In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van heling van kassalades, die mogelijk afkomstig waren van een gewapende overval. De overval vond plaats op 12 juli 2011 bij een supermarkt in Grubbenvorst. De verdachte werd verdacht omdat zij op de dag van de overval in de buurt van de vluchtauto werd gezien en er vermoedens bestonden dat zij de gestolen goederen in haar auto had geladen. Tijdens de zitting op 9 oktober 2013 werd de verdachte bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. M.J. van de Laar, en de officier van justitie presenteerde bewijs dat de verdachte in contact was geweest met haar medeverdachte en dat er onduidelijkheden waren in haar verklaringen.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte wist dat de goederen die in haar auto werden geladen, van diefstal afkomstig waren. De rechtbank stelde vast dat er geen kassalades in de auto van de verdachte waren aangetroffen en dat de verklaringen van getuigen niet concreet genoeg waren om de verdachte te veroordelen. De omstandigheden waaronder de verdachte met haar medeverdachte rondreed, waren niet dermate verdacht dat zij redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen gestolen waren. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Daarnaast zijn de benadeelde partijen, Jan Linders BV en een aangeefster, niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte niet werd veroordeeld. De rechtbank heeft de kosten van de vorderingen op nihil vastgesteld. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.