ECLI:NL:RBLIM:2013:8374

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
03/700103-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens afpersing, wederrechtelijke vrijheidsberoving en overtreding van de Wet Wapens en Munitie

Op 6 november 2013 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing, wederrechtelijke vrijheidsberoving en overtreding van de Wet Wapens en Munitie. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 februari 2012 in Geleen, waar de verdachte met een vuurwapen dreigde en geld eiste van de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met geweld en bedreiging de slachtoffers heeft gedwongen tot de afgifte van 100 euro. Ondanks de ernst van de feiten, waarbij de verdachte een geladen vuurwapen gebruikte, besloot de rechtbank om een gevangenisstraf van 18 maanden op te leggen, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de psychische problemen van de verdachte. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de slachtoffers wederrechtelijk van hun vrijheid heeft beroofd door hen in een slaapkamer op te sluiten. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, wat in strijd is met de Wet Wapens en Munitie. De rechtbank weegt de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafmaat, evenals het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten, maar ook de context waarin deze plaatsvonden, wat leidde tot een deels voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700103-12
Datum uitspraak : 6 november 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2013.
De rechtbank heeft op 23 oktober 2013 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 10 februari 2012 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht,met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 100 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, in de woning gelegen aan de [adres] met een (vuur)wapen in de richting van een muur (boven de voordeur) en/of het plafond heeft geschoten, terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] op korte afstand van hem, verdachte, stond(en) en/of (vervolgens) een (vuur)wapen heeft gericht op voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of (vervolgens) een vuurwapen in zijn hand heeft gehouden, terwijl hij, verdachte, op korte afstand van die [slachtoffer 2] stond en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte gezegd: "nu moet ik 100 euro hebben, anders gebeuren er rare dingen", althans woorden van dergelijke aard en/of strekking;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 10 februari 2012 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een (vuur)wapen in de richting van de muur (boven de voordeur) en/of het plafond heeft geschoten, terwijl die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] op korte afstand van hem, verdachte, stonden en/of (vervolgens) een (vuur)wapen heeft gericht op die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) een vuurwapen in zijn hand heeft gehouden, terwijl hij, verdachte, op korte afstand van die [slachtoffer 2] stond en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte gezegd: "nu moet ik 100 euro hebben, anders gebeuren er rare dingen", althans woorden van dergelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 10 februari 2012 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, opzettelijk [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] met een vuurwapen in zijn hand heeft gesommeerd om een slaapkamer in te gaan en/of (vervolgens) de slaapkamer waarop die [slachtoffer 2] zich bevond, heeft afgesloten;
3.
hij op of omstreeks 10 februari 2012 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III, onder 1e, te weten
- een revolver, kaliber357, voorzien van de inscriptie Smith &Wesson, S&W.357 MAGNUM, made in U.S.A.
en/of
munitie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, categorie III, te weten
- 47 kogelpatronen voorzien van de inscriptie S&B .357 MAG en/of
- 10 hagelpatronen, voorzien van de inscriptie CCI, 38 SPL
voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het oogmerk heeft gehad om zich wederrechtelijk te bevoordelen.
De feiten 1 subsidiair, 2 en 3 kunnen volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De officier van justitie acht ter zake van feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen dat verdachte enkel het slachtoffer [slachtoffer 3] heeft bedreigd. Verdachte heeft het wapen gericht op het slachtoffer [slachtoffer 3] en vervolgens in het plafond geschoten. De officier van justitie verwijst in dit verband naar de verklaringen van de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], waaruit volgt dat verdachte bewust in het plafond heeft geschoten en niet op personen. Ter zake van feit 2 is de officier van justitie van mening dat verdachte [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] van hun vrijheid heeft beroofd, nu zij niet in vrijheid konden bepalen waarheen zij zich begaven en zij de woning niet konden verlaten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen. Verdachte wilde enkel een symbolische daad stellen. Ter zake feit 1 subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bedreiging van [slachtoffer 3] door een vuurwapen af te vuren. Niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het vuurwapen op [slachtoffer 3] heeft gericht, nu de ontkennende verklaring van verdachte betrouwbaarder is dan de wisselende verklaringen van [slachtoffer 3] ter zake. Verdachte moet van dit bestanddeel worden vrijgesproken. De verdachte moet volgens de raadsman ook worden vrijgesproken van de bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Uit de verklaringen wordt niet duidelijk waar [slachtoffer 1] zich bevond. Verdachte heeft evenmin zijn wapen op [slachtoffer 1] gericht. [slachtoffer 2] bevond zich weliswaar in de hal toen er geschoten werd, maar er werd in de tegenovergestelde richting geschoten.
