van 00:33 uur tot en met 01:44 uur zes links werden aangemaakt die betrekking hadden op Adolf Hitler. Dit is opmerkelijk te noemen, gelet op de verklaring van aangeefster [slachtoffer] met betrekking tot de Duitse agressieve tekst, als ware het een Duits propaganda nazi-filmpje, dat zij op 8 februari 2011 omstreeks 01:00 uur aan de telefoon zou hebben gehoord.
Onderzoek aan de computer wees voorts uit dat verschillende keren op de naam [slachtoffer] werd gezocht, onder meer ‘teamleider [naam 5]’, ‘sittard [slachtoffer]’, ‘Sociale Recherche [naam 5]’ en ‘[naam 5]’. Ook het adres van aangeefster [slachtoffer], [adres 3], werd aangetroffen.
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat:
- [naam 5] de bijstandsuitkering van onder meer verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] heeft laten beëindigen;
- op een in de woning van verdachte aangetroffen computer die opstart met de naam ‘[voornaam medeverdachte 4]’ is gezocht naar onder meer [naam 5] en dat bij deze zoektocht ook het adres van aangeefster [slachtoffer] naar voren is gekomen;
- met een in de woning van verdachte aangetroffen telefoon, die in ieder geval (ook) bij medeverdachte [medeverdachte 4] in gebruik was, op 8 april 2011 omstreeks 01:00 uur is gebeld naar de telefoon van aangeefster [slachtoffer];
- op 8 februari 2011 omstreeks 01:45 uur brand is gesticht aan de auto van aangeefster [slachtoffer] die stond geparkeerd op de oprit van haar woning;
- met een in de woning van verdachte aangetroffen telefoon, die in ieder geval (ook) bij medeverdachte [medeverdachte 4] in gebruik was, op 10 april 2011 omstreeks 00:10 uur is gebeld naar het telefoonnummer van aangeefster [slachtoffer] en dat de beller aangeefster waarschuwde voor een brandstichting.
Ter terechtzitting geconfronteerd met een en ander heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Bovenstaande omstandigheden doen de rechtbank de wenkbrauwen fronsen. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat verdachte noch medeverdachte [medeverdachte 4] in het geheel niets met de brandstichting of de vermeende bedreigingen van doen heeft. Enig direct bewijs voor verdachtes persoonlijke betrokkenheid ontbreekt echter. Er kan namelijk niet worden aangetoond:
- wie op de computer heeft gezocht op de naam [slachtoffer],
- wie naar aangeefster [slachtoffer] heeft gebeld,
- wie de brand heeft gesticht, en
- of het telefoontje van 8 februari 2011 naar aangeefster [slachtoffer] in verband staat met de brandstichting zo’n drie kwartier later.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de feiten 1 en 2.
In de strafzaak met parketnummer 03/700107-11, feit 3:
Op 28 februari 2011 werden in de woning van verdachte de twee in de tenlastelegging beschreven gasmeters aangetroffen. Een van deze gasmeters blijkt in de periode van 24 februari 2011 tot en met 28 februari 2011 te zijn gestolen uit de woning [adres 4], de voormalige woning van verdachtes vader, medeverdachte [medeverdachte 4]. De andere gasmeter zou afkomstig zijn uit de woning van het perceel Kouvenderstraat 216 te Hoensbroek.
Onder 3 primair is ten laste gelegd de diefstal van de gasmeter die afkomstig is uit de woning [adres 4]. Onder 3 subsidiair is de schuldheling van beide gasmeters ten laste gelegd.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen enkel bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een gasmeter, alhoewel het wel opmerkelijk te noemen is dat de gasmeter uit de oude woning van zijn vader opduikt in zijn woning. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 3 primair.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor de ten laste gelegde schuldheling van de gasmeters. Weliswaar zijn deze van diefstal afkomstige gasmeters in de woning van verdachte aangetroffen, doch niet blijkt waar deze in de woning werden aangetroffen. Nu dit niet uit de stukken blijkt en verdachte bovendien niet de enige persoon is die op dat moment in de betreffende woning verbleef, kan niet worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van het feit dat de gasmeters in zijn woning aanwezig waren. Alleen al om die reden kan de schuldheling niet worden bewezen verklaard. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 3 subsidiair.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.

