ECLI:NL:RBLIM:2013:8496

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
8 november 2013
Zaaknummer
03/703045-09 en 03/700108-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordelingen wegens langdurige bijstandsfraude en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 6 november 2013 uitspraak gedaan in twee strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van langdurige bijstandsfraude en witwassen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], woonachtig te [adres 1], werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.F.J. Bergmans. De rechtbank behandelde de zaak na een inhoudelijke zitting op 25 en 26 februari 2013 en een heropening op 23 oktober 2013. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het opzettelijk nalaten van het verstrekken van relevante informatie aan de gemeente Sittard-Geleen, valsheid in geschrifte, witwassen van criminele inkomsten, en het voorhanden hebben van verboden wapens en drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met zijn echtgenote, [medeverdachte 1], gedurende een lange periode opzettelijk geen melding had gemaakt van hun inkomsten, wat hen in staat stelde om een luxe levensstijl te onderhouden terwijl zij een bijstandsuitkering ontvingen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de meeste tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele onderdelen van de aanklacht in de tweede strafzaak. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich gedurende drie jaar niet schuldig mocht maken aan nieuwe strafbare feiten. Tevens werden er schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, waaronder de gemeente Sittard-Geleen en enkele individuen wiens invalidenparkeerkaarten waren gestolen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03/703045-09 en 03/700108-11
Datum uitspraak: 6 november 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Raadsman is mr. S.F.J. Bergmans, advocaat te Sittard.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 25 en 26 februari 2013, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op 6 maart 2013 is het onderzoek ter terechtzitting formeel gesloten. Op 20 maart 2013 werd de heropening van het onderzoek ter terechtzitting bevolen. De zaak is daarna inhoudelijk behandeld op 23 oktober 2013, waarbij de officier van justitie en de raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de strafzaak met parketnummer 03/703045-09:
feit 1:al dan niet samen met [medeverdachte 1] bijstandsfraude heeft gepleegd door opzettelijk na te laten de instantie waarvan hij en/of [medeverdachte 1] een uitkering kreeg in kennis te stellen van de werkzaamheden die hij en/of [medeverdachte 1] verrichte en/of van de inkomsten die hij en/of [medeverdachte 1] genoot;
feit 2:al dan niet samen met met een ander of anderen valsheid in geschrifte heeft gepleegd;
feit 3:geld en goederen heeft witgewassen;
feit 4:al dan niet samen met een ander wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 5:al dan niet samen met een ander of anderen een boksbeugel en een klapmes voorhanden heeft gehad;
feit 6:al dan niet samen met een ander of anderen harddrugs aanwezig heeft gehad;
feit 7:al dan niet samen met een ander of anderen zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling dan wel schuldheling van invalidenparkeerkaarten, dan wel invalidenparkeerkaarten heeft verduisterd;
feit 8:al dan niet samen met een ander of anderen elektriciteit en gas heeft gestolen;
in de strafzaak met parketnummer 03/700108-11:
feit 1:al dan niet samen met een ander of anderen brand heeft gesticht in/aan een auto, met gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen;
feit 2:al dan niet samen met een ander of anderen [slachtoffer] heeft bedreigd;
feit 3:al dan niet samen met een ander of anderen een gasmeter heeft gestolen dan wel twee gasmeters heeft geheeld.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in de strafzaak met parketnummer 03/703045-09 verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op - kort gezegd - de volgende punten, al dan niet in onderlinge samenhang bezien:
  • overschrijding van de redelijke termijn;
  • onrechtmatigheden tijdens de start van het onderzoek, te weten het verrichten van grootschalig c.q. diepgaand persoonsgericht onderzoek zonder dat op dat moment sprake was van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv), het onterecht gebruik maken van controlebevoegdheden in het kader van het bestuursrecht teneinde strafbare feiten op te sporen (détournement de pouvoir) en het verrichten van een persoonsgericht onderzoek zonder wettelijke grondslag (artikel 2 Politiewet is niet toereikend);
  • het zonder rechtmatige grond verstrekken van vertrouwelijke gegevens uit het strafdossier aan derden;
  • het informeren van de media door het openbaar ministerie.
Op basis van het voorgaande kan volgens de verdediging worden gesteld dat sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde en een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, waardoor aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging nog aangevoerd dat het openbaar ministerie niet- ontvankelijk dient te worden verklaard, nu in de tenlastegelegde periode aan verdachte reeds een bestuurlijke sanctie is opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. Deze bestuurlijke sanctie dient te worden gezien als straf, en derhalve als een zogenaamde ‘criminal charge’. Oplegging van een strafrechtelijke sanctie over dezelfde periode, eveneens een ‘criminal charge’, is dan ook in strijd met het ‘ne bis in idem’-beginsel.
In de strafzaak met parketnummer 03/700108-11 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een zodanige fundamentele inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat dit tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dient te leiden. Hiertoe is aangevoerd dat het onschuldbeginsel is geschonden en dat geen afdoende verklaring is gegeven voor het letsel van verdachte dat bij diens aanhouding zou zijn veroorzaakt.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen redenen zijn om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen sprake van misleiding, enkel is op enig moment overgegaan tot een strafrechtelijk onderzoek.
De officier van justitie heeft verder aangevoerd dat een bestuurlijke boete de oplegging van een strafrechtelijke sanctie niet uitsluit. Hij bestrijdt dat er sprake is van een straf, en dus van een criminal charge, wanneer in het kader van de schending van de inlichtingenplicht een bestuursrechtelijke maatregel wordt opgelegd.
Met betrekking tot het verstrekken van vertrouwelijke gegevens aan derden heeft de officier van justitie verwezen naar het bepaalde in artikel 39f, eerste lid, onder b, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de daarop gebaseerde Aanwijzing Wjsg. In het kader van handhaving van de openbare orde en veiligheid was hij bevoegd om gegevens aan de verhuurder te verstrekken.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen toetsingskader
Alvorens in te gaan op de specifieke punten die de verdediging naar voren heeft gebracht ter staving van haar niet-ontvankelijkheidsverweer, zal de rechtbank eerst het toetsingskader schetsen dat zij hanteert bij de bespreking van deze verweren.
De sanctie van niet-ontvankelijkheid is een van de sancties uit artikel 359a Sv. Deze bepaling heeft betrekking op vormverzuimen tijdens het voorbereidend onderzoek. In zijn standaardarrest van 30 maart 2004, NJ 2004, 376 heeft de Hoge Raad benadrukt dat artikel 359a Sv uitsluitend van toepassing is, indien het vormverzuim is begaan in het verband van het voorbereidend onderzoek naar de ten laste gelegde feiten.
Artikel 359a Sv ziet op onherstelbare vormverzuimen waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Als sprake is van een vormverzuim als hier bedoeld, moet de rechter beoordelen of hieraan enig rechtsgevolg moet worden verbonden. Daarbij dient hij rekening te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie komt, volgens voormeld arrest van 30 maart 2004, als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg, slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking, namelijk alleen als de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
In de strafzaak met parketnummer 03/703045-09:
I. Verweer ‘overschrijding van de redelijke termijn’
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een onredelijke, aan het openbaar ministerie toe te rekenen, vertraging van de procesgang, waardoor sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Als gevolg van deze vertraging heeft verdachte te lang in een onzekere situatie verbleven. Ook heeft dit ertoe geleid dat de procespositie van verdachte in ernstige mate werd geschaad, nu de verdediging ernstig werd belemmerd om getuigen op een effectieve wijze te kunnen ondervragen. Dit zou moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank dient allereerst vast te stellen of sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Deze termijn vangt aan op het moment dat door of vanwege de Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaruit deze heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstige voornemen had tegen hem of haar een strafvervolging in te stellen. Met ingang van dit tijdstip dient de strafzaak binnen twee jaar inhoudelijk te zijn behandeld. In het onderhavige geval moet als aanvang van de termijn 26 januari 2010 worden aangehouden, nu op die dag een doorzoeking werd verricht in de woning van verdachte. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond plaats op 25 en 26 februari 2013 en 23 oktober 2013. Dit betekent dat verdachte ruim 3,5 jaar in afwachting van zijn strafproces is geweest. De rechtbank stelt dan ook vast dat de redelijke termijn met ruim 1,5 jaar is overschreden. Deze overschrijding kan niet aan de verdediging worden toegerekend en komt dan ook voor rekening van het openbaar ministerie. De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad in zijn arrest van 17 juni 2008 (LJN BD2578) onder rechtsoverweging 3.21 ten aanzien van de rechtsgevolgen van overschrijding van de redelijke termijn heeft overwogen:
“Overschrijding van de redelijke termijn, waaronder dus de inzendingstermijn mede is begrepen, leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging onderscheidenlijk de ontnemingsvordering, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf (onderscheidenlijk het ontnemingsbedrag) die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.”
Nu de enkele overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie leidt, rest in dit kader de vraag of het, vanwege de onzekere positie van verdachte in afwachting van zijn strafproces in combinatie met het door het lange tijdsverloop niet op effectieve wijze kunnen horen van getuigen, dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat deze dienen te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, doordat het openbaar ministerie doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort heeft gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. De rechtbank overweegt daartoe dat de inhoudelijke behandeling van de onderhavige strafzaak door de ingewikkeldheid en de omvang van de zaak meer tijd in beslag heeft genomen dan normaal gesproken het geval is. De rechtbank begrijpt dat verdachte hierdoor langer in onzekerheid heeft verbleven. Dat getuigen zich mogelijk uiteindelijk niets of niet alles meer zouden kunnen herinneren, maakt niet dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank is wel van oordeel dat de schending van de redelijke termijn in de strafmaat verdisconteerd dient te worden.
II. Verweer “onrechtmatigheden tijdens de start van het onderzoek”
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld welke onderzoekshandelingen op welk moment hebben plaatsgevonden en of op dat moment een redelijk vermoeden van schuld bestond. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de inhoud van de processen-verbaal, er van begin af aan sprake was van een strafrechtelijk onderzoek. Tijdens de start van het onderzoek hebben zich onrechtmatigheden voorgedaan, doordat - zonder redelijk vermoeden van schuld - onder andere grootschalig c.q. diepgaand persoonsgericht onderzoek is verricht. Indien een redelijk vermoeden van schuld wel bestond, dan hebben de sociaal rechercheurs ten onrechte gebruik gemaakt van hun bestuurlijke bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand, daar waar men gebruik had moeten maken van strafvorderlijke bevoegdheden met de bijbehorende waarborgen voor verdachte. De verdediging heeft in dit verband nog verwezen naar de “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude”, waaruit volgens de verdediging blijkt dat de sociaal rechercheurs van begin af aan bezig waren met een strafrechtelijk opsporingstraject met als doel de strafrechtelijke vervolging van verdachte.
De (stelselmatige) observaties en informatieaanvragen bij verschillende instanties zijn zonder wettelijke grondslag verricht. Niet kon worden volstaan met een verwijzing naar artikel 2 van de Politiewet, aldus de verdediging.
Met betrekking tot voornoemde verweren overweegt de rechtbank als volgt.
De verdediging heeft verwezen naar de “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude”. Hierin staat onder paragraaf 4.2 het volgende vermeld:
