4.3Het oordeel van de rechtbank
In de strafzaak met parketnummer 03/703047-09:
Inleiding
Op 5 maart 2008 ontving de sociale recherche van de gemeente Kerkrade een anonieme melding betreffende [medeverdachte 3] en haar partner [medeverdachte 2]. In deze melding werd aangegeven dat [medeverdachte 3] bij haar vader stond ingeschreven, maar feitelijk al ruim twee jaar bij [medeverdachte 2] woonde. Ook werd vermeld dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] vier keer per jaar op vakantie gingen. Na raadpleging van de uitkeringssystemen bleek dat [medeverdachte 3] een bijstandsuitkering ontving van de gemeente Kerkrade als alleenstaande kostganger. [medeverdachte 2] ontving een bijstandsuitkering van de gemeente Sittard-Geleen als alleenstaande. Vervolgens werd een uitgebreid onderzoek gestart naar [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], waarbij verschillende inlichtingen werden ingewonnen. Uiteindelijk ging de sociale recherche over tot observaties bij de woning van [medeverdachte 2]. Tijdens deze observaties kwamen ook [medeverdachte 4] en zijn zoon [verdachte] (verdachte) in beeld. Ambtshalve was bekend dat beiden een bijstandsuitkering ontvingen. Naar aanleiding van waarnemingen ter plaatse werd ook een onderzoek gestart naar [medeverdachte 4] en verdachte. Bij dit onderzoek kwam ook [medeverdachte 1] naar voren, als partner van verdachte.
Ten aanzien van feit 1:
Onder feit 1 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 27 juli 2009 tot en met 30 september 2009 samen met [medeverdachte 1] in strijd met een wettelijke verplichting heeft nagelaten gegevens te verstrekken die van belang konden zijn in het kader van de aan hem of hen toegekende bijstandsuitkering.
Verdachte ontving vanaf 23 november 2007 een bijstandsuitkering naar de norm alleenstaande ouder met een gemeentelijke toeslag van 20%.Deze uitkering bedroeg in de periode januari 2008 tot en met juni 2009 netto minimaal € 935,05 en maximaal € 1.080,50 per maand. In de maanden juli 2009, augustus 2009 en september 2009 werd aan verdachte een bedrag van respectievelijk € 1.044,03, € 1.010,61 en € 1.010,61 netto per maand uitgekeerd.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte een bijstandsuitkering ontving. De uitkering in de maanden juli tot en met september 2009 is nagenoeg ongewijzigd gebleven ten opzichte van de daaraan voorafgaande maanden. Aan de hand hiervan stelt de rechtbank ook vast dat kennelijk geen wijzigingen ten aanzien van inkomsten op de maandelijks in te vullen rechtmatigheidsformulieren zijn vermeld.
Tijdens een op 5 november 2009 gehouden grootschalige controle, onder andere gericht op witwassen, werd verdachte staande gehouden. Hij reed op dat moment in een terreinauto BMW X5, met kenteken [XX-XX-XX 1]. Verdachte verklaarde dat hij de auto van zijn neef had geleend. De auto stond sinds 21 april 2008 op naam van [medeverdachte 5], geboren op 13 mei 1965. De BMW werd in beslag genomen en doorzocht. In de auto trof de politie zes facturen aan van BMW-dealer “De Maassche BV”, die betrekking hadden op onderhoudsbeurten en/of reparaties aan de auto in de periode van 6 mei 2008 tot en met 9 juli 2009. Alle facturen stonden op naam van verdachte.
Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij in de periode van 21 april 2008 tot 5 november 2009 een BMW op naam had. Verdachte maakte gebruik van deze auto. De vaste kosten van de auto kreeg [medeverdachte 5] teruggestort op zijn rekening.Vanaf 23 mei 2008 werden van de bankrekening op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] diverse bedragen overgeboekt naar de bankrekening ten name van [medeverdachte 5], onder vermelding van ‘[voornaam verdachte]’ of ‘velgen [voornaam verdachte]’. Blijkens de bankafschriften werd op 28 juli 2009 tweemaal een bedrag van
€ 640,- en op 22 september 2009 eenmaal een bedrag van € 640,- overgemaakt naar [medeverdachte 5], onder vermelding van ‘[voornaam verdachte]’.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte en [medeverdachte 1] op 26 januari 2010 werden diverse bonnen en facturen aangetroffen. Een van deze facturen betrof een bedrag van € 70,34, op 1 september 2009 betaald aan “De Maassche BV” voor de reparatie van de BMW X5.Op 1 augustus 2009 werd voor een bedrag van € 78,19 getankt.
