ECLI:NL:RBLIM:2013:8486

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
8 november 2013
Zaaknummer
03/702553-10
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordelingen wegens langdurige bijstandsfraude en witwassen

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 6 november 2013 door de Rechtbank Limburg werd behandeld, stond de verdenking van langdurige bijstandsfraude en witwassen centraal. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], had een auto, een BMW X5, op zijn naam staan, terwijl deze feitelijk in gebruik was bij [medeverdachte 1], die een bijstandsuitkering ontving. De rechtbank behandelde de zaak na meerdere zittingen, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie stelde dat de verdachte wist dat de auto en de bijbehorende kosten uit misdrijf afkomstig waren, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de illegale herkomst van de auto en de betalingen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de illegale herkomst van de auto en de betalingen, en dat hij de werkelijke eigenaar verhulde door de auto op zijn naam te zetten. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, en verklaarde de verdachte schuldig aan witwassen. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, en constateerde een schending van de redelijke termijn in de procedure, maar besloot hier niet in strafverminderende zin rekening mee te houden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de mogelijkheid voor de verdachte om binnen 14 dagen hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/702553-10
Datum uitspraak: 6 november 2013
Tegenspraak overeenkomstig artikel 279 Wetboek van Strafvordering
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Raadsman is mr. S.F.J. Bergmans, advocaat te Sittard.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 25 en 26 februari 2013. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de raadsman hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 6 maart 2013 is het onderzoek ter terechtzitting formeel gesloten. Op 20 maart 2013 werd de heropening van het onderzoek ter terechtzitting bevolen. De zaak is daarna inhoudelijk behandeld op 23 oktober 2013, waarbij de officier van justitie en de raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: een auto heeft witgewassen, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat deze auto uit misdrijf afkomstig was;
feit 2: een hoeveelheid geld heeft witgewassen, terwijl hij wist dat dit geld uit misdrijf afkomstig was.
De rechtbank merkt op dat zij kennelijke schrijffouten in de dagvaarding herstelt, aangezien dit mogelijk is zonder dat verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat de auto formeel op naam stond van verdachte, maar feitelijk in gebruik was bij [medeverdachte 1]. Nu [medeverdachte 1] een bijstandsuitkering genoot kunnen de gelden voor de aanschaf van deze auto niet anders dan uit misdrijf afkomstig zijn. Omdat verdachte tegen betaling als “katvanger” heeft gefungeerd, heeft hij ook deze gelden witgewassen, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van beide feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat er geen sprake was het verhullen of verbergen, nu de politie heeft vastgesteld dat [medeverdachte 1] de auto feitelijk in gebruik had.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de auto van misdrijf afkomstig was. Hij verkeerde immers in de veronderstelling dat sprake was van een legale herkomst, nu hij ervan uitging dat [medeverdachte 1] werkzaam was in een coffeeshop. Daarnaast is volgens de raadsman de constructie van het op naam stellen van de auto op een ander dan de feitelijke gebruiker in zijn geheel niet vreemd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs voorhanden is dat verdachte wist dat de ontvangen betalingen van misdrijf afkomstig waren. Daarnaast kan volgens de raadsman ook niet worden gesproken van het verhullen of verbergen, nu de kosten die verdachte voor de auto maakte immers maandelijks via een bankoverschrijving aan hem werden vergoed. Dat verdachte daarnaast ook nog een beloning ontving, is niet vastgesteld.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Tijdens een op 5 november 2009 gehouden grootschalige controle, onder andere gericht op witwassen, werd [medeverdachte 1] staande gehouden. [medeverdachte 1] reed op dat moment in een terreinauto BMW X5, met kenteken [XX-XX-XX]. [medeverdachte 1] verklaarde dat hij de auto van zijn neef had geleend. De auto stond sinds 21 april 2008 op naam van [verdachte], geboren op [geboortedatum], zijnde verdachte. Naar aanleiding van het profiel van [medeverdachte 1] werd hij vervolgens aangehouden ter zake witwassen. [2] De BMW werd in beslag genomen en doorzocht. In de auto trof de politie zes facturen aan van BMW-dealer “De Maassche BV”, die betrekking hadden op onderhoudsbeurten en/of reparaties aan de auto in de periode van 6 mei 2008 tot en met 9 juli 2009. Alle facturen stonden op naam van [medeverdachte 1]. [3]
Uit een factuur van Imex Cars & Trading d.d. 23 april 2007, gericht aan [medeverdachte 1], blijkt dat de auto werd gekocht door daarvoor een andere auto in te ruilen en een bedrag van € 25.000,00 bij te betalen. [4]
Navraag van historische gegevens bij het CJIB heeft uitgewezen dat [medeverdachte 1] meermalen is bekeurd als bestuurder van voornoemde BMW X5. Deze bekeuringen werden op 5 juni 2008 (2x) en 25 maart 2009 betaald van rekening [XXXX.XX.XXX 1] ten name van [medeverdachte 2], zijnde de partner van [medeverdachte 1]. [5] Ook bekeuringen op naam van verdachte, werden van dezelfde rekening op naam van [medeverdachte 2] betaald op 29 juli 2008, 17 september 2008 (2x), 26 maart 2009 en 5 mei 2009. [6] Ook werd geconstateerd dat van dezelfde rekening vanaf mei 2008 tot en met oktober 2009, met uitzondering van september 2008, iedere maand een bedrag wordt overgemaakt op de bankrekening met het nummer [XXXX.XX.XXX 2] ten name van “[verdachte]”. [7]