in het tijdvak van 27 juli 2009 tot en met 30 september 2009 in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], in strijd met een hem, verdachte en [medeverdachte 1] bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Wet werk en bijstand (Wwb), telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte en [medeverdachte 1] wisten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten een Wwb-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers hebben hij, verdachte, en [medeverdachte 1] aan de gemeente Sittard-Geleen telkens opzettelijk geen mededeling gedaan van (alle), zakelijk weergegeven, door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] genoten inkomsten;

2.

in het tijdvak van 1 september 2003 tot en met 14 maart 2004 en in het tijdvak van 2 april 2004 tot en met 22 mei 2008 in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, telkens een hem, verdachte ter uitvoering van de bij of krachtens de Algemene Bijstandswet (Abw) en de Wet werk en bijstand (Wwb) gegeven voorschriften toegezonden of uitgereikt formulier met het opschrift "Rechtmatigheidsonderzoek", zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte, valselijk telkens niet op dat formulier heeft opgegeven dat hij, verdachte, in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven, inkomsten heeft genoten of hierin bestaande dat hij, verdachte, valselijk telkens op dat formulier heeft opgegeven dat hij, verdachte, in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven, geen inkomsten heeft genoten, en dat formulier telkens voor waar heeft ondertekend, een en ander telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

en
in het tijdvak van 23 mei 2008 tot en met 26 juli 2009 in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, tesamen en in vereniging met een ander, telkens een hem, verdachte en [medeverdachte 1] ter uitvoering van de bij of krachtens de Algemene Bijstandswet (Abw) en/of de Wet werk en bijstand (Wwb) gegeven voorschriften toegezonden of uitgereikt formulier met het opschrift "Gegevensverklaring WWB” en/of "Rechtmatigheidsonderzoek", zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk hebben opgemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte en [medeverdachte 1] valselijk telkens niet op dat formulier hebben opgegeven dat hij, verdachte en [medeverdachte 1], in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven, inkomsten hebben genoten of hierin bestaande dat hij, verdachte en [medeverdachte 1] valselijk telkens op dat formulier hebben opgegeven dat hij, verdachte en [medeverdachte 1], in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven, geen inkomsten hebben genoten, en verdachte dat formulier telkens voor waar heeft ondertekend, een en ander telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

3.

in het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen, hoeveelheden geld en goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven hoeveelheden geld en goederen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;

4.

op 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 4 tabletten van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

5.

op 5 november 2009 in de gemeente Sittard-Geleen, een invalidenparkeerkaart, op naam gesteld van [naam 3], en een toegangspas voor de binnenstad Sittard, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die invalidenparkeerkaart en die toegangspas wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;

6.