De BMW X5 werd tijdens observaties op 27, 28 en 29 juli 2009 en op 6 en 12 augustus 2009 op de oprit van en voor de deur bij de woning van verdachte gezien. Op 12 augustus 2009 werd bovendien gezien dat verdachte in deze auto reed.Ook werd een op naam van [verdachte] gestelde factuur d.d. 23 april 2007 aangetroffen betreffende de aankoop van een X5, met kenteken [XX-XX-XX 1], met inruil van een Passat 1.9 TDI. Een bedrag van € 25.000,- moest worden bijbetaald, waarvan € 1.000,00 werd aanbetaald.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de BMW X5 feitelijk toebehoorde aan verdachte.
Getuige [getuige], zijnde de vader van medeverdachte [medeverdachte 1], heeft op 26 januari 2010 verklaard dat zijn dochter [voornaam medeverdachte 1] op dat moment al een kleine twee jaar bij verdachte op het adres [adres 1] woont.
Op de bankrekening ten name van [medeverdachte 1] werden in de tenlastegelegde periode diverse bedragen contant gestort, en wel op 27 juli 2009 een bedrag van € 2.000,-, op 17 augustus 2009 € 1.025,70, op 25 augustus 2009 een bedrag van € 3.175,- en op 15 september 2009 € 500,-.
Uit de bankafschriften blijkt dat [medeverdachte 1] in de periode van 27 juli 2009 tot en met 30 september 2009geen inkomen ontving.Bij raadpleging van Suwinet (arbeid en uitkering) bleek dat zij sinds 31 mei 2007 geen inkomsten uit arbeid of anderszins heeft gehad.
Op grond van de verklaring van getuige [getuige] en op grond van de betalingen die [medeverdachte 1] namens verdachte aan [medeverdachte 5] verrichtte, stelt de rechtbank vast dat verdachte in ieder geval sedert 23 mei 2008 samenwoonde met [medeverdachte 1] op het adres [adres 1]. De rechtbank stelt vast dat zij vanaf dat moment ook een gezamenlijke huishouding voerden, nu van de bankrekening van [medeverdachte 1] bedragen werden overgemaakt aan [medeverdachte 5] ten behoeve van een auto die feitelijk bij verdachte in gebruik was. [medeverdachte 1] ontving geen inkomsten uit arbeid of anderszins, het kan dan ook niet anders dan dat in haar levensonderhoud werd voorzien door haar partner, zijnde verdachte.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat wanneer partners samenwonen en een gezamenlijke huishouding voeren, zij op de hoogte zijn van elkaars inkomenssituatie. [medeverdachte 1] moet dan ook geweten hebben dat haar partner een bijstandsuitkering ontving. Met de hoogte van deze uitkering valt niet te rijmen dat gebruik werd gemaakt van een personenauto (BMW X5), die, zo blijkt uit de diverse aangetroffen facturen, zowel in aanschaf als in gebruik duur is. Op de bankrekening van [medeverdachte 1] werden regelmatig grote contante bedragen gestort. Zij heeft gedurende de tenlastegelegde periode echter geen inkomsten uit arbeid of anderszins gehad. Er moeten dan ook inkomsten zijn geweest buiten de uitkering van verdachte. Verdachte had deze genoten inkomsten aan de uitkeringsinstantie moeten melden, maar heeft dat nagelaten. Door dit niet te doen heeft hij geen gegevens verstrekt die van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op dan wel de hoogte van de uitkering die hij genoot op grond van de Wwb. Ook [medeverdachte 1] kan worden verweten dat geen opgave werd gedaan van genoten inkomsten. Zij heeft daardoor geprofiteerd van de te hoog vastgestelde bijstandsuitkering. Zij heeft verder niets gedaan om aan deze onrechtmatige situatie een einde te maken, terwijl dat wel van haar verwacht mocht worden. Onder die omstandigheden kan zij als medepleger worden aangemerkt. De rechtbank acht feit 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2:
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 februari 2002 tot en met 26 juli 2009, met een ander of anderen valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Voor wat betreft de vervolging van de periode van 18 maart 2002 tot 1 september 2003 en 15 maart 2004 tot en met 1 april 2004 zal de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard, zoals hierboven onder 3.1.3 onderdeel III reeds is overwogen. De periode van 1 februari 2002 tot 18 maart 2002, zal de rechtbank - in het voordeel van verdachte - eveneens buiten beschouwing laten.