De raadsman heeft ter zake van feit 2 aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat een aantal mensen kortdurend opgesloten is geweest. De raadsman verwijst in dit verband naar de verklaring van verdachte. Volgens de raadsman is er echter onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] van zijn vrijheid heeft beroofd. De raadsman wijst in dit verband naar de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer 1], inhoudende dat hij zich op het balkon schuilhield.
Ter zake van feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbankTen aanzien van feit 1 primair
Op 10 februari 2012 heeft een schietincident plaatsgevonden in een woning aan de [adres] te Geleen. Nadat de politie ter plaatse was gegaan, troffen zij aldaar [slachtoffer 3], [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] aan. Zij verklaarden allen dat [verdachte], zijnde verdachte, geschoten zou hebben. Verbalisanten zagen dat er een gat was in het stucwerk boven de voordeur van de woning. De plek van het inschot zat op een hoogte van 250 centimeter, gemeten vanaf de grond, en had een doorsnede van ongeveer 6 centimeter. [2]
[slachtoffer 2] heeft op 10 februari 2012 aangifte gedaan van een gewelddadige beroving. [slachtoffer 3] heeft op 5 april 2012 aangifte gedaan van bedreiging.
De verdachte heeft ter terechtzitting een uitgebreide verklaring afgelegd. Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij 100 euro aan [slachtoffer 1] had geleend en dat hij deze niet had terug gekregen. Hij ging die avond naar [slachtoffer 1] toe om het geld te halen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] op diens slaapkamer gesproken. Toen [slachtoffer 1] ging bellen om het geld te regelen, heeft verdachte de sleutel van deze slaapkamer naar de buitenzijde verplaatst. Verdachte is vervolgens naar de woonkamer gelopen, waarna [slachtoffer 3] hem heeft verzocht om te vertrekken. [slachtoffer 3] liep voor hem uit naar de voordeur. [slachtoffer 2] kwam vervolgens ook de kleine hal in, hetgeen verdachte naar eigen zeggen als bedreigend heeft ervaren. Hierop heeft verdachte het vuurwapen gepakt, het wapen in een vloeiende beweging van beneden naar boven bewogen en bewust boven de voordeur onder het plafond geschoten. Verdachte heeft verklaard dat hij daarna heeft gezegd: “Geef mij 100 euro, want anders gebeuren er rare dingen”. Volgens verdachte heeft [slachtoffer 2] hem toen 100 euro gegeven. Verdachte heeft zijn vuurwapen pas weggedaan, nadat hij het geld had ontvangen.
De rechtbank acht, mede gelet op de verklaring van verdachte en de bevindingen van de politie, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn vuurwapen in de muur boven de voordeur heeft geschoten. Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] hebben verklaard dat [slachtoffer 3] zich bij de voordeur bevond toen het schot werd gelost. [3] Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en verdachte volgt dat [slachtoffer 2] zich op dat moment ook in de kleine hal, vlakbij verdachte, bevond. [4] Ten slotte volgt uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dat [slachtoffer 1] zich vlak achter [slachtoffer 2] bevond toen het schot viel. [5] Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] in de hal op korte afstand van verdachte stonden toen hij het schot loste.