in de periode van 9 november 2006 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit en gas, toebehorende aan Enexis B.V., waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van de strafzaak met parketnummer 03/703047-09:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
witwassen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 5 primair:
opzetheling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 6:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht in de strafmaat rekening te houden met de onder 3.1.1. omschreven omstandigheden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
Verdachte heeft zich, deels samen met zijn partner, bijna 5 jaar lang schuldig gemaakt aan bijstandsfraude. Deze fraude bestond hieruit dat verdachte en zijn partner niet hebben gemeld dan wel hebben verzwegen dat zij inkomsten hebben genoten. De rechtbank merkt hierbij op dat het niet gaat om inkomsten van geringe omvang, maar om inkomsten die verdachte en zijn partner in staat stelde er een (zeer) luxe levensstijl op na te houden met hoge uitgaven. De inkomsten kunnen niet verklaard worden door legaal inkomen. Het kan niet anders dan dat deze inkomsten gegenereerd werden door middel van criminele activiteiten, waarbij kennelijk grote winsten werden behaald. Verdachte heeft zich daarnaast op grote schaal schuldig gemaakt aan het witwassen van gelden en goederen. Terwijl verdachte en zijn partner genoten van hun luxe levensstijl, ontvingen zij een bijstandsuitkering. Zonder enige gewetenswroeging heeft verdachte jarenlang schaamteloos geprofiteerd van het sociale stelsel. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt het sociale stelsel. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft zich daarnaast nog schuldig gemaakt aan andere strafbare feiten. Hij had namelijk ook harddrugs in zijn bezit. Daarnaast heeft verdachte een invalidenparkeerkaart en een toegangspas voor de binnenstad Sittard geheeld. Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit en gas. Hierbij werd een gevaarzettende situatie gecreëerd, door op amateuristische wijze elektriciteit af te tappen en gas te leiden langs een andere gasmeter dan die door Enexis geregistreerd werd.
Verdachte heeft door het plegen van deze strafbare feiten een totaal gebrek aan normbesef getoond. Kennelijk vindt hij het de normaalste zaak van de wereld om op allerlei manieren de wet te overtreden enkel om er zelf beter van te worden. Daarnaast blijkt hij ook nog eens hardleers. Tussentijdse kortingen op de uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht hebben blijkbaar weinig indruk gemaakt op verdachte, omdat hij deze schending nadien gewoon heeft voortgezet. Deze opeenstapeling van strafbare feiten acht de rechtbank zeer zorgwekkend.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op straffen die in andere zaken van bijstandsfraude plegen te worden opgelegd. Doorgaans worden hiervoor gecombineerde straffen opgelegd, zoals een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van aanzienlijke omvang. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige strafzaak in geen verhouding staat tot de meeste strafzaken met bijstandsfraude. Zoals hiervoor reeds overwogen gaat het in de onderhavige strafzaak om het jarenlang plegen van fraude, terwijl er een (zeer) luxe levensstijl op na wordt gehouden en de bijstandsuitkering meer weg heeft van een extra zakcentje. Dat maakt deze zaak op zijn zachts gezegd bijzonder. Daarbij komt nog dat er naast de bijstandsfraude nog tal van andere strafbare feiten werden gepleegd.