Verdachte ontving vanaf 5 april 2003 tot en met 21 maart 2005 een bijstandsuitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (geldend tot 1 januari 2004) respectievelijk de Wet werk en bijstand samen met zijn (toenmalige) echtgenote [naam 1]. De uitkering werd op 22 maart 2005 beëindigd wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. Met ingang van 26 april 2005 tot en met 22 november 2007 ontving verdachte samen met [naam 1] opnieuw een bijstandsuitkering naar de norm gehuwden.
Verdachte ontving vanaf 23 november 2007 een bijstandsuitkering naar de norm alleenstaande ouder met een gemeentelijke toeslag van 20%.Over de perioden van april 2003 tot en met april 2008 vulde verdachte rechtmatigheidsformulieren in. Hierop heeft hij steeds aangekruist dat geen sprake was van inkomsten.Over de maanden mei 2008 en januari en juli 2009 vulde verdachte gegevensverklaringen Wwb in. Hierop heeft hij steeds aangekruist dat geen sprake was van inkomsten.
Deze uitkering varieerde in de periode van december 2005 tot en met juli 2009 van minimaal € 935,05 tot maximaal € 1.186,37 netto per maand.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte een bijstandsuitkering ontving. Vanaf 5 april 2003 tot 23 november 2007 ontving hij een uitkering samen met zijn toenmalige partner [naam 1]. Met ingang van 23 november 2007 ontving hij een uitkering als alleenstaande ouder.
De uitkering is in de maanden januari 2008 tot en met juli 2009 nagenoeg ongewijzigd gebleven. Aan de hand hiervan stelt de rechtbank ook vast dat kennelijk geen wijzigingen ten aanzien van inkomsten op de maandelijks in te vullen rechtmatigheidsformulieren zijn vermeld. Dit blijkt eveneens uit de rechtmatigheidsformulieren en de gegevensverklaringen Wwb.
Getuige [getuige], de vader van medeverdachte [medeverdachte 1], heeft op 26 januari 2010 verklaard dat zijn dochter [voornaam medeverdachte 1] al een kleine twee jaar bij verdachte op het adres [adres 1] woonde.
Uit de bankafschriften van [medeverdachte 1] blijkt dat zij vanaf 19 maart 2008 tot 24 juni 2009 diverse betalingen heeft verricht voor verdachte, waaronder verzekeringsgelden ad
€ 368,14 en aanschaf van velgen ad € 2.527,50. Daarnaast werd onder vermelding van ‘[voornaam verdachte]’ maandelijks een bedrag van € 400,00 overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte 5].
Op grond van de verklaring van getuige [getuige] en de bankafschriften van [medeverdachte 1] stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode samenwoonde met verdachte in de woning aan de [adres 1]. De rechtbank stelt eveneens vast dat zij in die periode een gezamenlijke huishouding voerden. Dit blijkt onder meer uit de betalingen die zij voor verdachte verrichtte. [medeverdachte 1] ontving geen inkomsten uit arbeid of anderszins, het kan dan ook niet anders dan dat in haar levensonderhoud werd voorzien door haar partner, zijnde verdachte. De rechtbank stelt vast, zoals onder feit 1 reeds overwogen, dat de termijn van samenwonen aanving op 23 mei 2008.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij in de periode van 21 april 2008 tot 5 november 2009 een BMW op naam had. Verdachte maakte gebruik van deze auto. De vaste kosten van de auto kreeg hij teruggestort op zijn rekening.In de periode van 29 februari 2008 tot en met 5 mei 2009 heeft [medeverdachte 1] in totaal € 786,- betaald aan bekeuringen, die werden begaan met voornoemde auto.