Verdachte heeft ontkend dat hij op enig moment zijn vuurwapen op [slachtoffer 3] heeft gericht voordat hij het schot heeft gelost. Ook heeft verdachte ontkend dat hij het vuurwapen op [slachtoffer 1] heeft gericht terwijl deze zich op het balkon bevond. [slachtoffer 2] heeft echter verklaard dat verdachte, voordat hij het schot loste, zijn wapen richtte op [slachtoffer 3]. [6] [slachtoffer 3] heeft zowel in zijn eerste verklaring, afgelegd vlak na het incident, als bij de rechter-commissaris consistent verklaard dat verdachte zijn vuurwapen op hem heeft gericht vóórdat het schot werd gelost. [7]
Gelet op de inhoud van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, voordat hij het schot heeft gelost, zijn vuurwapen op [slachtoffer 3] heeft gericht. Nu geen van de getuigen de verklaring van [slachtoffer 1] heeft ondersteund, acht de rechtbank dit bestanddeel – bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs – niet wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het feit dat verdachte het vuurwapen pas heeft weggedaan toen hij het geld had ontvangen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, terwijl hij het wapen in zijn hand hield, heeft gezegd: “Nu moet ik 100 euro hebben, anders gebeuren er rare dingen”.
De rechtbank dient de vraag beantwoorden of verdachte, onder de hiervoor wettig en overtuigend bewezen verklaarde omstandigheden, het strafbare feit ‘afpersing’ heeft gepleegd. Hiervoor is bepalend of verdachte het oogmerk heeft gehad om zich wederrechtelijk te bevoordelen door met geweld of dreiging daarmee [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van 100 euro.
Verdachte heeft over zijn beweegredenen verklaard dat hij het aan [slachtoffer 1] geleende geldbedrag terug wilde. Hij wilde daarmee een symbolische daad stellen. Het ging hem daarbij niet om het geldbedrag zelf. Verdachte wilde zijn relatie met [slachtoffer 1] beëindigen en het bovendien voor zichzelf onmogelijk maken om nog eens contact met [slachtoffer 1] op te nemen. Verdachte wilde ook op deze manier aan zijn vrouw bewijzen dat hij achter zijn keuze stond om bij haar te blijven. Verdachte heeft verklaard dat hij het geld daarom per se moest terugkrijgen. [8]
De rechtbank overweegt in dit verband dat het feit dat men redelijkerwijs kon menen recht te hebben op de betaling van een bedrag als het afgeperste, nog niet behoeft te betekenen dat men geen wederrechtelijke bevoordeling kan hebben beoogd. Dit oogmerk kan namelijk bestaan indien de verdachte moet hebben beseft dat hij door zijn handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre overschreed. In onderhavige zaak is door de officier van justitie en de verdediging betoogd dat geen sprake is van het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling, nu verdachte enkel een symbolische daad wilde stellen. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Dat verdachte met het verkrijgen van het geldbedrag een symbolische daad wilde stellen, impliceert juist dat zijn oogmerk was gericht op het verkrijgen van dat geldbedrag. Door de ontvangst van dit geldbedrag, hetgeen [slachtoffer 2] hem uiteindelijk heeft gegeven, heeft verdachte zichzelf ook feitelijk bevoordeeld. Onder bevoordeling dient immers elke verbetering van positie te worden verstaan.
Om deze reden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het oogmerk had om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] af te persen door te dreigen met geweld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het feit onder 1 primair wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
In zijn aangifte heeft [slachtoffer 3] verklaard dat hij, nadat het schot was gevallen, door verdachte naar een slaapkamer is gedirigeerd. Verdachte hield op dat moment het vuurwapen in zijn hand. [slachtoffer 3] is hierop naar de slaapkamer gerend. [9] De verklaring die [slachtoffer 4] bij de politie heeft afgelegd ondersteunt deze verklaring. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat [slachtoffer 3] de slaapkamer binnen kwam, waarin hij lag te slapen en dat [slachtoffer 3] zei dat er was geschoten. [slachtoffer 4] wilde in de gang gaan kijken, maar werd door verdachte een andere slaapkamer in gedirigeerd. Verdachte had op dat moment een vuurwapen in zijn hand. [slachtoffer 3] bevond zich ook in de kamer waarin [slachtoffer 4] werd gedirigeerd. Toen [slachtoffer 4] eenmaal in de kamer was, deed verdachte de deur dicht. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer 4] door het schot wakker was geworden. Verdachte heeft naar eigen zeggen vervolgens [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] vanuit de gang de slaapkamer in gedirigeerd, waarvan hij kort tevoren de sleutel aan de buitenzijde had geplaatst. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens de sleutel heeft omgedraaid.