Medewerkers van de sociale recherche constateerden tijdens observaties (onder andere) in de maanden juli 2009 tot en met oktober 2009, dat de BMW X5 op de oprit van de woning aan de [adres 2], zijnde de woning van [medeverdachte 1], stond. [8]
[medeverdachte 1] ontving sedert 23 november 2007 een bijstandsuitkering naar de norm alleenstaande ouder met een gemeentelijke toeslag van de gemeente Sittard-Geleen. [9] [medeverdachte 1] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat de BMW op naam stond van verdachte, maar dat hij zelf in de auto reed en de kosten van de auto betaalde. [10]
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de BMW X5 sedert 21 april 2008 op naam was gesteld van verdachte, maar dat deze auto feitelijk in gebruik was bij [medeverdachte 1].
Verdachte ontving tussen 23 mei 2008 en 24 juni 2009 vrijwel maandelijks een bedrag van
€ 400,00 op zijn bankrekening. Dit bedrag werd overgemaakt vanaf bankrekeningnummer [XXXX.XX.XXX 1] ten name van [medeverdachte 2]. Als omschrijving werd vermeld: “[voornaam medeverdachte 1]”. Dit bedrag werd vanaf 23 april 2009 verhoogd tot € 640,00. Op 23 oktober 2009 vond de laatste overschrijving van € 640,00 van de bankrekening ten name van [medeverdachte 2] naar verdachtes bankrekening plaats. [11] [medeverdachte 1] woonde vanaf voorjaar 2008 samen met [medeverdachte 2]. [12]
De Belastingdienst incasseerde vanaf mei 2008 tot en met februari 2009 maandelijks afwisselend bedragen van € 174,00 en € 175,00 van verdachtes bankrekening in verband met verschuldigde wegenbelasting voor de BMW X5. [13] Daarnaast werd vanaf 16 mei 2008 maandelijks een bedrag van € 223,88 geïncasseerd door Fortis ASR Verzekeringen, met als kenmerk D053907617. [14] Dit betreft een verzekeringsvoordeelpakket, bestaande uit een doorlopende reisverzekering en een autoverzekering op naam van verdachte, betrekking hebbende op de BMW X5. [15]
Per 27 maart 2009 werd de wegenbelasting met € 10,00 per maand verhoogd. [16] Blijkens een afboeking op 2 april 2009 werd de premie van Fortis ASR Verzekeringen verhoogd naar
€ 456,37 per maand. [17]
Verdachte betaalde derhalve in eerste instantie per maand bijna € 400,00 (wegenbelasting ad € 174,00 en verzekeringspremie ad € 223,00). Verdachte ontving via de bankrekening van de partner van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], daarvoor maandelijks een vergoeding van € 400,00. Nadat de wegenbelasting en de verzekeringspremie waren verhoogd betaalde verdachte per maand € 640,00 (wegenbelasting ad € 185,00 plus verzekeringspremie ad € 456,37). Vanaf dat moment ontving verdachte via de bankrekening van [medeverdachte 2] een vergoeding van
€ 640,00. De maandelijkse vergoedingen waren derhalve nagenoeg gelijk aan de door verdachte maandelijks betaalde wegenbelasting en verzekeringspremie. Dat verdachte dus naast een vergoeding van zijn kosten nog een beloning van [medeverdachte 1] ontving voor het op zijn naam stellen van de auto heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen.
De rechtbank overweegt dat in het maatschappelijk verkeer de gebruiker van een auto wordt vermoed de eigenaar van dat voertuig te zijn. Vanzelfsprekend vallen de eigendom en het gebruik van een voertuig niet altijd samen. In dat geval zal sprake zijn van een bepaalde (rechts)verhouding tussen de eigenaar en de gebruiker. Daarbij kan gedacht worden aan een rechtsverhouding op basis van een leaseovereenkomst, of aan bruikleen op grond van vriendschaps- of familiebanden.
Verdachte heeft bij de politie slechts verklaard dat hij de auto aan [medeverdachte 1] had uitgeleend. Bij de rechter-commissaris verklaarde verdachte dat hij dacht dat [medeverdachte 1] in een coffeeshop werkte. De BMW en de daarmee samenhangende bedragen die aan hem werden vergoed bracht hij daarom niet in verband met illegaal geld. De rechtbank acht deze verklaringen niet aannemelijk voor de constructie die [medeverdachte 1] en verdachte met betrekking tot de BMW hebben opgezet. Zij woonden immers in dezelfde plaats, in dezelfde wijk (Broeksittard) en op relatief korte afstand (550 meter) van elkaar. Verdachte was een bekende van [medeverdachte 1] en moet dus hebben geweten van de handel en wandel van [medeverdachte 1], en van diens inkomenspositie.
Daarbij komt dat indien [medeverdachte 1] legale inkomsten zou hebben, er immers geen reden was om de auto op naam van verdachte te zetten. Verdachte moet dan ook hebben geweten dat de bedragen die gemoeid zijn met het bezit en het gebruik van een luxe terreinauto als een BMW X5 zich niet verdragen met de bestedingsruimte van een bijstandsgerechtigde. Er moeten dan ook andere, niet legale inkomsten zijn geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het dan ook niet anders kan dan dat verdachte zich heeft gerealiseerd dat het op zijn naam stellen en het daarmee samenhangende door hem betalen van wegenbelasting en verzekeringspremie voor voormelde luxe auto geen ander doel heeft gediend dat het op enigerlei wijze maskeren van de werkelijke niet-legale herkomst van de geldelijke middelen voor die auto.
Dit brengt de rechtbank tevens tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat de voor de verzekering en wegenbelasting aan verdachte vergoede bedragen eveneens een misdadige herkomst hebben gehad, dat hierdoor de werkelijke herkomst van die bedragen is verhuld dan wel verborgen en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve op grond van het vorenstaande het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.