Bij een doorzoeking van de BMW X5 werden op naam van verdachte rekeningen van “De Maassche BV” aangetroffen, gedateerd 6 mei 2008, 22 december 2008, 6 februari 2009, 3 maart 2009, 3 april 2009 en 7 juli 2009, met een totaal bedrag van € 7.234,07.
Medewerkers van de sociale recherche constateerden tijdens observaties, (onder andere) in de maand juli 2009, dat de BMW X5, met kenteken [XX-XX-XX 1], op de oprit van of op de stoep van de woning aan de [adres 1], zijnde de woning van verdachte, stond.Ook werd een op naam van [verdachte] gestelde factuur d.d. 23 april 2007 aangetroffen betreffende de aankoop van een X5, met kenteken [XX-XX-XX 1], met inruil van een Passat 1.9 TDI. Een bedrag van € 25.000,- moest worden bijbetaald, waarvan € 1.000,00 werd aanbetaald.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de BMW X5 feitelijk toebehoorde aan verdachte.
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] werden diverse facturen aangetroffen,waaronder een factuur van It’s. Bij dit bedrijf werd op 26 maart 2009 een Hifi-set met DVD gekocht ter waarde van € 1.002,60 (inclusief verwijderingsbijdrage). De factuur staat op naam van verdachte, J. Israëlsstraat 1C te Sittard. Het bedrag werd contant betaald.
Uit de bankafschriften blijkt dat [medeverdachte 1] in de periode van 1 januari 2008 tot en met 26 juli 2009geen inkomen ontving,met uitzondering van de maand februari 2008 (loon november 2007).Bij raadpleging van Suwinet (arbeid en uitkering) bleek dat [medeverdachte 1] sinds 31 mei 2007 geen inkomsten uit arbeid of anderszins heeft gehad.
De rechtbank stelt aan de hand van het voorgaande vast dat verdachte in de periode van 1 september 2003 tot en met 26 juli 2009, zijnde de door de rechtbank vastgestelde periode, een bijstandsuitkering ontving van de gemeente Sittard-Geleen. In deze periode werden diverse uitgaven en kasstortingen gedaan die qua hoogte niet passen bij de financiële situatie van een uitkeringsgerechtigde. Ook het bezit, en de daarbij horende (onderhouds)uitgaven van een BMW X5 passen niet bij deze situatie. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte en/of - vanaf 23 mei 2008 – zijn partner [medeverdachte 1] inkomsten hebben genoten in deze periode, niet zijnde inkomsten uit uitkering. Door op de rechtmatigheidsformulieren in te vullen dat door hem geen inkomsten werden genoten, deze formulieren te ondertekenen en terug te sturen naar de gemeente Sittard-Geleen, heeft verdachte valsheid in geschrifte gepleegd.
Ook [medeverdachte 1] kan worden verweten dat er geen opgave werd gedaan van genoten inkomsten. Zoals hiervoor reeds overwogen acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat partners die samenwonen en een gezamenlijke huishouding voeren, op de hoogte zijn van elkaars inkomenssituatie. [medeverdachte 1] wist dan ook dat de hoge uitgaven van verdachte geen gelijke tred hielden met de financiële situatie van een bijstandsgerechtigde. Verdachte heeft gedurende de tenlastegelegde periode geen inkomsten uit arbeid gehad. Gelet op de uitgaven moesten er echter andere inkomsten zijn dan alleen de inkomsten uit een uitkering. Verdachte had deze inkomsten moeten melden. Ook [medeverdachte 1] kan worden verweten dat geen opgave werd gedaan van inkomsten. Zij heeft niets gedaan om aan deze onrechtmatige situatie een einde te maken, maar is blijven profiteren van de te hoog vastgestelde, op onjuiste gegevens gebaseerde uitkering. Onder die omstandigheden kan zij als medepleger worden aangemerkt. De periode waarin dit het geval was, ving - zoals hiervoor reeds door de rechtbank werd overwogen - aan op 23 mei 2008. Voorafgaande aan deze periode was er geen sprake van medeplegen en heeft verdachte dan ook alleen valsheid in geschrifte gepleegd. Weliswaar ontving hij die periode ook een uitkering met zijn toenmalige partner [naam 1], maar dit is niet expliciet aan verdachte ten laste gelegd. De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3:
Onder feit 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij geld en goederen heeft witgewassen.