Gelet op de inhoud van de verklaringen van [slachtoffer 4], [slachtoffer 3] en verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] van hun vrijheid heeft beroofd en hen daarvan enige tijd beroofd heeft gehouden.
[slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij, nadat het schot was gevallen, door verdachte samen met [slachtoffer 1] naar de andere slaapkamer is gedirigeerd. De deur van de slaapkamer ging vervolgens op slot. De deur bleef vervolgens een minuut dicht, waarna deze weer open ging.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 1] in een slaapkamer heeft opgesloten. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt door geen van de andere bewijsmiddelen ondersteund. Om deze reden zal de rechtbank verdachte van dit ten laste gelegde bestanddeel partieel vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank beide onderdelen van dit feit (vuurwapen en munitie) wettig en overtuigend bewezen gelet op:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 oktober 2013;
  • het omschrijvingsproces-verbaal relaterende een onderzoek aan een revolver, munitie/huls en munitie.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 10 februari 2012 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 100 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, in de woning gelegen aan de [adres]:
- een vuurwapen heeft gericht op [slachtoffer 3], en
- met een vuurwapen in de muur (boven de voordeur) heeft geschoten, terwijl die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] op korte afstand van hem, verdachte, stonden, en
- een vuurwapen in zijn hand heeft gehouden, terwijl hij, verdachte, op korte afstand van die [slachtoffer 2] stond en vervolgens heeft hij, verdachte gezegd: "nu moet ik 100 euro hebben, anders gebeuren er rare dingen";
2.
op 10 februari 2012 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met een vuurwapen in zijn hand heeft gesommeerd om een slaapkamer in te gaan en vervolgens de slaapkamer heeft afgesloten;
3.
op 10 februari 2012, in het arrondissement Maastricht, een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III, onder 1e, te weten
- een revolver, kaliber357, voorzien van de inscriptie Smith &Wesson, S&W.357 MAGNUM, made in U.S.A.
en
munitie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, categorie III, te weten
- 47 kogelpatronen voorzien van de inscriptie S&B .357 MAG en
- 10 hagelpatronen, voorzien van de inscriptie CCI, 38 SPL
voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de volgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:
afpersing
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met een in artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie gegeven verbod, meermalen gepleegd
Het misdrijf onder feit 1 primair is strafbaar gesteld bij artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder feit 2 is strafbaar gesteld bij artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder feit 3 is strafbaar gesteld bij de artikelen 26 juncto 55van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Uit de rapportage pro justitie d.d. 11 mei 2012 van J.K. Harts, psychiater, komt naar voren dat verdachte lijdt aan een recidiverende depressieve stoornis, trekken van een borderline en een theatrale persoonlijkheidsstoornis en van een partner-relatieprobleem. Er zijn volgens de psychiater geen aanwijzingen dat betrokkene ten tijde van de ten laste gelegde feiten een depressieve episode doormaakte of dat er sprake was van een depressie in remissie. De persoonlijkheids- en relatieproblemen waren wel aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Voornoemde problematiek was in geringe mate van invloed tijdens het plegen van het tenlastegelegde. De psychiater adviseert om verdachte op basis van de vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek en het partner-relatieprobleem licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De doorwerking van de psychopathologie in het onder 3 ten laste gelegde feit wordt volgens de psychiater als zeer gering beschouwd. Het advies luidt om betrokkene met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank maakt de conclusies van dit rapport tot de hare. Mede gelet hierop stelt zij vast dat verdachte strafbaar is, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

7.De oplegging van straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn strafeis rekening gehouden met de omstandigheden waaronder verdachte de feiten heeft gepleegd en de mate waaronder verdachte en zijn gezin onder de strafzaak hebben geleden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd zich te kunnen verenigen met de strafeis van de officier van justitie en heeft de rechtbank verzocht deze te volgen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing door met geweld te dreigen, aan vrijheidsberoving van twee personen en aan overtreding van de Wet wapens en munitie. Dit zijn ernstige strafbare feiten.