“De grens voor strafrechtelijke handhaving en vervolging is gesteld op het totale nadeelbedrag van € 10.000,–. Indien sprake is van een lager nadeel treedt de gemeente corrigerend op, middels maatregelen van verlaging en/of (gedeeltelijke) intrekking van de uitkering en/of anderszins, alsmede – zoveel mogelijk – middels terugvordering van het onterecht uitgekeerde. Wanneer sprake is van een nadeel van € 10.000,– of hoger en/of sprake is van één van de hiervoor onder 3.2.1. genoemde uitzonderingen wordt in principe strafrechtelijk opgespoord en vervolgd.”
De verdediging heeft aangevoerd dat de sociale recherche van begin af aan bezig was met een strafrechtelijk onderzoek, aangezien naar aanleiding van een anonieme melding van 5 maart 2008 over [medeverdachte 2], zijnde de dochter van verdachte, en haar partner [medeverdachte 3] - inhoudende een mogelijke fraudeperiode van twee jaren - direct duidelijk was dat het fraudebedrag de grens van € 10.000,- zou overschrijden.
Voorop dient te worden gesteld dat de gemeente is belast met de verstrekking van sociale voorzieningen en de controle op de verplichtingen voortvloeiende uit deze verstrekking. De controle vindt plaats in het kader van een bestuurlijk traject. Niet valt echter uit te sluiten dat een bestuurlijk traject onder omstandigheden kan samenlopen met een strafrechtelijk traject, zoals bijvoorbeeld bij een vermoeden van uitkeringsfraude. Uit de “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude” blijkt immers dat de overgang van bestuurlijke handhaving naar strafrechtelijke handhaving en vervolging een vloeiende overgang is. De grens die hierbij wordt aangenomen is een fraudebedrag van € 10.000,-. Wanneer sprake is van een nadeel van € 10.000,- of hoger wordt in principe via een strafrechtelijk traject opgespoord en vervolgd. Het volgen van het strafrechtelijke traject, waarbij gebruik kan worden gemaakt van strafvorderlijke bevoegdheden, sluit echter niet uit dat daarnaast een bestuurlijk traject wordt gevolgd. Hierbij mogen echter niet de strafvorderlijke rechten van een verdachte worden geschonden.
In de onderhavige strafzaak is onderzoek verricht naar aanleiding van een melding over [medeverdachte 2] en haar partner [medeverdachte 3]. Naar aanleiding van deze melding was de sociale recherche bevoegd om onderzoek te verrichten. Men moest immers de juistheid van de melding kunnen controleren en - indien deze melding juist bleek te zijn - de omvang van het fraudebedrag kunnen inschatten. Het door de sociale recherche verrichte onderzoek bestond onder andere uit het observeren van de woning van [medeverdachte 2] aan de [adres 2] in oktober 2008 en in maart en april 2009. Tijdens deze observaties kwamen ook verdachte en zijn zoon [medeverdachte 4] in beeld. Zo werd waargenomen dat verdachte dan wel [medeverdachte 4] in een BMW X5 reed. Ambtshalve was bekend dat verdachte en [medeverdachte 4] een bijstandsuitkering van de gemeente Sittard-Geleen ontvingen. Voornoemde auto was echter geen auto die paste in hun uitkeringssituatie, zodat het onderzoek naar aanleiding van deze waarnemingen werd uitgebreid naar meerdere personen. Er werden inlichtingen opgevraagd bij bijvoorbeeld de RDW, teneinde vast te stellen of mogelijk sprake was van uitkeringsfraude.
De verdediging heeft aangevoerd dat de observaties een stelselmatig karakter hadden en dat deze ten onrechte zonder een machtiging ex artikel 126g Sv hebben plaatsgevonden. Artikel 2 van de Politiewet zou volgens de verdediging een onvoldoende legitimatie zijn voor dergelijke observaties. Teneinde de rechtmatigheid van deze observaties, die zonder een machtiging ex artikel 126g Sv hebben plaatsgevonden, te beoordelen, verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 13 november 2012, LJN BW9338, waarin is vermeld:
“2.6.2 Observaties als de onderhavige, waarvoor geen machtiging als bedoeld in art. 126g Sv is gegeven, kunnen jegens de geobserveerde onrechtmatig zijn indien zij in verband met de plaats waar zij zijn uitgevoerd, de duur, intensiteit en frequentie ervan, alsmede het gebruik van technische hulpmiddelen, geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene. Indien dat niet het geval is, kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 2 Politiewet 1993 en art. 141 Sv, daarvoor voldoende legitimatie biedt. Dit zal in het bijzonder het geval zijn indien de observaties slechts in een bepaald gebied en kortstondig worden uitgevoerd, naar aanleiding van omstandigheden waaruit redelijkerwijs een verhoogde kans op strafbare feiten kan worden afgeleid. Uit de verslaglegging van de observaties zal - mede in verband met de vereiste subsidiariteit en proportionaliteit van de uitgevoerde observaties - in voorkomend geval moeten kunnen blijken of zij in deze zin beperkt en kortstondig zijn gebleven.
2.6.3.
Uit het zojuist overwogene vloeit voort dat het ontbreken van een verdenking in de zin van art. 27 Sv niet meebrengt dat dergelijke kortstondige en beperkte observaties onrechtmatig zijn aangevangen. Niettemin zullen zij, als berustend op wettelijke bepalingen waarin de opsporing van strafbare feiten aan de betrokken functionarissen is opgedragen, tot het voorbereidend onderzoek gerekend moeten worden ingeval (mede) door de observaties een verdenking als bedoeld in art. 27 Sv ontstaat en verdergaande opsporingsbevoegdheden worden toegepast. Overschrijding van de grenzen waarbinnen zulke, niet krachtens het in art. 126g Sv bedoelde bevel uitgevoerde, observaties toelaatbaar zijn, moet in zo een geval worden aangemerkt als een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv.”
De rechtbank stelt vast dat de sociale recherche in oktober 2008 vier kortdurende observaties heeft verricht. Daarna vonden 14 observaties plaats in de periode van maart 2009 tot en met 19 mei 2009, waarbij eveneens kortstondige observaties werden verricht. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de uitgevoerde observaties, waarvoor geen machtiging ex artikel 126g Sv werd gegeven, slechts van beperkte duur, intensiteit en frequentie zijn geweest, waarbij geen gebruik werd gemaakt van technische hulpmiddelen. Er was dan ook geen sprake van een stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Sv, zodat dergelijke observaties gelegitimeerd worden door artikel 2 van de Politiewet en artikel 141 Sv. Met ingang van 20 mei 2009 werden de observaties langer, intenser en frequenter. Voor deze observaties werd echter een machtiging ex artikel 126g Sv afgegeven.
Eveneens werden door de sociale recherche inlichtingen opgevraagd bij verschillende instanties. De verdediging heeft aangevoerd dat deze inlichtingen gevorderd hadden moeten worden op grond van artikel 126nd Sv.
De rechtbank stelt vast dat enkele in de Wet werk en bijstand (hierna Wwb) genoemde instanties verplicht zijn desgevraagd opgaven en inlichtingen te verschaffen aan uitkeringsinstanties op grond van artikel 64 Wwb. Uit de “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude” blijkt niet dat de bevoegdheid tot het opvragen van inlichtingen vervalt op het moment dat (eveneens) sprake zou zijn van een strafrechtelijk traject. Zoals reeds eerder overwogen sluit een strafrechtelijk traject bestuurlijke bevoegdheden niet uit, mits daarbij de strafvorderlijke rechten van de verdachte worden gewaarborgd. Geen enkele strafvorderlijke bepaling verzet zich tegen het inwinnen van informatie bij instanties. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 13 november 2012 (LJN BX8079), waarin werd bepaald dat
“het opsporingsambtenaren in het licht van art. 59 Paspoortwet in verbinding met art. 72 en 73 Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 vrijstaat zich de bedoelde gegevens te doen verstrekken voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de opsporing van strafbare feiten in het kader van het onderzoek waarmee zij zijn belast. Het gestelde in art. 126nf Sv met betrekking tot de zogenoemde gevoelige gegevens doet niet af aan de toelaatbaarheid van de verstrekking van die gegevens door de daartoe bevoegde autoriteiten op grond van deze krachtens de Paspoortwet in het leven geroepen regeling.”
De rechtbank stelt, op grond van voornoemd arrest, vast dat hetzelfde gesteld kan worden ten aanzien van artikel 64 Wwb.
Gelet op het voorgaande kan dus niet worden vastgesteld dat de sociale recherche onterecht bestuurlijke bevoegdheden heeft gebruikt, daar waar zij strafrechtelijke bevoegdheden had moeten gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve geen sprake van zogenaamde détournement de pouvoir.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat ten onrechte vertrouwelijke gegevens uit het strafdossier zijn verstrekt aan derden. De rechtbank overweegt dat op 26 januari 2010 een doorzoeking plaatsvond in de woning van verdachte aan de [adres 3]. Hierbij werden wapens, munitie en verdovende middelen aangetroffen. De rechtbank komt het dan ook niet onrechtmatig voor dat deze gegevens aan derden (in casu verhuurder ZO Wonen) zijn verstrekt. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op het door de officier van justitie aangehaalde artikel 39f, eerste lid, onder b, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de daarop gebaseerde Aanwijzing Wjsg, waaruit blijkt dat de officier van justitie bevoegd is om in het kader van het handhaven van de openbare orde en veiligheid strafvorderlijke gegevens aan - onder meer - verhuurders van onroerende zaken geschikt voor bewoning te verstrekken. Er is dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van onrechtmatig handelen dat zou moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De verdediging heeft ten slotte aangevoerd dat het openbaar ministerie ten onrechte de media heeft geïnformeerd over de strafzaak tegen verdachte en zijn familie. De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie kennelijk informatie over de strafzaak kenbaar heeft gemaakt aan de pers. Hoewel deze gang van zaken door verdachte en zijn familie wellicht niet als prettig is ervaren, is dit echter geen reden om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat geen enkel van de bovenvermelde verweren afzonderlijk dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Evenmin dienen de verweren in onderlinge samenhang bezien te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, nu niet is gebleken noch aannemelijk is geworden dat door de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Ook op andere gronden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijd met een behoorlijke procesorde die zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Evenmin is er reden om tot bewijsuitsluiting of strafvermindering over te gaan, met uitzondering van de overschrijding van de redelijke termijn die wel in de strafmaat verdisconteerd zal worden.
III Verweer “Ne bis in idem-beginsel”
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat sprake is van een dubbele bestraffing, overweegt de rechtbank als volgt. Bij beschikking van de gemeente Sittard-Geleen d.d. 8 december 2005 werd het aan verdachte en zijn echtgenote verleende recht op uitkering op grond van de Wwb ingetrokken, en wel per 1 oktober 2005, zulks vanwege schending van hun plicht om aan de gemeente inlichtingen te verschaffen over door hen verkregen gelden c.q. over hun inkomstensituatie. Uit onderzoek was gebleken dat ten onrechte bijstand was verstrekt over de periode van 1 maart 2005 tot en met 30 september 2005, en wel tot een totaal bedrag van € 7.852,26. Daarnaast werd aan verdachte en zijn echtgenote een verlaging opgelegd van 10% van het benadeelde bedrag, zijnde € 795,00. Vanwege het feit dat de uitkering van verdachte en zijn echtgenote op 1 oktober 2005 werd beëindigd, kon de verlaging ad
€ 795,00 niet worden toegepast door vermindering van de daarna ontvangen bijstandsuitkeringen. Blijkens een brief van de gemeente Sittard-Geleen d.d. 6 maart 2006 werd voormelde verlaging ad € 795,00 bij het opnieuw toekennen van een bijstandsuitkering vanaf 19 december 2005 alsnog toegepast, door deze in mindering te brengen op de uitkering over de maand januari 2006.
De rechtbank stelt ter zake vast dat het hoogste bestuursrechtelijk college in zaken als de onderhavige, te weten de Centrale Raad van Beroep, heeft geoordeeld dat een tijdelijke verlaging van de bijstandsuitkering wegens het niet naleven van de inlichtingenplicht moet worden aangemerkt als een straf en daarmee als een criminal charge (CRvB 7 september 2009, LJN: BJ7968; CRvB 22 maart 2011, LJN: BP9716).
De rechtbank stelt vast dat verdachte thans voor hetzelfde feitelijk gebeuren, te weten het niet tijdig verstrekken van benodigde gegevens over de genoemde periode, wordt vervolgd.
De vervolging van verdachte over de periode waarvoor reeds een verlaging werd opgelegd in het kader van het bestuursrecht en een eventueel daaropvolgende strafrechtelijke sanctie, is gelet op het 'ne bis in idem'-beginsel - uitgesloten. De rechtbank zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van feit 1 voor wat betreft de periode 1 maart 2005 tot en met 30 september 2005. Gelet op de omstandigheid dat de tenlastelegging onder feit 1 aanvangt op 5 februari 2005, zal de rechtbank - in het voordeel van verdachte - deze periode (5 februari 2005 tot 1 maart 2005) eveneens buiten beschouwing laten. De rechtbank overweegt daartoe dat de gemeente Sittard-Geleen kennelijk geen redenen heeft gezien vraagtekens te plaatsen bij de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand in die korte periode vóór 1 maart 2005.
In de strafzaak met parketnummer 03/700108-11:
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het geweldsgebruik bij de aanhouding van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Eventuele onregelmatigheden in de wijze waarop de verdachte is aangehouden brengen op zichzelf in de regel niet mee dat aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak wordt tekortgedaan. Bijzondere omstandigheden die hier tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn door de verdediging niet aangevoerd. De rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 11 december 2012, LJN BY4828. De rechtbank verwerpt dan ook het ter zake gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
In de strafzaak met parketnummer 03/703045-09:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 tot en met 6, 7 primair en 8 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft de officier van justitie verwezen naar de onderliggende stukken uit het dossier. Ten aanzien van feit 3 heeft hij aangevoerd dat verdachte en zijn echtgenote [medeverdachte 1] een zeer luxueus leven hebben geleid, hetgeen werd bekostigd uit criminele gelden. De verschillende uitgaven konden niet met een bijstandsuitkering worden bekostigd.
Voor wat betreft de feiten 4 en 5 heeft de officier van justitie aangevoerd dat vele wapens en munitie in de woning van verdachte en zijn echtgenote werden aangetroffen. De forensische recherche heeft deze goederen onderzocht en de goederen als verboden wapens en munitie aangemerkt. Nu de wapens en munitie op plaatsen lagen waar zowel verdachte als [medeverdachte 1] kwamen, hebben beiden de wapens en munitie voorhanden gehad.
Ten aanzien van feit 6 heeft de officier van justitie aangevoerd dat in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] verdovende middelen werden aangetroffen. Verdachte gebruikte drugs en bewaarde dit op plaatsen waar ook zijn vrouw kwam. Zij moet dus geweten hebben van de aanwezigheid van de verdovende middelen in haar woning. Er is dan ook sprake van medeplegen.
Ten aanzien van feit 7 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat invalidenparkeerkaarten werden aangetroffen in een lade in de woning van verdachte en [medeverdachte 1]. Zij wisten dat deze van diefstal afkomstig waren. Gelet op de plaats waar de kaarten werden aangetroffen, zijn beiden strafrechtelijk verantwoordelijk voor de heling.
De officier van justitie heeft ten slotte ten aanzien van feit 8 aangevoerd dat de zegels van de hoofdaansluiting waren vervangen en dat zowel elektriciteit als gas werd gestolen. Hij acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben dit feit samen gepleegd.
In de strafzaak met parketnummer 03/700108-11:
De officier van justitie acht de onder 1 ten laste gelegde brandstichting en de onder 2 ten laste gelegde bedreigingen niet wettig en overtuigend bewezen en vordert verdachte van deze feiten vrij te spreken. Hiertoe heeft hij ter terechtzitting aangevoerd dat er weliswaar veel toevalligheden zijn die wijzen in de richting van verdachte en zijn zoon, medeverdachte [medeverdachte 4], maar dat het niet duidelijk is wie de brand heeft gesticht en wie de bedreigingen heeft geuit in de richting van [slachtoffer].
De officier van justitie acht de onder 3 primair ten laste gelegde diefstal van een gasmeter niet wettig en overtuigend bewezen en vordert verdachte van dit feit vrij te spreken, nu er naar zijn mening geen bewijs is dat verdachte de gasmeter heeft gestolen.
De onder 3 subsidiair ten laste gelegde heling van twee gasmeters acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de aangiftes van diefstal van de gasmeters en het aantreffen van de gasmeters in de woning waar verdachte verbleef.
4.2
Het standpunt van de verdediging
In de strafzaak met parketnummer 03/703045-09:
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van vergaring van persoonsgegevens omtrent een niet-verdachte persoon, die heeft geleid tot het op onrechtmatige gronden ontstaan van een verdenking. Hij heeft daartoe aangevoerd dat zonder wettelijke grondslag persoonsgegevens van verdachte zijn gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij verzameld zijn. Deze gegevens hebben geleid tot het inzetten van nog verdergaande opsporingsmethoden. Door zo te handelen is inbreuk gemaakt op artikel 10 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 27 Sv. De verdediging stelt dat aldus sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a lid 1 Sv, hetgeen er toe dient te leiden dat al het bewijs voorafgaande aan het binnentreden is verkregen als gevolg van bewijsmiddelen die onrechtmatig zijn verkregen. Het bewijs dient om die reden te worden uitgesloten, hetgeen dient te leiden tot een integrale vrijspraak van verdachte.
De raadsman heeft voorts betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen bewijs is voor de verfeitelijking in beide tenlasteleggingen. Ten aanzien van feit 2 heeft hij aanvullend aangevoerd dat de gegevensverklaring Wet werk en bijstand onbruikbaar is als bewijsmiddel, omdat hierop niet staat vermeld over welke periode deze gegevens betrekking hebben. De aan het dossier toegevoegde rechtmatigheidsformulieren dekken niet de gehele tenlastegelegde periode.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte, bij gebrek aan bewijs, eveneens dient te worden vrijgesproken van feit 3. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het bij verdachte in de woning aangetroffen geld op enigerlei wijze werd verhuld dan wel verborgen. De opgemaakte kasopstelling is gebaseerd op schattingen en (onterechte) veronderstellingen. Van de getaxeerde goederen kan niet worden vastgesteld dat deze door verdachte zijn bekostigd. Met betrekking tot de contante stortingen kan niet worden vastgesteld door wie deze zijn verricht. Evenmin kan worden vastgesteld wanneer sprake is geweest van het doen van uitgaven waarvoor geldt dat deze niet anders dan uit crimineel handelen bekostigd kunnen zijn.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat de gasrevolver niet geschikt was om scherpe patronen mee af te vuren. Over feit 5 heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt. De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 6 en 7 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft ten slotte ten aanzien van feit 8 aangevoerd dat de medewerker van Enexis de woning van verdachte zonder wettelijke grondslag heeft betreden, waardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. De bevindingen van de medewerker dienen om die reden van het bewijs te worden uitgesloten. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte zelf stroom en/of gas heeft gestolen. Ook de tenlastegelegde periode kan niet bewezen worden, nu deze is gebaseerd op een veronderstelling. In het dossier bevindt zich enkel de aangifte van Enexis, hetgeen onvoldoende is voor een bewezenverklaring. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat slechts bewezen kan worden dat verdachte gedurende één dag stroom heeft gestolen. Er is, naar de mening van de raadsman, bij feit 8 geen sprake van medeplegen.
In de strafzaak met parketnummer 03/700108-11:
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich in de omgeving van de woning van aangeefster heeft bevonden of dat een ander zich daar, in nauwe en bewuste samenwerking met verdachte, heeft opgehouden en daar brand heeft gesticht. Bovendien zijn op de plaats delict geen sporen aangetroffen die tot verdachte herleid kunnen worden. De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van feit 1.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld wie op 10 februari 2011 aangeefster heeft gebeld en daarbij de ten laste gelegde woorden heeft uitgesproken. Bovendien vormen deze woorden geen bedreiging, maar een waarschuwing. De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van feit 2.
De raadsman heeft ten slotte ten aanzien van feit 3 naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld wie de gasmeters heeft gestolen. Daarnaast zou niet vastgesteld kunnen worden of verdachte de gasmeters gezien moet hebben, nu uit het dossier niet blijkt waar in de - door verdachte bewoonde - woning de gasmeters werden aangetroffen. De raadsman heeft dan ook verzocht verdachte vrij te spreken van feit 3 primair en subsidiair.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
In de strafzaak met parketnummer 03/703045-09: [1]
Inleiding
Op 5 maart 2008 ontving de sociale recherche van de gemeente Kerkrade een anonieme melding betreffende [medeverdachte 3] en haar partner [medeverdachte 2], zijnde de dochter van verdachte. In deze melding werd aangegeven dat [medeverdachte 3] bij haar vader stond ingeschreven, maar feitelijk al ruim twee jaar bij [medeverdachte 2] woonde. Ook werd vermeld dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] vier keer per jaar op vakantie gingen.
Na raadpleging van de uitkeringssystemen bleek dat [medeverdachte 3] een bijstandsuitkering ontving van de gemeente Kerkrade als alleenstaande kostganger. [medeverdachte 2] ontving een bijstandsuitkering van de gemeente Sittard-Geleen als alleenstaande. Vervolgens werd een uitgebreid onderzoek gestart naar [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], waarbij verschillende inlichtingen werden ingewonnen. Uiteindelijk ging de sociale recherche over tot observaties bij de woning van [medeverdachte 2]. Tijdens deze observaties kwamen ook verdachte en zijn zoon [medeverdachte 4] in beeld. Ambtshalve was bekend dat beiden een bijstandsuitkering ontvingen. Naar aanleiding van waarnemingen ter plaatse werd ook een onderzoek gestart naar verdachte en [medeverdachte 4]. Bij dit onderzoek kwam ook [medeverdachte 1] naar voren, als echtgenote van verdachte.
Ten aanzien van feit 1:
Onder feit 1 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 5 februari 2005 tot en met 31 december 2009 samen met [medeverdachte 1] in strijd met een wettelijke verplichting heeft nagelaten gegevens te verstrekken die van belang konden zijn in het kader van de aan hen toegekende bijstandsuitkering. Voor wat betreft de vervolging van de periode van 1 maart 2005 tot en met 30 september 2005 zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard, zoals hierboven onder 3.1.3 onderdeel III reeds is overwogen. De periode van 5 februari 2005 tot en met 28 februari 2005, zal de rechtbank - in het voordeel van verdachte - eveneens buiten beschouwing laten. In de periode 1 oktober 2005 tot 19 december 2005 werd aan verdachte en zijn echtgenote, [medeverdachte 1], geen bijstandsuitkering verleend. [2] De beoordeling is daarmee beperkt tot de periode van 19 december 2005 tot en met 31 december 2009.
Verdachte en [medeverdachte 1], zijnde de echtgenote van verdachte, ontvingen met ingang van 19 december 2005 ingevolge de Wet werk en bijstand een bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden ad € 1.153,96 (ingaande 1 januari 2006 € 1.201,20). [3]
Over de maanden december 2005 tot en met april 2008 vulden verdachte en [medeverdachte 1] rechtmatigheidsformulieren in. In de maanden januari 2008 tot en met mei 2008, januari 2009 en juli 2009 werden gegevensverklaringen Wwb ingevuld. Op deze formulieren vulden zij steeds in dat zij geen inkomsten of vermogen hadden ontvangen. [4]
Naar aanleiding van onderzoek naar de Rabobankrekening van verdachte en [medeverdachte 1] werd geconstateerd dat over de periode van januari 2006 tot en met september 2009 hun uitgaven grotendeels steeds hoger waren dan hun inkomsten. [5]
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte en [medeverdachte 1] op 26 januari 2010, werden diverse bonnen/facturen aangetroffen, die betrekking hadden op contante uitgaven. [6] In de periode van 17 augustus 2006 tot en met 4 december 2009 werden contante uitgaven gedaan onder andere terzake de aanschaf van:
  • gehoorapparaten ad € 420,- (op 17 augustus 2006);
  • een reparatie van een Breitling-horloge ad € 345,- (op 23 juli 2007);
  • een Samsung-tuner ad € 249,- (op 29 november 2007);
  • een onderhoudsbeurt ad € 127,45 (op 19 december 2007);
  • een scooter ad € 1.538,95 (op 2 mei 2009);
  • airco’s ad € 1.680,- (op 3 juli 2009);
- een computer ad € 1.033,96 (op 4 december 2009). [8]
Met een creditcard op naam van [verdachte] werd op 7 en 8 oktober 2009 een betaling verricht vanuit Thailand van in totaal € 889,02. [9] Op naam van [verdachte], [adres 3], werd op 7 november 2009 een bedrag van € 2.750,- contant betaald voor een personenauto, Chrysler Voyager. [10]
De rechtbank stelt vast dat verdachte en [medeverdachte 1] in de periode van 19 december 2005 tot en met 31 december 2009 een bijstandsuitkering hebben ontvangen naar de norm van gehuwden. De rechtbank stelt ook vast dat verdachte en zijn echtgenote verspreid over deze periode contante uitgaven hebben gedaan. De rechtbank is van oordeel dat deze uitgaven niet passen bij de financiële situatie van een uitkeringsgerechtigde met een uitkering van ongeveer € 1.100,- à € 1.200,- netto per maand. De verklaring van verdachte dat hij de reis naar Thailand kreeg van een aldaar wonende vriend, acht de rechtbank niet geloofwaardig nu deze verklaring onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast blijft er een substantieel deel over aan contante uitgaven, dat niet verklaard kan worden uit de inkomsten (bijstandsuitkering) van verdachte en [medeverdachte 1]. Zulks geldt te meer nu uit onderzoek van de bankrekening van verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat doorgaans de uitgaven over een groot deel van de ten laste gelegde periode hoger waren dan de inkomsten. Het kan dan ook niet anders of verdachte en [medeverdachte 1] hebben inkomsten gehad, niet zijnde inkomsten uit bijstandsuitkering.