Gelet op het aantal strafbare feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, de aard en de ernst van deze strafbare feiten en het totaal gebrek aan normbesef dat daaruit voortvloeit, is de rechtbank van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende sanctie is. Verdachte moet zich realiseren dat zijn gedrag absoluut niet toelaatbaar is. De rechtbank zal van de op te leggen gevangenisstraf ook een deel voorwaardelijk opleggen. Dit moet verdachte er in de toekomst van weerhouden opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten. Gelet op het gemak waarmee verdachte de afgelopen jaren is overgegaan tot het plegen van strafbare feiten, acht de rechtbank een proeftijd van drie jaren op zijn plaats.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend. In deze straf dient echter verdisconteerd te worden dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (LJN BD2578) dient bij een overschrijding tot 6 maanden de straf met 5% verminderd te worden, en bij een overschrijding van 6 tot 12 maanden met 10%. In de onderhavige strafzaak is sprake van een overschrijding van ruim 1,5 jaar. Uit de uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat hij bedoeld heeft voor elk half jaar 5% in mindering te brengen op de straf. De rechtbank zal dan ook de op te leggen straf verminderen met een percentage van 15%.
De rechtbank zal aldus aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vordering van de benadeelde partij
In de zaak met parketnummer 03/703047-09 heeft de gemeente Sittard-Geleen zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering van € 382.739,44 ten aanzien van de feiten 1 en 2.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemeente Sittard-Geleen in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu er geen mandaatbesluit aan de vordering ten grondslag ligt.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de gemeente Sittard-Geleen niet-ontvankelijk te verklaren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de gemeente Sittard-Geleen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Zij overweegt daartoe dat de vordering op 21 november 2011 is ingediend door een ambtenaar van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg van de gemeente Sittard-Geleen. De gemeente Sittard-Geleen heeft verzuimd in deze vordering de machtiging van de burgemeester aan deze ambtenaar op te nemen. In een brief van 25 februari 2013 heeft het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Sittard-Geleen, namens het College van Burgemeester en Wethouders, gemeld dat in het Mandaat-, volmacht en machtigingsbesluit Gemeente Sittard-Geleen 2013 de bevoegdheid tot het voeren van rechtsgedingen is opgedragen aan de clusterhoofden, en dat hij als zodanig de betreffende ambtenaar machtigt om het college van burgemeester en wethouders te vertegenwoordigen in onderhavige zaak. Nu laatstgemeld besluit niet aan het dossier is toegevoegd, en dit besluit dateert van het jaar 2013, terwijl de vordering is ingediend in november 2011, is de rechtbank niet bij machte om vast te stellen dat de betreffende ambtenaar, die het voegingsformulier heeft ondertekend, op de juiste manier was gemachtigd om de gemeente Sittard-Geleen in de onderhavige zaak in rechte te vertegenwoordigen.