Op grond van hetgeen hiervoor onder de feiten 1 en 2 reeds is overwogen, kan worden vastgesteld dat verdachte, deels samen met [medeverdachte 1], heeft nagelaten genoten inkomsten te melden en daarnaast valsheid in geschrifte heeft (mede)gepleegd. De rechtbank stelt ook vast dat indien de (aanzienlijke) inkomsten wel waren gemeld, de uitkering op zijn minst op een lager bedrag was vastgesteld. Verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan strafbare feiten en daardoor (deels) onterecht een uitkering ontvangen. Er kan dan ook worden vastgesteld dat verdachte inkomsten uit misdrijf heeft verkregen. Daarnaast had verdachte inkomsten en uitgaven die niet pasten bij de financiële situatie van een uitkeringsgerechtigde. De rechtbank overweegt daartoe nog het volgende.
Aan de hand van een kasopstelling, gemaakt over de periode van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010, is geconstateerd dat in deze onderzoeksperiode de uitgaven de legale inkomsten ver overstijgen.Zoals hiervoor reeds werd overwogen onder de feiten 1 en 2 hebben er in de periode vanaf 1 september 2003 (aanvang tenlastegelegde periode onder feit 2) tot en met 30 september 2009 (einde tenlastegelegde periode onder feit 1) uitgaven plaatsgevonden die niet passen bij de financiële situatie van een bijstandsgerechtigde, zoals de aanschaf van een Hifi-set ad € 1.002,60 en een personenauto BMW X5 ad € 25.000,- met bijbehorende reparatiekosten tot een totaal bedrag van € 7.234,07.
Ook werden uitgaven gedaan ter zake een bruiloft ten bedrage van € 11.926,55, € 12.167,24 en € 12.500,-. Deze facturen stonden op naam van “bruidspaar [verdachte], [adres 1]”.Dit betreffen facturen van het huwelijk tussen verdachte en zijn (toenmalige) partner [naam 1].Daarnaast werden facturen op naam van verdachte bij garage De Maassche BV te Echt opgevraagd. Naast de reparaties voor de BMW X5, werd in de periode van 27 oktober 2008 tot en met 27 november 2009 aan verdachte in totaal € 4.144,54 in rekening gebracht voor reparaties van een personenauto met kenteken [XX-XX-XX 2].
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde uitgaven niet verklaard kunnen worden vanuit verdachtes legale inkomsten uit de bijstandsuitkering. Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte zijn bruiloft bekostigde van de cadeaus (geld) die hij kreeg. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen niet verifieerbaar zijn. Er zijn dan ook geen aanwijzingen om aan deze stelling ook maar een begin van geloofwaardigheid toe te kennen. Het enkel stellen is onvoldoende. Te meer nu verdachte voor slechts een klein deel van zijn uitgaven een verklaring heeft gegeven. Er resteert nog een substantieel groot geldbedrag waarvoor verdachte geen verklaring heeft gegeven, hetgeen onder de gegeven omstandigheden wel van hem verlangd kon worden. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte geen plausibele verklaring kan geven voor de uitgaven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat de inkomsten geen legale herkomst hebben en dus van criminele activiteiten afkomstig zijn. Van de gelden werden onder andere luxe goederen aangeschaft. De rechtbank acht feit 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4:
Onder feit 4 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij samen met een ander of anderen opzettelijk harddrugs aanwezig heeft gehad.
Op 26 januari 2010 werd de woning aan de [adres 1] doorzocht. In de woning werden aangehouden verdachte en [medeverdachte 1].Tijdens de doorzoeking werden vier qua vorm en uiterlijke verschijningsvorm op XTC gelijkende tabletten aangetroffen. Deze lagen in het keukenkastje van het keukenblok rechts naast het fornuis.De tabletten werden in beslag genomen en voor nader onderzoek naar het NFI gestuurd.Onderzoek door het NFI wees uit dat de tabletten MDMA bevatten.