Verdachte is bewust met een geladen vuurwapen naar de woning van het slachtoffer, waar hij een kortstondige relatie mee had gehad, gegaan, om het geld dat hij hem had geleend terug te halen. Verdachte heeft niet alleen een medebewoner van de woning met dit vuurwapen bedreigd, maar ook daadwerkelijk het vuurwapen gebruikt en daarmee boven het hoofd van de medebewoner in de muur geschoten. Daarna heeft hij twee medebewoners gedurende korte tijd in een slaapkamer opgesloten. Verdachte is vervolgens met het geld en het vuurwapen naar huis gegaan. Thuis heeft hij het vuurwapen weer opgeborgen, met de resterende munitie.
De rechtbank heeft voor de straftoemeting aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het LOVS, waarin voor een overval op een woning met bedreiging van de bewoner een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren wordt genoemd. Het LOVS hanteert bovendien als oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een pistool een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, waarbij het dragen van een doorgeladen vuurwapen als strafverzwarende omstandigheid geldt. Gelet op de drie feiten die verdachte heeft gepleegd, zou de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel gerechtvaardigd zijn. De rechtbank acht de oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf bovendien recht doen aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank evenwel ook rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden waardoor deze strafzaak wordt gekenmerkt. Het handelen van verdachte was ingegeven door zijn persoonlijk leed. Verdachte worstelt reeds jaren met zijn seksuele geaardheid en ging gebukt onder schuldgevoelens vanwege zijn buitenechtelijke relatie en de gevolgen hiervan voor zijn huwelijk. Ter terechtzitting heeft verdachte op oprechte wijze spijt betuigd en inzicht getoond in de onjuistheid van zijn handelwijze. Voorts is de rechtbank gebleken dat verdachte zeer heeft geleden onder deze strafzaak.
De slachtoffers daarentegen hebben geen blijk gegeven ernstig geschokt te zijn geweest, hetgeen zich onder meer kenmerkt door het feit dat zij geen nadere informatie omtrent het verloop van de strafzaak wensten te ontvangen. De rechtbank houdt daarnaast ook rekening met het feit dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
De rechtbank geeft de officier van justitie in overweging om verdachte, gelet op de bijzondere omstandigheden van onderhavige zaak, met name de door de psychiater Harts genoemde borderline- en persoonlijkheidsstoornis, tijdens zijn detentiefase onder elektronisch toezicht te stellen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.P. Bosma, voorzitter, mr. F.A.G.M. Vluggen en
mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 november 2013.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700103-12
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 6 november 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman: mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL2440 2012015965 d.d. 6 maart 2012, en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2012, p. 9 en 10.
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 10 februari 2012, p. 14 en proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 februari 2012, p. 17.
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 10 februari 2012, p. 14.
5.Proces-verbaal van aangifte d.d. 10 februari 2012, p. 14 en proces-verbaal verhoor aangever d.d. 10 februari 2012, p. 21.
6.Proces-verbaal van aangifte d.d. 10 februari 2012, p. 14.
7.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 februari 2012, p. 17 en proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 16 november 2012, zonder doornummering, blad 2.
8.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 oktober 2013.
9.Proces-verbaal van aangifte d.d. 5 april 2012, p. 18B.
10.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 februari 2013, p. 25 en 26.
11.Omschrijvingsproces-verbaal relaterende een onderzoek aan een revolver, munitie/huls en munitie d.d. 18 februari 2012, p. 117 – 121.