Nu verdachte en [medeverdachte 1] op de rechtmatigheidsformulieren en de gegevensverklaringen Wwb geen melding hebben gemaakt van genoten inkomsten, heeft verdachte samen met [medeverdachte 1] nagelaten gegevens te verstrekken die van belang waren voor de toekenning dan wel hoogte van de uitkering. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 samen met [medeverdachte 1] heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 februari 2002 tot 4 februari 2005 samen met een ander of anderen valsheid in geschrifte heeft gepleegd.
Verdachte en [medeverdachte 1], zijnde de echtgenote van verdachte, ontvingen een bijstandsuitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (geldend tot 1 januari 2004) respectievelijk de Wet werk en bijstand (vanaf 1 januari 2004) naar de norm voor gehuwden over de periode van 1 april 1997 tot en met 30 september 2005 van de gemeente Sittard-Geleen. [11]
Over de maanden februari 2002 tot en met februari 2005 werden rechtmatigheidsformulieren ingevuld en ondertekend door verdachte en [medeverdachte 1], waarbij steeds werd vermeld dat door hen geen inkomsten waren ontvangen. [12]
Verdachte en [medeverdachte 1] waren in het bezit van een lopende rekening bij de Rabobank met nummer [XXXX.XX.XXX]. [13] Uit de bankgegevens blijkt dat op deze rekening in de periode van 3 januari 2003 tot en met 17 januari 2005 in totaal een bedrag van € 17.410,69 in contanten werd gestort. [14] Ook werden in Brazilië kasopnames gedaan op 15 augustus 2003. [15]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte in de tenlastegelegde periode samen met [medeverdachte 1] een bijstandsuitkering ontving van de gemeente Sittard-Geleen. In deze periode werden diverse kasstortingen gedaan die qua hoogte niet passen bij de financiële situatie van een uitkeringsgerechtigde. Ook een verblijf in Brazilië past niet bij deze situatie. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte en [medeverdachte 1] inkomsten hebben genoten in de ten laste gelegde periode, niet zijnde inkomsten uit uitkering. Door op de rechtmatigheidsformulieren in te vullen dat door hen geen inkomsten werden genoten, deze formulieren te ondertekenen en terug te zenden naar de gemeente Sittard-Geleen, heeft verdachte samen met [medeverdachte 1] valsheid in geschrifte gepleegd. De rechtbank acht feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3:
Onder feit 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij geld dan wel goederen heeft witgewassen.
Op grond van hetgeen hiervoor onder feit 1 en 2 reeds is overwogen, kan worden vastgesteld dat verdachte heeft nagelaten genoten inkomsten te melden en daarnaast valsheid in geschrifte heeft gepleegd. De rechtbank stelt ook vast dat indien de (aanzienlijke) inkomsten wel waren gemeld, de uitkering op zijn minst op een lager bedrag was vastgesteld. Verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan strafbare feiten en daardoor (deels) onterecht een uitkering ontvangen. Er kan dan ook worden vastgesteld dat verdachte inkomsten uit misdrijf heeft verkregen. Daarnaast had verdachte inkomsten en uitgaven die niet pasten bij de financiële situatie van een uitkeringsgerechtigde. De rechtbank overweegt daartoe nog het volgende.
Aan de hand van een kasopstelling gemaakt over de periode van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010, is geconstateerd dat in deze onderzoeksperiode de uitgaven de legale inkomsten ver overstijgen. [16] Verdachte en [medeverdachte 1] waren in het bezit van een lopende rekening bij de Rabobank met nummer [XXXX.XX.XXX]. [17] Op een overzicht van deze rekening in de periode van 4 maart 2002 tot en met 14 oktober 2010 staat steeds, op enkele maanden na, op de dag voorafgaande aan de dag van de storting van de uitkering, een negatief saldo vermeld. [18] Over de periode van januari 2006 tot en met 7 oktober 2009 werd aan de hand van de rekeninggegevens van de Rabobank een overzicht gemaakt van de inkomsten en de uitgaven van verdachte en [medeverdachte 1]. Uit dit overzicht blijkt dat in de helft van de maanden in deze periode de uitgaven hoger waren dan de inkomsten. [19]
Uit de bankgegevens blijkt dat op deze rekening in voornoemde onderzoeksperiode in totaal een bedrag van € 21.114,77 werd gestort. [20] Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] werden diverse facturen aangetroffen die betrekking hadden op contante uitgaven. Het totaal van alle facturen uit de tenlastegelegde periode bedroeg
€ 16.381,73. [21]
Zo werden contante uitgaven gedaan ter zake onder andere de aanschaf van:
  • een televisie en een DVD recorder ad € 4.495,- (op 2 april 2005);
  • een cruise naar Miami ad € 4.434,20 (op 28 april 2005);
  • een scooter ad € 1.538,95 (op 2 mei 2009);
  • airco’s ad € 1.680,- (op 3 juli 2009);
- een auto, Chrysler Voyager, ad € 2.750,- (op 7 november 2009); [23]
- een computer ad € 1.033,96 (op 4 december 2009). [24]
Tijdens de cruise naar Miami werd aan boord nog voor een bedrag van € 1.528,75 verbruikt. [25] Dit bedrag werd betaald met een creditcard op naam van [verdachte]. Met dezelfde creditcard werd op 7 en 8 oktober 2009 een betaling verricht vanuit Thailand van in totaal € 889,02. [26] Ook werden in Brazilië kasopnames gedaan op 15 augustus 2003. [27]
Op het strafblad van verdachte staat vermeld dat een transactie van € 3.000,- werd betaald wegens hennepteelt. [28]
Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat verdachte in de tenlastegelegde periode vele uitgaven heeft gedaan, bestaande uit diverse vakanties en aanschaf van goederen zoals een auto en airco’s. Ook werden in deze periode meerdere keren grote geldbedragen op de bankrekening gestort. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de vakantie naar Miami betaald werd door zijn vader. De vakantie naar Thailand werd betaald door een vriend die in Thailand woonachtig is. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen niet verifieerbaar zijn en daarnaast ook ongeloofwaardig. Er zijn geen enkele aanwijzingen om aan zijn stelling ook maar een begin van geloofwaardigheid toe te kennen. Het enkel stellen is onvoldoende. Te meer nu verdachte voor slechts een klein deel van zijn uitgaven een verklaring heeft gegeven. Er resteert nog een substantieel groot geldbedrag waarvoor verdachte geen verklaring heeft gegeven. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte geen plausibele verifieerbare verklaring kan geven voor de uitgaven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat de inkomsten geen legale herkomst hebben en dus van criminele activiteiten afkomstig zijn. Van de gelden werden onder andere luxe goederen aangeschaft. De rechtbank acht feit 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4:
Onder feit 4 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij samen met een ander wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
Op 26 januari 2010 vond een doorzoeking plaats in de woning van verdachte en zijn echtgenote [medeverdachte 1] aan de [adres 3]. In de keuken, woonkamer en op twee slaapkamers werden diverse wapens en munitie aangetroffen. [29] De volgende wapens werden in beslag genomen:
- 14 stuks pepperspray met opschrift Scorpion Security;
- 1 pepperspray met opschrift Paralisant KO;
- 2 stuks pepperspray met het opschrift Defenol. [30]
Na onderzoek is gebleken dat het busjes pepperspray betreffen, bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende of traanverwekkende stoffen. Het betreffen verboden wapens op grond van artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 6, van de Wet wapens en munitie. [31]
Tijdens de doorzoeking werd ook een taser met opschrift Security Plus in beslag genomen. [32] Na onderzoek is gebleken dat dit een stroomstootwapen is, een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 5, van de Wet wapens en munitie. [33]
Voorts werden in beslag genomen een RG8 gaspistool en een schietbeker. [34] Na onderzoek van beide wapens is gebleken dat het respectievelijk een gasrevolver en een schietbeker betreft, beiden wapens in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie. [35]
Ook werd door de politie munitie in beslag genomen, te weten:
- 113 kogelpatronen van het merk S&B, kaliber .38,
- 12 kogelpatronen van het merk Geco, kaliber .38 Special,
- 2 kogelpatronen van het merk S&B, kaliber 7.26x25,
- 2 kogelpatronen van het kaliber .38 special. [36]
Onderzoek van deze munitie wees uit dat het munitie in de zin van artikel 2, tweede lid, categorie III, van de Wet wapens en munitie betreft. [37]
Ten slotte werden nog 31 kogelpatronen in beslag genomen. [38] Uit onderzoek is gebleken dat het munitie in de zin van artikel 2, tweede lid, categorie II, sub 4, van de Wet wapens en munitie betreft. [39]
Verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij wist dat er een alarmpistool in de keuken lag. Ook wist hij dat er munitie in zijn woning aanwezig was. Met betrekking tot de pepperspray heeft verdachte verklaard dat hij deze van iemand gekregen had. [40]
Gelet op het aantreffen van de wapens en de munitie in de woning van verdachte en zijn echtgenote [medeverdachte 1] en het onderzoek wapens en munitie, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft verklaard dat hij slechts van een deel van de wapens wist dat deze zich in de woning bevonden. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig en houdt verdachte dan ook verantwoordelijk voor alle in zijn woning aangetroffen goederen. De wapens en de munitie lagen namelijk door de gehele woning verspreid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en de munitie. Dit geldt niet alleen voor verdachte, maar ook voor zijn echtgenote [medeverdachte 1]. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd.
In de tenlastelegging staat vermeld dat verdachte een busje pepperspray met het opschrift Pepperspray KO voorhanden heeft gehad. Nu de rechtbank in het dossier geen stukken heeft aangetroffen die op dit busje van toepassing zijn, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van feit 5:
Onder feit 5 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij samen met een ander of anderen een boksbeugel en een klapmes voorhanden heeft gehad.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte en zijn echtgenote [medeverdachte 1], aan de [adres 3], op 26 januari 2010, werd - in een commode op de slaapkamer van verdachte en [medeverdachte 1] - een klapmes en een boksbeugel aangetroffen en in beslag genomen. [41] Onderzoek wees uit dat de boksbeugel een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 3, van de Wet wapens en munitie betreft. Het klapmes valt onder artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7, van de Wet wapens en munitie. [42]
Verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat de boksbeugel een verzamelobject betreft. [43]
Gelet op het aantreffen van de wapens in de woning van verdachte en zijn echtgenote [medeverdachte 1] en het onderzoek van de wapens, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wapens voorhanden heeft gehad. Uit de verklaring van verdachte kan worden afgeleid dat hij wist van de aanwezigheid van de boksbeugel in zijn woning. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook wist van de aanwezigheid van het klapmes. De wapens werden immers op dezelfde plek aangetroffen. Verdachte moet zich dan ook bewust zijn geweest van de aanwezigheid van het andere wapen. Ook ten aanzien van dit feit acht de rechtbank bewezen dat verdachte dit feit samen met [medeverdachte 1] heeft begaan. Gelet op de plek waar de wapens werden aangetroffen, te weten in een commode op hun slaapkamer, moet ook zij zich bewust zijn geweest van de aanwezigheid van de wapens in de gezamenlijke woning.
Ten aanzien van feit 6:
Onder feit 6 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij samen met een ander of anderen harddrugs aanwezig heeft gehad.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte en zijn echtgenote [medeverdachte 1] aan de [adres 3], op 26 januari 2010, werden in een kast in de keuken 72 respectievelijk 36 stuks tabletten aangetroffen en in beslag genomen. [44] Van ieder van deze partijen werden twee stuks voor nader onderzoek gestuurd naar het NFI. [45] Onderzoek door het NFI wees uit dat de tabletten uit beide partijen metamfetamine bevatten. [46]
Ook werd tijdens de doorzoeking 0,4 gram verdovende middelen in een potje in een kassalade aangetroffen. [47] Een monster van deze stof werd voor nader onderzoek naar het NFI gestuurd. [48] Uit onderzoek bleek vervolgens dat deze stof cocaïne bevat. [49]
Verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat de aangetroffen cocaïne in de woning voor eigen gebruik was. [50]
Gelet op het aantreffen van de harddrugs in de woning van verdachte en zijn echtgenote [medeverdachte 1] en het onderzoek door het NFI, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 108 tabletten van een materiaal bevattende metamfetamine en 0,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne aanwezig heeft gehad. Verdachte heeft enkel een verklaring afgelegd over de aangetroffen cocaïne. De tabletten werden in een kast in de keuken aangetroffen. Verdachte bewoonde de woning samen met [medeverdachte 1]. De verdovende middelen bevonden zich derhalve in de machtssfeer van verdachte. Voorts kan hij geacht worden wetenschap te hebben van hetgeen in de woning en zeker in een keukenkast aanwezig is. Verdachte kon als bewoner immers vrijelijk in alle vertrekken en kasten van de woning komen. Ditzelfde geldt voor [medeverdachte 1]. Verdachte heeft dit feit dan ook samen met een ander gepleegd.