De rechtbank stelt vast dat vier tabletten van een materiaal bevattende MDMA in de woning van verdachte [medeverdachte 1] werden aangetroffen. De tabletten bevonden zich in een kastje dat voor de bewoners van het pand vrijelijk toegankelijk was en dat bijna dagelijks door de bewoners gebruikt moet zijn. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte wist dat de tabletten in zijn woning lagen. Ditzelfde geldt ook voor zijn partner, [medeverdachte 1]. Verdachte heeft dit feit dan ook samen met een ander gepleegd. Feit 4 kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 5:
Onder feit 5 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij samen met een ander een invalidenparkeerkaart en een toegangspas voor de binnenstad van Sittard heeft geheeld.
Tijdens een op 5 november 2009 gehouden grootschalige controle, onder andere gericht op witwassen, werd verdachte staande gehouden. Hij reed op dat moment in een terreinauto BMW X5, met kenteken [XX-XX-XX 1].In deze auto lagen een invalidenparkeerkaart op naam van [naam 3] en een toegangspas voor de binnenstad van de gemeente Sittard.
Verdachte heeft verklaard dat hij de toegangspas van een vriend heeft gekocht, die werkzaam was als taxichauffeur bij een taxibedrijf.
Door de verdediging is aangevoerd dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van de auto en dat het daarbij aangetroffen bewijs dient te worden uitgesloten. De rechtbank overweegt dat doorzoeking van een vervoermiddel op grond van artikel 96b Sv mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging niet heeft onderbouwd welke bevoegdheden op basis van voornoemd artikel werden overschreden. Het verweer is daarmee niet uitdrukkelijk onderbouwd en behoeft daarom naar het oordeel van de rechtbank geen nadere bespreking.
Zoals reeds eerder overwogen is de rechtbank van oordeel dat BMW X5 feitelijk aan verdachte toebehoorde. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor de toegangspas. Verdachte wist derhalve dat de toegangspas zich in zijn auto bevond. Als gebruiker van de auto moet hij ook geacht worden wetenschap te hebben van hetgeen zich daarnaast nog in de auto bevond. Dit geldt dus ook voor de invalidenparkeerkaart. De rechtbank is van oordeel dat verdachte wist dat zowel de invalidenparkeerkaart als de toegangspas voor de binnenstad van misdrijf afkomstig waren. De invalidenkaart was immers op naam gesteld en kan niet op legale wijze van iemand worden overgenomen. De toegangspas was toegekend aan een taxibedrijf. Deze kaart is niet overdraagbaar. Verdachte wist waar de toegangspas vandaan kwam. Hij moet dus ook geweten hebben dat overdracht van de toegangspas niet is toegestaan. Dit levert immers verduistering in dienstverband op. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan opzetheling.
Niet kan worden vastgesteld dat naast verdachte nog een ander op de hoogte was van de aanwezigheid van de toegangspas en de invalidenparkeerkaart in de auto, zodat geen sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van feit 6:
Onder feit 6 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij samen met een ander of anderen elektriciteit en gas heeft gestolen.
Op 26 januari 2010 werd de woning aan de [adres 1] doorzocht, zijnde de woning van verdachte en [medeverdachte 1]. Tijdens de doorzoeking bleek dat mogelijk sprake was van diefstal van energie. In de garage werd een gasmeter aangetroffen met meternummer 10958029. Op de correcte plaats in de meterkast werd, naar later bleek, een Enexis gasmeter aangetroffen met gasmeternummer 93967101. Een medewerker van Enexis constateerde dat sprake was van diefstal van stroom, door middel van een illegale aansluiting op de onderzijde van de zekeringhouders en van diefstal van gas door middel van het gebruik van een tweede gasmeter.
Nader onderzoek wees uit dat aan de onderzijde van een zekeringhouder een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Deze aansluiting liep buiten de elektriciteitsmeter om en voorzag de groep van de wasmachine en droger in de groepenkast van spanning.
Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de wasmachine en droger niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd.Op foto’s werd vastgelegd hoe in de meterkast een illegale elektriciteitsaansluiting werd afgetapt.
Op de correcte plaats in de meterkast was een gasmeter van Enexis gemonteerd met meternummer 93967101. In de garage werd een gasmeter aangetroffen met meternummer 10958029. De gasmeter van Enexis en de gasmeter die in de garage werd aangetroffen waren beide voorzien van teflon-tape om op deze wijze een gasdichte aansluiting te verkrijgen. Deze wijze van afdichting wordt nooit door medewerkers van Enexis toegepast en is dus door (een) derde(n) zonder toestemming van Enexis toegepast.