in het tijdvak 21 april 2008 tot en met 5 november 2009, in de gemeente Sittard-Geleen, van een voorwerp, te weten een BMW X5, gekentekend [XX-XX-XX], heeft verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp, te weten [medeverdachte 1], was, door in voormelde periode de BMW X5, gekentekend [XX-XX-XX], op zijn naam te zetten, terwijl hij wist dat die BMW aan [medeverdachte 1] toebehoorde en zulks terwijl hij wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit misdrijf;

2.

in het tijdvak van 1 mei 2008 tot en met 30 november 2009, in de gemeente Sittard-Geleen, een voorwerp, te weten een maandelijks te ontvangen hoeveelheid geld, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, zulks terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1 primair:
witwassen;
ten aanzien van feit 2:
witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafoplegging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op de reguliere economie, omdat investeringen worden gedaan met vermeend legaal geld. Daardoor wordt de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstige schade toegebracht. Verdachte moet zich dan ook realiseren dat zijn gedrag niet getolereerd kan worden.
In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat uit het dossier niet gebleken dat hij enig voordeel heeft genoten voor het op zijn naam stellen van de personenauto. Voorts blijkt uit het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 februari 2013 dat verdachte niet eerder is veroordeeld. De rechtbank acht dan ook het opleggen van een taakstraf in de vorm van een werkstraf op zijn plaats, nu deze straf voldoende recht doet aan de strafwaardigheid van het gedrag van verdachte.
De rechtbank stelt ambtshalve vast dat sprake is van een schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op 26 januari 2010 is verdachte aangehouden, in verzekering gesteld en bij de politie als verdachte gehoord. Vanaf dat moment heeft hij redelijkerwijs kunnen verwachten dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld zodat de termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM op die dag is aangevangen. In beginsel dient binnen twee jaar in eerste aanleg een vonnis te volgen. Dat is hier niet het geval, want na eerdere terechtzittingen wordt ruim drie en een half jaar na aanvang van de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn uitspraak gedaan. De oorzaak van deze overschrijding is gelegen in de omstandigheid dat het Openbaar Ministerie getalmd heeft met het verstrekken van het volledige dossier aan de raadslieden van de medeverdachten. Nu de rechtbank aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van minder dan 100 uren zal opleggen, zal - ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (LJN BD2578) - bij de straftoemeting echter niet in strafverminderende zin rekening met deze overschrijding van de redelijke termijn rekening worden gehouden, maar volstaat de rechtbank met het constateren van deze overschrijding.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, opleggen.