Ten aanzien van feit 7:
Onder feit 7 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij samen met een ander of anderen invalidenparkeerkaarten heeft geheeld, dan wel heeft verduisterd.
Op 26 januari 2010 vond er een doorzoeking plaats in de woning van verdachte en zijn echtgenote [medeverdachte 1] aan de [adres 3]. Hierbij werden invalidenparkeerkaarten aangetroffen op naam van (onder andere) [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5] en [naam 6]. [51] De invalidenkaarten lagen in de woonkamer in een lade van de kast. [52]
Uit onderzoek is gebleken dat in de periode van 20 januari 2009 tot en met 1 november 2009 aangifte werd gedaan door de personen op wiens naam de invalidenparkeerkaarten te naam waren gesteld. Met uitzondering van de invalideparkeerkaart van [naam 1] werden alle parkeerkaarten gestolen bij de inbraak in de auto’s van de respectievelijke rechthebbenden. [naam 1] verklaarde dat hij zijn parkeerkaart had verloren. [53]
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat vijf gestolen invalidenparkeerkaarten en één verloren invalidenparkeerkaart in de woning van verdachte en zijn echtgenote [medeverdachte 1] zijn aangetroffen. De kaarten stonden op naam van de respectievelijke rechthebbenden.
Gelet op de plaats van aantreffen van de parkeerkaarten staat voor de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte 1] wisten van de aanwezigheid van de kaarten in hun woning. Gelet op de hoeveelheid parkeerkaarten en de lange periode waarin de kaarten de rechthebbenden zijn ontstolen kan het niet zo zijn dat verdachte en/of [medeverdachte 1] deze kaarten ergens hebben gevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen. De kaarten waren immers niet op hun naam gesteld. De rechtbank acht feit 7 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
In de tenlastelegging staat vermeld dat verdachte een invalidenparkeerkaart op naam van [naam 7] heeft geheeld. De rechtbank acht dit deel van de tenlastelegging niet bewijsbaar, nu uit de aangifte van [naam 7] is gebleken dat het geen originele parkeerkaart betrof, maar een kopie. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 8:
Onder feit 8 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij samen met een ander of anderen elektriciteit en gas heeft gestolen.
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 3] op 26 januari 2010 bleek dat mogelijk sprake was van diefstal van energie. In opdracht van de officier van justitie werd een medewerker van Enexis B.V. ter plaatse ontboden om nader onderzoek in te stellen. De medewerker constateerde dat sprake was van diefstal van stroom, en wel door middel van een illegale aansluiting op de onderzijde van de zekeringhouders, en van diefstal van gas door middel van het gebruik van een tweede gasmeter. [54] Nader onderzoek wees uit dat de zegels van de hoofdaansluiting waren vervangen. Aan de bovenzijde van een zekeringhouder was een illegale elektriciteitsaansluiting gemaakt. Deze aansluiting liep buiten de elektriciteitsmeter om naar een gedeelte van de huishoudelijke installatie waaronder de keuken, de garage en de whirlpool.
Met betrekking tot de gasmeter werd geconstateerd dat op de correcte plaats in de meterkast de gasmeter van Enexis was gemonteerd met meternummer 10635900. In de kleine kamer op de eerste verdieping werd een gasmeter aangetroffen met meternummer 93967032 met stand 16306. De gasmeter van Enexis en de gasmeter die in de kleine kamer werden aangetroffen waren beiden voorzien van teflontape om op deze wijze een gasdichte aansluiting te verkrijgen. Deze wijze van afdichting wordt nooit door medewerkers van Enexis toegepast en is dus door derden zonder toestemming toegepast.
Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit en gas ten behoeve van het huishoudelijk gebruik niet correct via de elektriciteits- en gasmeter geregistreerd. [55] In het dossier bevinden zich een tweetal foto’s waarop de illegale aftakking in de meterkast is te zien. [56]
De fraudeperiode werd vastgesteld op de periode van 4 april 2008 tot en met 26 januari 2010. [57]
Door de raadsman is aangevoerd dat de medewerker van Enexis B.V. de woning van verdachte zonder wettelijke grondslag heeft betreden, zodat sprake is van een onrechtmatigheid. De rechtbank deelt dit standpunt van de raadsman niet. Zij overweegt daartoe dat blijkens de machtiging tot binnentreden in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] van 26 januari 2010, de opsporingsambtenaar toestemming wordt verleend om zich door anderen te doen vergezellen, voor zover dit voor het doel van het binnentreden redelijkerwijs is vereist. De medewerker van Enexis B.V. mocht derhalve de woning betreden. Daar komt nog bij dat tijdens de doorzoeking een gevaarzettende situatie werd aangetroffen met betrekking tot de gasleiding. Hierdoor was de aanwezigheid van een deskundige op zijn plaats. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Op grond van het aantreffen van de situatie ter plaatse met betrekking tot de gasmeter en de elektriciteitsmeter en de constateringen van de medewerker van Enexis B.V. stelt de rechtbank vast dat gedurende de ten laste gelegde periode elektriciteit en gas is gestolen. Gelet op de duur van de fraudeperiode en gelet op de omstandigheden zoals die ter plaatse werden geconstateerd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] op de hoogte waren van de diefstal van elektriciteit en gas. Het is namelijk niet aannemelijk dat verdachten niet op de hoogte waren, al was het maar omdat zij ieder jaar de meterstanden moesten doorgeven en daartoe de meters dienden te bekijken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander elektriciteit en gas heeft gestolen.
In de strafzaak met parketnummer 03/700108-11:
Ten aanzien de feiten 1 en 2:
Op 8 februari 2011 deed [slachtoffer] aangifte van brandstichting. Aangeefster verklaarde dat zij op 8 februari 2011 omstreeks 01:00 uur thuis werd gebeld. Aangeefster woont met haar echtgenoot en kinderen op het adres [adres 4]. Iedereen van de familie lag op dat moment in bed. Aangeefster hoorde aan de telefoon een Duitse agressieve tekst, als ware het een Duits propaganda nazi-filmpje. Ongeveer drie kwartier na dit telefoontje hoorde zij buiten een plof en zag zij een oranje licht. Zij liep naar het raam en zag vuur bij haar auto. Het dak van de auto, die stond geparkeerd op de oprit van haar woning, stond in brand.
Op 10 februari 2011 omstreeks 00:00 uur werd aangeefster [slachtoffer] wederom gebeld. Een mannenstem waarschuwde haar dat haar huis in brand gestoken zou worden als zij lagen te slapen.
Uit telecomonderzoek is gebleken dat aangeefster op 8 februari 2011 omstreeks 01:00 uur en op 10 februari 2011 omstreeks 00:10 uur werd gebeld met een telefoon die in ieder geval (ook) door verdachte werd gebruikt en die op 28 februari 2011 in beslag werd genomen in de woning van medeverdachte [medeverdachte 4], waar verdachte verbleef. Beide keren straalde deze telefoon ten tijde van het bellen een van de zendmasten aan die minder dan 500 meter is verwijderd van de woning van verdachte.
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij en haar man in het verleden vaker werden gebeld, terwijl de verbinding werd verbroken op het moment dat de telefoon werd opgenomen, dan wel dat aan de lijn een onverstaanbare mannelijke persoon te horen was. Verder verklaarde aangeefster dat zij in het voorjaar van 2010 werd gebeld door iemand met een oudere mannelijke stem. Die persoon vroeg naar [naam 8]. Toen aangeefster zei dat er geen [naam 8] woonachtig was op haar adres, reageerde de man nogal vreemd en bleef hij doorvragen. Een week later belde de man weer en sprak hij met aangeefsters man. Enige tijd later belde de man opnieuw met hetzelfde verhaal. De laatste keer belde de man ’s nachts. Hij klonk geïrriteerd en kwam agressief over op aangeefster.
Uit telecomonderzoek is gebleken dat met de telefoon, waarmee aangeefster op 8 en 10 februari 2011 werd gebeld, sinds 19 mei 2010 achttien keer contact is gemaakt met het telefoonnummer van aangeefster, waaronder op 19 en 20 juli 2010.
Aangeefster [slachtoffer] heeft desgevraagd verklaard dat de naam [verdachte] haar niets zegt. Een naamgenoot van aangeefster [slachtoffer] - [naam 9] - werd ook door de politie gehoord. Hem zei de naam [verdachte] wel iets. Hij verklaarde dat hij als ambtenaar bij de gemeente Sittard medeverantwoordelijk voor het verstrekken van sociale uitkeringen en voor de aansturing van de sociale recherche, dat hij de bijstandsuitkering van onder meer verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] heeft laten beëindigen en dat hij door de familie [verdachte] diverse malen telefonisch werd bedreigd.
Bij een doorzoeking in de woning waar verdachte verbleef werd onder meer een computer aangetroffen die opstartte met de gebruikersnaam ‘[voornaam verdachte]’. De datum en tijd in deze computer kwamen overeen met de werkelijke datum en tijd. Onderzoek aan de computer wees uit dat er op 8 februari 2011 van 00:33 uur tot en met 01:44 uur zes links werden aangemaakt die betrekking hadden op Adolf Hitler. Dit is opmerkelijk te noemen, gelet op de verklaring van aangeefster [slachtoffer] met betrekking tot de Duitse agressieve tekst, als ware het een Duits propaganda nazi-filmpje, dat zij op 8 februari 2011 omstreeks 01:00 uur aan de telefoon zou hebben gehoord.
Onderzoek aan de computer wees voorts uit dat meerdere keren op de naam [slachtoffer] werd gezocht, onder meer ‘teamleider [naam 9]’, ‘sittard [slachtoffer]’, ‘Sociale Recherche [naam 9]’ en ‘[naam 9]’. Ook het adres van aangeefster [slachtoffer], [adres 4], werd aangetroffen.
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat:
  • [naam 9] de bijstandsuitkering van onder meer verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] heeft laten beëindigen;
  • op een op het verblijfadres van verdachte aangetroffen computer, die opstart met de naam ‘[voornaam verdachte]’, is gezocht naar onder meer [naam 9] en dat bij deze zoektocht ook het adres van aangeefster [slachtoffer] naar voren is gekomen;
  • met een op het verblijfadres van verdachte aangetroffen telefoon, die in ieder geval (ook) bij verdachte in gebruik was, op 8 februari 2011 omstreeks 01:00 uur is gebeld naar de telefoon van aangeefster [slachtoffer];
  • op 8 februari 2011 omstreeks 01:45 uur brand is gesticht aan de auto van aangeefster [slachtoffer] die stond geparkeerd op de oprit van haar woning;
  • met een op het verblijfadres van verdachte aangetroffen telefoon, die in ieder geval (ook) bij verdachte in gebruik was, op 10 februari 2011 omstreeks 00:10 uur is gebeld naar het telefoonnummer van aangeefster [slachtoffer] en dat de beller aangeefster waarschuwde voor een brandstichting.
Ter terechtzitting geconfronteerd met een en ander heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Bovenstaande omstandigheden doen de rechtbank de wenkbrauwen fronsen. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat verdachte noch medeverdachte [medeverdachte 4] in het geheel niets met de brandstichting of de vermeende bedreigingen van doen hebben. Enig direct bewijs voor verdachtes persoonlijke betrokkenheid ontbreekt echter. Er kan namelijk niet worden aangetoond:
  • wie er op de computer heeft gezocht op de naam [slachtoffer];
  • wie er naar aangeefster [slachtoffer] heeft gebeld;
  • wie de brand heeft gesticht en
  • of het telefoontje van 8 februari 2011 naar aangeefster [slachtoffer] in verband staat met de brandstichting zo’n drie kwartier later.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de feiten 1 en 2.
Ten aanzien van feit 3:
Op 28 februari 2011 werden in de woning waar verdachte op dat moment verbleef de twee in de tenlastelegging beschreven gasmeters aangetroffen. Een van deze gasmeters blijkt in de periode van 24 februari 2011 tot en met 28 februari 2011 te zijn gestolen uit de woning [adres 3], verdachtes voormalige woning. De andere gasmeter zou afkomstig zijn uit de woning van het perceel [adres 5].
Onder feit 3 primair is ten laste gelegd de diefstal van de gasmeter die afkomstig is uit de woning [adres 3]. Onder 3 subsidiair is de schuldheling van beide gasmeters ten laste gelegd.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen enkel concreet bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een gasmeter, alhoewel het wel opmerkelijk te noemen is dat de gasmeter uit de oude woning van verdachte opduikt in de woning van zijn zoon. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 3 primair.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor de ten laste gelegde schuldheling van de gasmeters. Weliswaar zijn deze van diefstal afkomstige gasmeters op het verblijfadres van verdachte aangetroffen, doch niet blijkt waar deze in die woning werden aangetroffen. Nu dit niet uit de stukken blijkt en verdachte bovendien niet de enige persoon is die op dat moment in de betreffende woning verbleef, kan niet worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van het feit dat de gasmeters in de woning aanwezig waren. Alleen al om die reden kan de schuldheling niet worden bewezen verklaard. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 3 subsidiair.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
In de strafzaak met parketnummer 03/703045-09:

1.

in het tijdvak van 19 december 2005 tot en met 31 december 2009, in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], in strijd met een hem, verdachte en [medeverdachte 1] bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Wet werk en bijstand (Wwb), telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte en [medeverdachte 1] wisten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking, te weten een Wwb-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers hebben hij, verdachte en [medeverdachte 1], aan de gemeente Sittard-Geleen telkens opzettelijk geen mededeling gedaan van alle, zakelijk weergegeven, door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] genoten inkomsten;

2.

in het tijdvak van 1 februari 2002 tot 4 februari 2005 in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, telkens een hem, verdachte en [medeverdachte 1] ter uitvoering van de bij of krachtens de Algemene Bijstandswet (Abw) en/of de Wet werk en bijstand (Wwb) gegeven voorschriften toegezonden of uitgereikt formulier met het opschrift “Rechtmatigheidsonderzoek", zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte en [medeverdachte 1], valselijk telkens
niet op dat formulier hebben opgegeven dat hij, verdachte en/of [medeverdachte 1], in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven, inkomsten hebben genoten, en hierin bestaande dat hij, verdachte en [medeverdachte 1], valselijk telkens op dat formulier hebben opgegeven dat hij, verdachte en/of [medeverdachte 1], in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven, geen inkomsten hebben genoten, en vervolgens dat formulier telkens voor waar hebben ondertekend, een en ander telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

3.

in het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen, een voorwerp, te weten hoeveelheden geld en/of enige andere goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

4.

op 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, voorhanden heeft gehad de navolgende wapens:

wapens als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie II onder 6°, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige, verstikkende, weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), te weten:
- 14 stuks Pepperspray Scorpion Security 50 ml en
- 1x pepperspray Paralisant KO en
- 2x Pepperspray Defenol,
en
een wapen, als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie II onder 5°, te weten een taser Security Plus;
en
twee wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1, te weten:
- een RG8 gasrevolver en
- een schietbeker,
en
munitie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van categorie III, te weten:
- 113 kogelpatronen S&B .38 en
- 12 kogelpatronen Geco.38 special en
- 2 kogelpatronen S&B 7.62x25 en
- 7 kogelpatronen kaliber .38 special,
en
munitie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, categorie II, onder 4, te weten:
- 31 kogelpatronen Western .38 special;

5.

op 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, voorhanden heeft gehad een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel, en een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7, te weten een klapmes;

6.

op 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad:

- 108 tabletten van een materiaal bevattende metamfetamine, en
- 0,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne,

zijnde metamfetamine en cocaïne middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

7.

in het tijdvak van 5 juni 2009 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, invalidenparkeerkaarten (op naam van [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 6] en [naam 5]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die invalidenparkeerkaarten wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;

8.