Op grond van het aantreffen van de situatie ter plaatse met betrekking tot de gasmeter en de elektriciteitsmeter en de constateringen van de medewerker van Enexis B.V. stelt de rechtbank vast dat gedurende de ten laste gelegde periode elektriciteit en gas is gestolen. Gelet op de duur van de fraudeperiode en gelet op de omstandigheden zoals die ter plaatse werden geconstateerd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] op de hoogte waren van de diefstal van elektriciteit en gas. Het is namelijk niet aannemelijk dat verdachten niet op de hoogte waren, al was het maar omdat zij ieder jaar de meterstanden moesten doorgeven en daartoe de meters dienden te bekijken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander elektriciteit en gas heeft gestolen.
In de strafzaak met parketnummer 03/700107-11, feiten 1 en 2:
Op 8 februari 2011 deed [slachtoffer] aangifte van brandstichting. Zij verklaarde dat zij op 8 februari 2011 omstreeks 01:00 uur werd gebeld. In haar verklaring van 10 februari 2011 verklaarde zij dat zij op dat moment aan de telefoon een Duitse agressieve tekst hoorde, als ware het een Duits propaganda nazi-filmpje. Ongeveer drie kwartier na dit telefoontje hoorde aangeefster buiten een plof en zag zij een oranje licht buiten. Zij liep naar het raam en zag vuur bij haar auto. Het dak van de auto, die stond geparkeerd op de oprit van de woning van aangeefster, stond in brand.
Op 10 februari 2011 omstreeks 00:00 uur werd aangeefster [slachtoffer] wederom gebeld. Een mannenstem waarschuwde haar dat haar huis in brand gestoken zou worden.
Uit telecomonderzoek is gebleken dat aangeefster op 8 februari 2011 omstreeks 01:00 uur en op 10 februari 2011 omstreeks 00:10 uur werd gebeld met een telefoon die in ieder geval (ook) door medeverdachte [medeverdachte 4] werd gebruikt en die op 28 februari 2011 in beslag werd genomen in de woning van verdachte. Beide keren straalde deze telefoon ten tijde van het bellen een van de zendmasten aan die minder dan 500 meter is verwijderd van de woning van verdachte.
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij en haar man in het verleden vaker werden gebeld, terwijl de verbinding werd verbroken op het moment dat de telefoon werd opgenomen, dan wel dat aan de lijn een onverstaanbaar mannelijke persoon te horen was. Verder verklaarde aangeefster dat zij in het voorjaar van 2010 werd gebeld door iemand met een oudere mannelijke stem. Die persoon vroeg naar [naam 4]. Toen aangeefster zei dat er geen [naam 4] woonachtig was op haar adres, reageerde de man nogal vreemd en bleef hij doorvragen. Een week later belde de man weer en sprak hij met aangeefsters man. Enige tijd later belde de man opnieuw met hetzelfde verhaal. De laatste keer belde de man ’s nachts. Hij klonk geïrriteerd en kwam agressief over op aangeefster.
Uit telecomonderzoek is gebleken dat met de telefoon, waarmee aangeefster op 8 en 10 februari 2011 werd gebeld, sinds 19 mei 2010 achttien keer contact is gemaakt met het telefoonnummer van aangeefster, waaronder op 19 en 20 juli 2010.
Aangeefster [slachtoffer] heeft desgevraagd verklaard dat de naam [verdachte] haar niets zegt. Een naamgenoot van aangeefster [slachtoffer], [naam 5], werd ook door de politie gehoord. Hem zei de naam [verdachte] wel degelijk iets. Hij verklaarde dat hij, als gemeenteambtenaar bij de gemeente Sittard-Geleen medeverantwoordelijk voor het verstrekken van sociale uitkeringen en voor de aansturing van de sociale recherche, de bijstandsuitkering van onder meer verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] heeft laten stopzetten en dat hij door de familie [verdachte] diverse malen telefonisch werd bedreigd.