6.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
  • beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van 2 uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, mr. L.P. Bosma en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 november 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks het tijdvak 21 april 2008 tot en met 5 november 2009, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een BMW X5, gekentekend [XX-XX-XX], de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten [medeverdachte 1], was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten de BMW X5, gekentekend [XX-XX-XX], voorhanden had, door in voormelde periode de BMW X5, gekentekend [XX-XX-XX], op zijn naam te zetten, terwijl hij wist dat die BMW aan [medeverdachte 1], in elk geval aan een ander, toebehoorde, zulks terwijl hij wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 21 april 2008 tot en met 5 november 2009, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een BMW X5, gekentekend [XX-XX-XX], de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp, te weten [medeverdachte 1], was, of wie bovenomschreven voorwerp voorhanden had, door in voormelde periode de BMW X5, gekentekend [XX-XX-XX], op zijn naam te zetten, terwijl hij wist dat die BMW aan [medeverdachte 1], in elk geval aan een ander, toebehoorde, zulks terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 mei 2008 tot en met 30 november 2009, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een (maandelijks te ontvangen) hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, zulks terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/702553-10
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 6 november 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. S.F.J. Bergmans, advocaat te Sittard.

Voetnoten

1.Wanneer met betrekking tot de zaak met dit parketnummer hierna wordt verwezen naar met paginanummer aangeduide delen uit processen-verbaal en andere stukken betreft dit de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, behorende bij het proces-verbaal van de Sociale Recherche Kerkrade en Sittard-Geleen, Regio Limburg-Zuid, Gemeente Kerkrade en Sittard-Geleen, met proces-verbaalnummer 400021822 d.d. 3 mei 2011.
2.Proces-verbaal aanhouding [medeverdachte 1] d.d. 5 november 2009, pagina 5037 en 5038.
3.Proces-verbaal van inbeslagname en onderzoek d.d. 28 september 2010, pagina 5045 in combinatie met de geschriften, te weten facturen van De Maassche BV, pagina 5048 tot en met 5056, alsmede kennisgeving van inbeslagneming auto d.d. 5 november 2009, ongenummerd opgenomen in het dossier in hoofdstuk 12.1 (klapper XXI).
4.Het geschrift, te weten een factuur van Imex Cars & Trading, d.d. 23 april 2007, pagina 4919.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 december 2009, pagina 1433 en 1436 in combinatie met de geschrift, te weten bankafschriften, pagina 1231 en 4870.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 december 2009, pagina 1434, 1435, 1436 en 1437 in combinatie met het geschrift, te weten bankafschriften, pagina 1233, 1237 en 4866, 4867, 4870 en 4871.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 december 2009, pagina 1207 en 1208.
8.Processen-verbaal van bevindingen d.d. 24 juli 2009, pagina 142 en 143 en d.d. 12 augustus 2009, pagina 156 tot en met 158, d.d. 23 oktober 2009, pagina 166 tot en met 176.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2009, pagina 1099.
10.Proces-verbaal van getuigenverhoor [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris d.d. 12 maart 2012, niet doorgenummerd.
11.Proces-verbaal van bevindingen bankafschriften bankrekeningnummer [XXXX.XX.XXX 1] t.n.v. [medeverdachte 2], pagina 1204, 1207 en 1208, alsmede proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens d.d. 20 september 2010, pagina 5101 met bijlagen op pagina’s 5179, 5188, 5192, 5196, 5201, 5205, 5210, 5213, 5216, 5218, 5220 (bedrag van € 230,00), 5221, 5224, 5227, 5233, 5244 en 5253.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], pagina 711.
13.Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens d.d. 20 september 2010, pagina 5101 met bijlagen op pagina’s 5179, 5189, 5192, 5196, 5202, 5205 en 5211.
14.Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens d.d. 20 september 2010, pagina 5101 met bijlagen op pagina’s 5179, 5181, 5186, 5190b, 5194, 5199, 5204, 5207, 5212, 5215 en 5217.
15.Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens d.d. 20 september 2010, pagina 5105 met bijlagen op pagina’s 5108 en 5110.
16.Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens d.d. 20 september 2010, pagina 5101 met bijlagen op pagina’s 5218, 5222, 5224, 5228, 5233, 5239, 5253 en 5258.
17.Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens d.d. 20 september 2010, pagina 5101 met bijlagen op pagina’s 5220, 5222, 5225, 5229, 5230, 5235, 5239 (bedrag van € 448,61), 5249 (bedrag van