in de periode van 4 april 2008 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit en gas, toebehorende aan Enexis B.V., waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
In de strafzaak met parketnummer 03/703045-09:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
witwassen, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of categorie III, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 5:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 6:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 7:
medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 8:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht in de strafmaat rekening te houden met de onder 3.1.1. omschreven omstandigheden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
Met daarbinnen een onderbreking heeft verdachte heeft zich samen met zijn echtgenote ruim 7 jaar lang schuldig gemaakt aan bijstandsfraude. Deze fraude bestond hieruit dat verdachte en zijn echtgenote niet hebben gemeld dan wel hebben verzwegen dat zij inkomsten hebben genoten. De rechtbank merkt hierbij op dat het niet gaat om inkomsten van geringe omvang, maar om inkomsten die verdachte in staat stelde een (zeer) luxe levensstijl erop na te houden met vakanties naar verre oorden en grote uitgaven. De inkomsten konden niet verklaard worden vanuit legale inkomsten. Het kan niet anders dan dat deze inkomsten gegenereerd werden door middel van criminele activiteiten, waarbij kennelijk grote winsten werden behaald. Ook de grote hoeveelheid wapens duidt op criminele activiteiten. Verdachte heeft zich daarnaast op grote schaal schuldig gemaakt aan het witwassen van gelden en goederen. Terwijl verdachte en zijn echtgenote genoten van hun luxe levensstijl, ontvingen zij een bijstandsuitkering. Zonder enige gewetenswroeging heeft verdachte jarenlang schaamteloos geprofiteerd van het sociale stelsel. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt het sociale stelsel. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft zich daarnaast nog schuldig gemaakt aan andere strafbare feiten. Hij had namelijk een groot aantal verboden wapens en munitie in zijn huis. Ook had hij harddrugs in zijn bezit. Daarnaast had verdachte zes invalidenparkeerkaarten in zijn bezit, waarvan er vijf gestolen waren en een als vermist was opgegeven. Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit en gas. Hierbij werd een gevaarzettende situatie gecreëerd, door op amateuristische wijze elektriciteit en gas af te tappen.
Verdachte heeft door het plegen van deze strafbare feiten een totaal gebrek aan normbesef getoond. Kennelijk vindt hij het de normaalste zaak van de wereld om op allerlei manieren de wet te overtreden enkel om er zelf beter van te worden. Daarnaast blijkt hij ook nog eens hardleers. Een tussentijdse korting op zijn bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht heeft blijkbaar weinig indruk gemaakt op verdachte, omdat hij deze schending nadien gewoon heeft voortgezet. Deze opeenstapeling van strafbare feiten acht de rechtbank zeer zorgwekkend.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op straffen die in andere zaken van bijstandsfraude plegen te worden opgelegd. Doorgaans worden hiervoor gecombineerde straffen opgelegd, zoals een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van aanzienlijke omvang. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige strafzaak in geen verhouding staat tot de meeste andere strafzaken inzake bijstandsfraude. Zoals hiervoor reeds overwogen gaat het in de onderhavige strafzaak om het jarenlang plegen van fraude, terwijl er een (zeer) luxe levensstijl op na wordt gehouden en de bijstandsuitkering meer weg heeft van een extra zakcentje. Dat maakt deze zaak op zijn zachts gezegd bijzonder. Daarbij komt nog dat er naast de bijstandsfraude nog tal van andere strafbare feiten werden gepleegd.
Gelet op het aantal strafbare feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, de aard en de ernst van de strafbare feiten en het totaal gebrek aan normbesef dat daaruit voortvloeit, is de rechtbank van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende sanctie is. Verdachte moet zich realiseren dat zijn gedrag absoluut niet toelaatbaar is. De rechtbank zal van de op te leggen gevangenisstraf ook een deel voorwaardelijk opleggen. Dit moet verdachte er in de toekomst van weerhouden opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten. Gelet op het gemak waarmee verdachte de afgelopen jaren is overgegaan tot het plegen van strafbare feiten, acht de rechtbank een proeftijd van drie jaren op zijn plaats.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend. In deze straf dient echter verdisconteerd te worden dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (LJN BD2578) dient bij een overschrijding tot 6 maanden de straf met 5% verminderd te worden en bij een overschrijding van 6 tot 12 maanden met 10%. In de onderhavige strafzaak is sprake van een overschrijding van ruim 1,5 jaar. Uit de uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat hij bedoeld heeft voor elk half jaar 5% in mindering te brengen op de straf. De rechtbank zal dan ook de op te leggen straf verminderen met een percentage van 15%.
De rechtbank zal aldus aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vordering van de benadeelde partijen
In het strafproces hebben de gemeente Sittard-Geleen, [naam 2], [naam 6] en [naam 5] zich als benadeelde partij gevoegd.
De gemeente Sittard-Geleen heeft een bedrag van € 382.739,44 gevorderd ten aanzien van de feiten 1 en 2. [naam 2], [naam 6] en [naam 5] hebben respectievelijk een bedrag van
€ 195,12, € 153,10 en € 23,10 gevorderd ten aanzien van feit 7.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemeente Sittard-Geleen in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu er geen mandaatbesluit aan de vordering ten grondslag ligt.
Ten aanzien van de vordering van [naam 2] heeft hij gevorderd dat een bedrag van
€ 22,49 dient te worden toegewezen voor de aanschaf van een nieuwe invalidenparkeerkaart. Voor [naam 6] dient hiervoor een bedrag van € 23,15 te worden toegewezen. Voor het overige dienen [naam 2] en [naam 6] in hun vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de overige kosten voortvloeien uit de diefstal van de parkeerkaart uit hun auto. Dit is echter niet aan verdachte ten laste gelegd.
De vordering van [naam 5] kan geheel worden toegewezen tot een bedrag van € 23,10 voor de aanschaf van een nieuwe invalidenparkeerkaart.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de gemeente Sittard-Geleen niet-ontvankelijk te verklaren. Voor de vorderingen van [naam 2] en [naam 6] heeft de raadsman zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie. Over de vordering van de benadeelde partij [naam 5] heeft de raadsman zich niet uitgelaten.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de gemeente Sittard-Geleen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Zij overweegt daartoe dat de vordering op 21 november 2011 is ingediend door een ambtenaar van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg van de gemeente Sittard-Geleen. De gemeente Sittard-Geleen heeft verzuimd in deze vordering de machtiging van de burgemeester aan deze ambtenaar op te nemen. In een brief van 25 februari 2013 heeft het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Sittard-Geleen, namens het College van Burgemeester en Wethouders, gemeld dat in het Mandaat-, volmacht en machtigingsbesluit Gemeente Sittard-Geleen 2013 de bevoegdheid tot het voeren van rechtsgedingen is opgedragen aan de clusterhoofden, en dat hij als zodanig de betreffende ambtenaar machtigt om het college van burgemeester en wethouders te vertegenwoordigen in onderhavige zaak. Nu laatstgemeld besluit niet aan het dossier is toegevoegd, en dit besluit dateert van het jaar 2013, terwijl de vordering is ingediend in november 2011, is de rechtbank niet bij machte om vast te stellen dat de betreffende ambtenaar, die het voegingsformulier heeft ondertekend, op de juiste manier was gemachtigd om de gemeente Sittard-Geleen in de onderhavige zaak in rechte te vertegenwoordigen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de vorderingen van [naam 2] en [naam 6] deels dienen te worden toegewezen.
[naam 2] en [naam 6] hebben respectievelijk een bedrag van € 22,49 en € 23,15 betaald voor de aanschaf van een nieuwe invalidenparkeerkaart. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Daarnaast heeft [naam 2] nog kosten gemaakt voor het maken van een kopie en transport ad € 17,50. Ook deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. De vordering van [naam 2] zal dan ook tot een bedrag van € 39,99 worden toegewezen.
De overige kosten hebben betrekking op de diefstal van de invalidenparkeerkaart uit de auto van [naam 2] en [naam 6], waarbij een ruit werd ingeslagen. Deze kosten staan echter niet in rechtstreeks verband met de bewezenverklaarde opzetheling en de vorderingen dienen voor dit deel dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering van [naam 5] kan naar het oordeel van de rechtbank geheel worden toegewezen.
De rechtbank zal bij de toe te wijzen bedragen de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