Bij een doorzoeking in de woning van verdachte werd onder meer een computer aangetroffen die opstartte met de gebruikersnaam ‘[voornaam medeverdachte 4]’. De datum en tijd in deze computer kwamen overeen met de werkelijke datum en tijd. Onderzoek aan de computer wees uit dat op 8 februari 2011 van 00:33 uur tot en met 01:44 uur zes links werden aangemaakt die betrekking hadden op Adolf Hitler. Dit is opmerkelijk te noemen, gelet op de verklaring van aangeefster [slachtoffer] met betrekking tot de Duitse agressieve tekst, als ware het een Duits propaganda nazi-filmpje, dat zij op 8 februari 2011 omstreeks 01:00 uur aan de telefoon zou hebben gehoord.
Onderzoek aan de computer wees voorts uit dat verschillende keren op de naam [slachtoffer] werd gezocht, onder meer ‘teamleider [naam 5]’, ‘sittard [slachtoffer]’, ‘Sociale Recherche [naam 5]’ en ‘[naam 5]’. Ook het adres van aangeefster [slachtoffer], [adres 3], werd aangetroffen.
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat:
- [naam 5] de bijstandsuitkering van onder meer verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] heeft laten beëindigen;
- op een in de woning van verdachte aangetroffen computer die opstart met de naam ‘[voornaam medeverdachte 4]’ is gezocht naar onder meer [naam 5] en dat bij deze zoektocht ook het adres van aangeefster [slachtoffer] naar voren is gekomen;
- met een in de woning van verdachte aangetroffen telefoon, die in ieder geval (ook) bij medeverdachte [medeverdachte 4] in gebruik was, op 8 april 2011 omstreeks 01:00 uur is gebeld naar de telefoon van aangeefster [slachtoffer];
- op 8 februari 2011 omstreeks 01:45 uur brand is gesticht aan de auto van aangeefster [slachtoffer] die stond geparkeerd op de oprit van haar woning;
- met een in de woning van verdachte aangetroffen telefoon, die in ieder geval (ook) bij medeverdachte [medeverdachte 4] in gebruik was, op 10 april 2011 omstreeks 00:10 uur is gebeld naar het telefoonnummer van aangeefster [slachtoffer] en dat de beller aangeefster waarschuwde voor een brandstichting.
Ter terechtzitting geconfronteerd met een en ander heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Bovenstaande omstandigheden doen de rechtbank de wenkbrauwen fronsen. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat verdachte noch medeverdachte [medeverdachte 4] in het geheel niets met de brandstichting of de vermeende bedreigingen van doen heeft. Enig direct bewijs voor verdachtes persoonlijke betrokkenheid ontbreekt echter. Er kan namelijk niet worden aangetoond:
- wie op de computer heeft gezocht op de naam [slachtoffer],
- wie naar aangeefster [slachtoffer] heeft gebeld,
- wie de brand heeft gesticht, en
- of het telefoontje van 8 februari 2011 naar aangeefster [slachtoffer] in verband staat met de brandstichting zo’n drie kwartier later.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de feiten 1 en 2.
In de strafzaak met parketnummer 03/700107-11, feit 3:
Op 28 februari 2011 werden in de woning van verdachte de twee in de tenlastelegging beschreven gasmeters aangetroffen. Een van deze gasmeters blijkt in de periode van 24 februari 2011 tot en met 28 februari 2011 te zijn gestolen uit de woning [adres 4], de voormalige woning van verdachtes vader, medeverdachte [medeverdachte 4]. De andere gasmeter zou afkomstig zijn uit de woning van het perceel Kouvenderstraat 216 te Hoensbroek.
Onder 3 primair is ten laste gelegd de diefstal van de gasmeter die afkomstig is uit de woning [adres 4]. Onder 3 subsidiair is de schuldheling van beide gasmeters ten laste gelegd.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen enkel bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een gasmeter, alhoewel het wel opmerkelijk te noemen is dat de gasmeter uit de oude woning van zijn vader opduikt in zijn woning. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 3 primair.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor de ten laste gelegde schuldheling van de gasmeters. Weliswaar zijn deze van diefstal afkomstige gasmeters in de woning van verdachte aangetroffen, doch niet blijkt waar deze in de woning werden aangetroffen. Nu dit niet uit de stukken blijkt en verdachte bovendien niet de enige persoon is die op dat moment in de betreffende woning verbleef, kan niet worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van het feit dat de gasmeters in zijn woning aanwezig waren. Alleen al om die reden kan de schuldheling niet worden bewezen verklaard. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 3 subsidiair.