8.Het beslag

De in beslaggenomen MDMA-tabletten zijn voorwerpen met betrekking tot welke feit 4 is begaan. Zij zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet. Ditzelfde geldt - hoewel niet aan verdachte ten laste gelegd - ten aanzien van een in beslag genomen hennepkwekerij.
Over de overige inbeslaggenomen goederen zal de rechtbank geen beslissing nemen, nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft nagelaten hierover een beslissing te vorderen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 45, 47, 57, 225, 227b, 310, 311, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten in de strafzaak met parketnummer 03/700107-11;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarde dat de verdachtezich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
nr. 64: 4 XTC pillen;
nr. 65: Apparatuur hennepkwekerij.
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij, de Gemeente Sittard-Geleen, afdeling Werk en Inkomen, in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, mr. L.P. Bosma en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 november 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
In de strafzaak met parketnummer 03/703047-09:
1.
hij in of omstreeks het tijdvak van 27 juli 2009 tot en met 30 september 2009 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], althans alleen, in strijd met een hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Algemene Bijstandswet (Abw) en/of Wet Werk en Bijstand (WWB), (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte en/of [medeverdachte 1] wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Abw-uitkering en/of een WWB-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of [medeverdachte 1], aan de gemeente Sittard-Geleen (telkens) opzettelijk geen mededeling gedaan van (alle), zakelijk weergegeven,
-door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1], verrichte werkzaamheden en/of
-door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1], genoten inkomsten;
of
voor de gemeente Sittard-Geleen (telkens) opzettelijk (alle), zakelijk weergegeven,
-door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1], verrichte werkzaamheden en/of
-door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1], genoten inkomsten,
verzwegen;
2.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2002 tot en met 26 juli 2009 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tesamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] ter uitvoering van de bij of krachtens de Algemene Bijstandswet (Abw) en/of de Wet Werk en Bijstand (WWB) gegeven voorschriften toegezonden of uitgereikt formulier met het opschrift "Gegevensverklaring WWB en/of "Rechtmatigheidsonderzoek", zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte en/of [medeverdachte 1], valselijk (telkens) niet op dat formulier heeft/hebben opgegeven dat hij, verdachte en/of [medeverdachte 1], in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven,
-werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of inkomsten heeft/hebben genoten en/of
hierin bestaande dat hij, verdachte en/of [medeverdachte 1], valselijk (telkens) op dat formulier heeft/hebben opgegeven dat hij, verdachte en/of [medeverdachte 1], in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven,
-geen werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of geen inkomsten heeft/hebben genoten
en (vervolgens) dat formulier (telkens) voor waar heeft/hebben ondertekend, een en ander (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten (een) hoeveelheid/hoeveelheden geld (van ongeveer 177.347,00 euro) en/of (enig) ander(e) goed(eren) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten (een) hoeveelheid/hoeveelheden en/of (enig) ander(e) goed(eren) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
hij op of omstreeks 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde MDA, MDMA, N-ethyl MDA (=MDEA) en amfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij in of omstreeks het tijdvak van 8 april 2008 tot en met 5 november 2009 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een invalidenparkeerkaart, op naam gesteld van [naam 3], en/of een toegangspas voor de binnenstad Sittard, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die invalidenparkeerkaart wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 8 april 2008 tot en met 5 november 2009 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een invalidenparkeerkaart, op naam gesteld van [naam 3], en/of een toegangspas voor de binnenstad Sittard, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde invalidenparkeerkaart, op naam gesteld van [naam 3], en/of een toegangspas voor de binnenstad Sittard, redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 8 april 2008 tot en met 5 november 2009 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een invalidenparkeerkaart, op naam gesteld van [naam 3], en/of een toegangspas voor de binnenstad Sittard, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam 3] en/of aan de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten door vondst en/of schenking, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
6.
hij in of omstreeks de periode van 9 november 2006 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 8282 kWh elektriciteit en/of 4364 m3 gas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking.
In de strafzaak met parketnummer 03/ 700107-11:
1.
hij op of omstreeks 08 februari 2011 te Geulle, gemeente Meerssen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een op de oprit van de woning [adres 3] geparkeerde auto, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar
opzettelijk een brandversnellende substantie over/in die auto gegoten en/of (vervolgens) die brandversnellende substantie en/of die auto in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die substantie en/of die auto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval
brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of voor een naast die auto
geparkeerde auto en/of voor bovengenoemde woning met inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die woning bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij in of omstreeks het tijdvak van 8 februari 2011 tot en met 10 februari 2011 te Geulle, gemeente Meerssen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meermalen (telkens) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en/of met
brandstichting, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) een of meermalen (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd (zakelijk weergegeven) dat die [slachtoffer] en/of haar familieleden geslacht zou(den) worden en/of dat het huis van die [slachtoffer] en/of haar familieleden in brand zouden worden gestoken als zij lag(en) te slapen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij in of omstreeks het tijdvak van 24 februari 2011 tot en met 28 februari 2011 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, uit de woning [adres 4], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gasmeter met het serienummer 0011281913, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2011 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gasmeter voorzien van het serienummer 0011281913 en/of een gasmeter voorzien van het serienummer 6195035 voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het voorhanden krijgen van die gasmeter(s) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03/703047-09 en 03/700107-11
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 6 november 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman: mr.drs. G.A.C. Beckers, advocaat te Sittard.