De officier van justitie en de verdediging hebben zich niet uitgelaten over de in beslag genomen goederen.
De in beslaggenomen voorwerpen zoals die hierna in de beslissing zijn genoemd, zijn voorwerpen met betrekking tot welke de feiten 4, 5 en 6 zijn begaan en zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet. Zij zullen dan ook als gezamenlijkheid van voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 225,
227b, 310, 311, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten in de strafzaak met parketnummer 03/700108-11;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachtezich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
-
verklaart onttrokken aan het verkeerde volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
nr. 78: 72 stuks verdovende middelen, XTC (nfi 470.929 b.02.01.002);
nr. 79: 36 stuks verdovende middelen, XTC (nfi 470.924);
nr. 80: 17 stuks verdovende middelen, XTC (nfi 470.923 b02.01.003);
nr. 81: 51 stuks verdovende middelen, Clenbuterol (nfi 470.934 B.02.01.005);
nr. 82: 1 weegschaal (voorwerpnummer 1749926);
nr. 83: 1 geldlade (voorwerpnummer 1749928, inclusief potje inhoudende cocaïne, schep en dergelijke);
nr. 84: 5 zakken verdovende middelen (hennep, nfi.470.932);
nr. 85: 1 mixer (voorwerpnummer 1749939 met resten cocaïne);
nr. 86: 1 slagwapen, opschrift Lloret de Mar;
nr. 88: 1 boksbeugel (voorwerpnummer 1749918);
nr. 89: 1 paralyzer, Security Plus (voorwerpnummer 1758785);
nr. 90: 7 spuitbussen, Scorpion Security (voorwerpnummer 1758788);
nr. 91: 1 spuitbus (voorwerpnummer 1758790);
nr. 92: 6 stuks traangas, Scorpion Security (voorwerpnummer 1758793);
nr. 93: 1 stuk traangas, Defenol CS (voorwerpnummer 1758794);
nr. 94: 1 stuk traangas, Paralisant (voorwerpnummer 1758796);
nr. 95: 1 mes, Knife Tech (voorwerpnummer 1758799);
nr. 96: 1 mes (voorwerpnummer 1758800);
nr. 97: 1 stuk traangas, Rohm RG8 (voorwerpnummer 1758802)
nr. 98: 40 stuks munitie, Rohm RG8 (voorwerpnummer 1758804);
nr. 99: 113 stuks munitie, S&B Volmantel (voorwerpnummer 1758812);
nr. 100: 12.00 stuks munitie, Geco .38 (voorwerpnummer 1758814);
nr. 101: 30 stuks munitie (voorwerpnummer 1758815);
nr. 102: 1 stuk munitie, S&M (voorwerpnummer 1758816);
nr. 103: 4 stuks munitie, S&B Soft Nose (voorwerpnummer 1758818);
Benadeelde partijen
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij, de Gemeente Sittard-Geleen, afdeling Werk en Inkomen, in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
  • veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij [naam 2] voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2], voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam 2] vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
  • veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij [naam 6] voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam 6] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 6], voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam 6] vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
  • veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam 5] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 5], voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam 5] vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, mr. L.P. Bosma en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 november 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
In de strafzaak met parketnummer 03/703045-09:
1.
hij in of omstreeks het tijdvak van 5 februari 2005 tot en met 31 december 2009, in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], althans alleen, in strijd met een hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Algemene Bijstandswet (Abw) en/of Wet werk en bijstand (Wwb), (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte en/of [medeverdachte 1] wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Abw-uitkering en/of een Wwb-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of [medeverdachte 1], aan de gemeente Sittard-Geleen (telkens) opzettelijk geen mededeling gedaan van (alle), zakelijk weergegeven,
-door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1], verrichte werkzaamheden en/of
-door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1], genoten inkomsten;
of
voor de gemeente Sittard-Geleen (telkens) opzettelijk (alle), zakelijk weergegeven,
-door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1], verrichte werkzaamheden en/of
-door hem, verdachte en/of [medeverdachte 1], genoten inkomsten,
verzwegen;
2.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2002 tot 4 februari 2005 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tesamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] ter uitvoering van de bij of krachtens de Algemene Bijstandswet (Abw) en/of de Wet werk en bijstand (Wwb) gegeven voorschriften toegezonden of uitgereikt formulier met het opschrift "Gegevensverklaring Wwb en/of "Rechtmatigheidsonderzoek", zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte en/of [medeverdachte 1], valselijk (telkens)
niet op dat formulier heeft/hebben opgegeven dat hij, verdachte en/of [medeverdachte 1], in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven,
-werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of inkomsten heeft/hebben genoten en/of hierin bestaande dat hij, verdachte en/of [medeverdachte 1], valselijk (telkens) op dat formulier heeft/hebben opgegeven dat hij, verdachte en/of [medeverdachte 1], in de periode waarop dat formulier betrekking had, zakelijk weergegeven,
-geen werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of geen inkomsten heeft/hebben genoten
en (vervolgens) dat formulier (telkens) voor waar heeft/hebben ondertekend,
een en ander (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten (een) hoeveelheid/hoeveelheden geld (van ongeveer 250.690,00 euro) en/of (enig) ander(e) goed(eren) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten (een) hoeveelheid/hoeveelheden geld en/of enig(e) ander(e) goed(eren) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
hij op of omstreeks 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, voorhanden heeft gehad de navolgende wapens:
achttien wapens als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie II onder 6°, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), te weten:
- 14 stuks Pepperspray Scorpion Security 50 ml en/of
- 1 x Pepperspray KO en/of
- 1 x pepperspray Paralisant KO en/of
- 2 x Pepperspray Defenol,
en/of
een wapen, als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie II onder 5°, te weten een taser Security Plus;
twee wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1, te weten:
- een RG8 gasrevolver en/of
- een schietbeker,
en/of
munitie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van categorie III, te weten:
- 113 kogelpatronen S&B .38 en/of
- 12 kogelpatronen Geco.38 special en/of
- 2 kogelpatronen S&B 7.62x25 en/of
- 7 kogelpatronen kaliber .38 special
en/of
munitie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, categorie II, onder 4, te weten:
- 31 kogelpatronen Western .38 special;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
5.
hij op of omstreeks 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, voorhanden heeft gehad een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 3, te weten
een boksbeugel,
en/of
een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7, te weten
een klapmes;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
6.
hij op of omstreeks 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 108 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine, en/of
- 0,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde metamfetamine en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7.
hij in of omstreeks het tijdvak van 5 juni 2009 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) een of meer invalidenparkeerkaarten (op naam van [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 6] en/of [naam 5] en/of [naam 7]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat invalidenparkeerkaarten (telkens) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 5 juni 2009 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) een of meer invalidenparkeerkaarten (op naam van [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 6] en/of [naam 5] en/of [naam 7]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat invalidenparkeerkaarten (telkens) redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 5 juni 2009 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) een of meer invalidenparkeerkaarten (op naam van [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 6] en/of [naam 5] en/of [naam 7], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die
[naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 6] en/of [naam 5] en/of [naam 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten door vondst en/of schenking, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
8.
hij in of omstreeks de periode van 4 april 2008 tot en met 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 6570 kWh elektriciteit en/of 3138 m3 gas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking.
In de strafzaak met parketnummer 03/ 700108-11:
1.
hij op of omstreeks 08 februari 2011 te Geulle, gemeente Meerssen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een op de oprit van de woning [adres 4] geparkeerde auto, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar
opzettelijk een brandversnellende substantie over/in die auto gegoten en/of (vervolgens) die brandversnellende substantie en/of die auto in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die substantie en/of die auto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval
brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of voor een naast die auto
geparkeerde auto en/of voor bovengenoemde woning met inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die woning bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij in of omstreeks het tijdvak van 8 februari 2011 tot en met 10 februari 2011 te Geulle, gemeente Meerssen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meermalen (telkens) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en/of met
brandstichting, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) een of meermalen (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd (zakelijk weergegeven) dat die [slachtoffer] en/of haar familieleden geslacht zou(den) worden en/of dat het huis van die [slachtoffer] en/of haar familieleden in brand zouden worden gestoken als zij lag(en) te slapen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij in of omstreeks het tijdvak van 24 februari 2011 tot en met 28 februari 2011 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, uit de woning [adres 3], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gasmeter met het serienummer 0011281913, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2011 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gasmeter voorzien van het serienummer 0011281913 en/of een gasmeter voorzien van het serienummer 6195035 voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het voorhanden krijgen van die gasmeter(s) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03/703045-09 en 03/700108-11
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 6 november 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. S.F.J. Bergmans, advocaat te Sittard.

Voetnoten

1.Wanneer met betrekking tot de zaak met dit parketnummer hierna wordt verwezen naar met paginanummer aangeduide delen uit processen-verbaal en andere stukken betreft dit de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, behorende bij het proces-verbaal van de Sociale Recherche Kerkrade en Sittard-Geleen, Regio Limburg-Zuid, Gemeente Kerkrade en Sittard-Geleen, met proces-verbaalnummer 400021822 d.d. 3 mei 2011.
2.Het geschrift, te weten een brief van de gemeente Sittard-Geleen d.d. 8 december 2005, nagekomen stukken, niet doorgenummerd.
3.Het geschrift, te weten een brief van de gemeente Sittard-Geleen d.d. 6 maart 2006, pagina 1559.
4.De geschriften, te weten rechtmatigheidsformulieren, pagina 469 tot en met 514 en de geschriften, te weten gegevensverklaringen Wwb, pagina 458 tot en met 468 uit dossiernummer 6, alsmede de geschriften, te weten gegevensverklaringen Wwb, nagekomen stukken, niet doorgenummerd.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2009, pagina 1605 tot en met 1660.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2011, pagina 5429, het geschrift, te weten een factuur van Cruise Travel, d.d. 16 september 2005, pagina 5467 tot en met 5469.
7.Bijlage 4.3 bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2011, pagina 5437.
8.Bijlage 4.3 bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2011, pagina 5437.
9.Het geschrift, te weten een overzicht International Card Services, d.d. 20 oktober 2009, pagina 1739 en 1741.
10.Het geschrift, te weten een factuur van [naam 10] Auto’s, d.d. 7 november 2009, pagina 5436.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2009, pagina 1553.
12.De geschriften, te weten rechtmatigheidsformulieren, pagina 514 tot en met 550 uit dossiernummer 6.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2009, pagina 1553.
14.Bijlage 3.7 bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 november 2010, pagina 5427.
15.Bijlage 3.2.2. bij proces-verbaal bevindingen d.d. 3 november 2010, pagina 5348.
16.Proces-verbaal van bevindingen bureau financiële recherche (kasopstelling) d.d. 9 februari 2011, pagina 5298.
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2009, pagina 1553.
18.Bijlage 3.2.2. bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 november 2010, pagina 5335 tot en met 5402.
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2009, pagina 1605 tot en met 1615.
20.Bijlage 3.7 bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 november 2010, pagina 5427.
21.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2011, pagina 5429 en bijlage 4.3 bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2011, pagina 5437.
22.Bijlage 4.3 bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2011, pagina 5437.
23.Bijlage 4.2 bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2011, pagina 5436.
24.Bijlage 4.3 bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2011, pagina 5437.
25.Het geschrift, te weten een factuur van Princess Cruises van 29 september 2005 tot en met 9 oktober 2005, pagina 3755 tot en met 3758.
26.Het geschrift, te weten een overzicht International Card Services, d.d. 20 oktober 2009, pagina 1739 en 1741.
27.Bijlage 3.2.2. bij proces-verbaal bevindingen d.d. 3 november 2010, pagina 5348.
28.Het geschrift, te weten Justitiële Documentatie d.d. 4 februari 2013, niet doorgenummerd.
29.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname d.d. 26 april 2010, pagina 3668, 3671 tot en met 3675.
30.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 18 februari 2010, niet doorgenummerd.
31.Proces-verbaal van onderzoek (vuur)wapens en munitie d.d. 27 april 2010, pagina 5851 tot en met 5853, 5861 en 5862.
32.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 18 februari 2010, niet doorgenummerd.
33.Proces-verbaal van onderzoek (vuur)wapens en munitie d.d. 27 april 2010, pagina 5850.
34.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 18 februari 2010, niet doorgenummerd.
35.Proces-verbaal van onderzoek (vuur)wapens en munitie d.d. 27 april 2010, pagina 5856 tot en met 5858.
36.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 18 februari 2010, niet doorgenummerd.
37.Proces-verbaal van onderzoek (vuur)wapens en munitie d.d. 27 april 2010, pagina 5858 tot en met 5861.
38.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 18 februari 2010, niet doorgenummerd.
39.Proces-verbaal van onderzoek (vuur)wapens en munitie d.d. 27 april 2010, pagina 5859 en 5860.
40.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 29 januari 210, pagina 5895.
41.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname d.d. 26 april 2010, pagina 3668 en 3673, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2010, pagina 5937 en het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 18 februari 2010, niet doorgenummerd.
42.Proces- verbaal van onderzoek (vuur)wapens en munitie d.d. 27 april 2010, pagina 5849 en 5854 tot en met 5856.
43.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 29 januari 210, pagina 5895.
44.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname d.d. 26 april 2010, pagina 3668 en het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 26 januari 210, niet doorgenummerd.
45.Proces-verbaal aanvraag NFI onderzoek d.d. 27 januari 2010, niet doorgenummerd.
46.Het geschrift, te weten het rapport van het NFI, d.d. 20 juli 2010, pagina 5889.
47.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 26 januari 210, niet doorgenummerd.
48.Proces-verbaal aanvraag NFI onderzoek d.d. 27 januari 2010, niet doorgenummerd.
49.Het geschrift, te weten het rapport van het NFI, d.d. 20 juli 2010, pagina 5889.
50.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 29 januari 2010, pagina 5895.
51.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2010, pagina 5981 tot en met 5983.
52.Proces-verbaal bevindingen d.d. 28 januari 2010, pagina 5936.
53.Processen-verbaal van aangifte van [naam 1] d.d. 20 januari 2009, pagina 5987, van [naam 2] d.d. 5 juni 2009, pagina 5989 en 5990, van [naam 3] d.d. 6 juni 2009, pagina 5994 en 5995, van [naam 4] d.d. 7 juni 2009, pagina 6005 en 6006, van [naam 5] d.d. 1 november 2009, pagina 6010 en 6011 en van [naam 6] d.d. 20 januari 2009, pagina 6014 en 6015.
54.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2010, pagina 6023.
55.Het geschrift, te weten de aangifte van Enexis B.V. d.d. 12 februari 2010, pagina 6026 en 6027.
56.Bijlage (fotomap) bij het geschrift, te weten de aangifte van Enexis B.V. d.d. 12 februari 2010, pagina 6037 en 6041 (bovenaan).
57.Bijlage bij het geschrift, te weten de aangifte van Enexis B.V. d.d. 12 februari 2010, pagina 6030 en 6031.