Voetnoten

1.Wanneer met betrekking tot de zaak met dit parketnummer hierna wordt verwezen naar met paginanummer aangeduide delen uit processen-verbaal en andere stukken betreft dit de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, behorende bij het proces-verbaal van de Sociale Recherche Kerkrade en Sittard-Geleen, Regio Limburg-Zuid, Gemeente Kerkrade en Sittard-Geleen, met proces-verbaalnummer 400021822 d.d. 3 mei 2011.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2009, pagina 1099.
3.De geschriften, te weten bankafschriften van [verdachte], pagina 1520 tot en met 1534.
4.Proces-verbaal van inbeslagname en onderzoek d.d. 28 september 2010, pagina 5045 in combinatie met de geschriften, te weten facturen van De Maassche BV, pagina 5048 tot en met 5056, alsmede kennisgeving van inbeslagneming auto d.d. 5 november 2009, ongenummerd opgenomen in het dossier in hoofdstuk 12.1 (klapper XXI).
5.Proces-verbaal van getuigenverhoor van [medeverdachte 5] bij de rechter-commissaris d.d. 12 maart 2012, niet doorgenummerd.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 december 2009, pagina 1207 en 1208.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 januari 2011, pagina 4906, met bijlage 4.5, pagina 4939.
8.Het geschrift, te weten een bankafschrift, pagina 4861.
9.Proces-verbaal van bevindingen van observatie d.d. 12 augustus 2009, pagina 156 tot en met 158.
10.Het geschrift, te weten een factuur van Imex Cars en Trading d.d. 3 april 2007, pagina 4919.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 26 januari 2010, pagina 713.
12.Het geschrift, te weten een bankafschrift d.d. 18 augustus 2009, pagina 1416 tot en met 1419.
13.De geschriften, te weten bankafschriften, pagina 4872 en 4873.
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 december 2009, pagina 1204.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2009, pagina 1098 en 1099.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2009, pagina 1099.
17.De geschriften, te weten rechtmatigheidsformulieren, pagina 380 tot en met 383 van dossiernummer VI.
18.De geschriften, te weten gegevensverklaringen Wwb, nagekomen stukken naar aanleiding van heropening onderzoek, niet doorgenummerd.
19.De geschriften, te weten bankafschriften van [verdachte], pagina 1520 tot en met 1533.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 26 januari 2010, pagina 713.
21.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 december 2009, pagina 1207 en 1208 in combinatie met het geschrift, te weten een bankafschrift, pagina 1226 tot en met 1237 en 1414.
22.Proces-verbaal van getuigenverhoor van [medeverdachte 5] bij de rechter-commissaris d.d. 12 maart 2012, niet doorgenummerd.
23.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 december 2009, pagina 1208 tot en met 1210.
24.Proces-verbaal van inbeslagname en onderzoek d.d. 28 september 2010, pagina 5046. in combinatie met de geschriften, te weten twee facturen van De Maassche BV, pagina 4936 en 4937.
25.Processen-verbaal van bevindingen d.d. 24 juli 2009, pagina 142 en 143 en d.d. 12 augustus 2009, pagina 156 tot en met 158.
26.Het geschrift, te weten een factuur van Imex Cars en Trading d.d. 3 april 2007, pagina 4919.
27.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2010, pagina 2734.
28.Het geschrift, te weten een factuur van It’s. d.d. 26 maart 2009, pagina 4015.
29.De geschriften, te weten bankafschriften, pagina 4863 tot en met 4872.
30.Het geschrift, te weten een bankafschrift, pagina 1224.
31.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 december 2009, pagina 1204.
32.Proces-verbaal bureau financiële recherche (kasopstelling) d.d. 9 februari 2011, pagina 4785.
33.De geschriften, te weten facturen d.d. 18 september 2006, pagina 4915 tot en met 4917.
34.Proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [verdachte] d.d. 20 januari 2011, pagina 4903.
35.Proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [verdachte] d.d. 20 januari 2011, pagina 4905 en 4906 en de geschriften, te weten facturen, pagina’s 4924, 4926, 4929, 4933, 4935 en 4938.
36.Proces-verbaal verslag van binnentreden woning d.d. 26 januari 2010, pagina 2324 en 2325.
37.Proces-verbaal aantreffen XTC tabletten d.d. 29 januari 2010, pagina 5905g.
38.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 27 januari 2010, niet doorgenummerd en proces-verbaal van aanvraag standaardonderzoek NFI d.d. 27 januari 2010, niet doorgenummerd.
39.Het geschrift, te weten het rapport van het NFI d.d. 24 februari 2010, pagina 5905i.
40.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 5 november 2009, pagina 5037.
41.Proces-verbaal inbeslagname van en onderzoek in de BMW X5, d.d. 28 september 2010, pagina 5046.
42.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 25 februari 2013 afgelegd.
43.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2010, pagina 6057 in combinatie met proces-verbaal verslag van binnentreden woning d.d. 26 januari 2010, pagina 2324 en 2325.
44.Het geschrift, te weten de aangifte van Enexis B.V. d.d. 11 februari 2010, pagina 6060 tot en met 6062.
45.Het geschrift, te weten foto’s bij de aangifte van Enexis B.V. d.d. 11 februari 2010, pagina 6071 en 6079.