ECLI:NL:RBLIM:2013:8012

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
04-804231-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op supermarkt met diverse belastende omstandigheden en DNA-bewijs

Op 12 juli 2011 vond een gewapende overval plaats op de supermarkt Jan Linders in Grubbenvorst. De rechtbank Limburg heeft op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in deze zaak. De verdachte, samen met medeverdachten, heeft 12 kassalades met een totale waarde van €10.693,50 gestolen, waarbij geweld en bedreiging met een vuurwapen en een mes zijn gebruikt tegen de medewerkers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op basis van DNA-matches, telefoniegegevens en getuigenverklaringen op de vluchtroute van de overval is geplaatst. De rechtbank oordeelde dat de bewijswaarde van de afzonderlijke omstandigheden marginaal was, maar in onderling verband en samenhang voldoende was voor een bewezenverklaring. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van de vluchtauto, maar schuldig bevonden aan heling. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 26 maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De benadeelde partij, Jan Linders BV, kreeg een schadevergoeding toegewezen van €15.521,13, en de benadeelde [slachtoffer 2] kreeg €1.632,40 toegewezen voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 04/804231-11
Datum uitspraak : 23 oktober 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1],
Raadsvrouw is mr. H. van der Ende, advocaat te Venlo.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 9 oktober 2013.
De rechtbank heeft op 9 oktober 2013 gehoord: de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
1. hij op of omstreeks 12 juli 2011 in de gemeente Horst aan de Maas, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 12 kassalades (met daarin in totaal 10.693,50 EURO), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Jan Linders, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit het richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of het dreigend tonen van een mes en/of een honkbalknuppel aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of het vastbinden van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2]; (artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 12 juli in de gemeente Bergen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid kassalades heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van kassalades wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; (artikel 416/417bis Wetboek van Strafrecht)
2. hij in of omstreeks de periode van 11 juli 2011 tot en met 12 juli 2011 in de gemeente Venray, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking; (artikel 310 jo 311 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 12 juli 2011 in de gemeente Horst aan de Maas en/of de gemeente Bergen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een personenauto heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van die personenauto wist(en), althans redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof; (artikel 416/417bis Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat feiten 1 primair en 2 primair bewezen verklaard zullen worden.
Ter zake feit 1 heeft zij zich gebaseerd op de aangiftes, de camerabeelden, getuige [getuige 1], diverse processen-verbaal omtrent de achtervolging van de vluchtauto, het aantreffen van die auto, het aantreffen van goederen afkomstig van Jan Linders, het aantreffen van de sjaals en het DNA-onderzoek, alsmede het onderzoek naar de historische verkeersgegevens telefonie. In het bijzonder heeft zij verwezen naar partiële DNA-matches en de onderzoeksbevindingen dat verdachte blijkens de historische verkeersgegevens dezelfde route heeft afgelegd als de vluchtauto en zich gedurende lange tijd in de omgeving van de vluchtauto en de vermoedelijke bergplaats van de buit heeft opgehouden.
Ter zake feit 2 heeft zij zich gebaseerd op de betreffende aangifte, het frequente telefonisch contact in die nacht tussen verdachten, het feit dat verdachten in Venray wonen en dat ze met zijn drieën in betreffende auto hebben gezeten na de overval.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte integraal vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat slechts sprake is van aanwijzingen richting verdachte, maar dat deze onvoldoende zijn om te komen tot wettig en overtuigend bewijs.
Ter zake feit 1 heeft de raadsvrouw in het bijzonder aangevoerd dat het DNA-onderzoek onvoldoende houvast biedt, dat de camerabeelden te onduidelijk zijn en dat er verder geen onderzoeksresultaten uit het forensisch en telefonisch onderzoek zijn gebleken die belastend zijn voor verdachte. Voorts is onduidelijk gebleven wat met de buit gebeurd is.
Ter zake feit 2 heeft de raadsvrouw in het bijzonder aangevoerd dat er geen enkel bewijs voorhanden is voor diefstal dan wel heling van de auto.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De beslissing dat de onder 4.4. bewezen verklaarde feiten door de verdachte zijn begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Feit 1: overval supermarkt Jan Linders / heling kassalades
Aangiftes
[betrokkene] [2] deed op 13 juli 2011 aangifte en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik ben namens Jan Linders te Grubbenvorst gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik wil aangifte doen van diefstal met geweld bij de Jan Linders aan de [adres 2] te Grubbenvorst, gemeente Horst aan de Maas, gepleegd op 12 juli 2011 te 07.02 uur. De overvallers hebben 12 kassalades meegenomen. De totale inhoud van deze kassalades betreft € 10.693,50. In de 12 kassalades zaten ook nog postzegels met een totale waarde van € 320,70. Ik heb gisteren de camerabeelden vrijwillig ter beschikking gesteld aan de politie.”
[slachtoffer 1] [3] deed op 12 juli 2011 aangifte en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik ben werkzaam bij supermarkt Jan Linders aan de [adres 2] te Grubbenvorst, gemeente Horst aan de Maas. Ik ben 29 weken, dus duidelijk zichtbaar, zwanger. Vanmorgen, 12 juli 2011, omstreeks 06.50 uur, kwam ik aan in de [adres 2]. Ik zou om 07.00 uur beginnen met werken. Ik zag toen [voornaam slachtoffer 2] al voor de deur van de winkel staan. Iets voor 07.00 uur zijn we naar binnen gegaan. Toen we binnen waren moesten we zoals altijd even wachten totdat de automatische schuifeuren in het slot zouden vallen. Net voordat de deuren dicht gingen, kwamen er een paar jongens of mannen binnen. Ik was meteen gefocust op een man die een capuchon droeg en een zonnebril op had. Ik zag namelijk dat deze man een zwart handvuurwapen vast had. Deze man richtte dat vuurwapen op ons. Er werd iets geroepen van ‘dit is een overval’ en er werd tegen ons geroepen dat we op de grond moesten gaan liggen, wat we meteen deden. We lagen op de grond, tussen twee kassa’s in, op de buik. Omdat ik gezien had dat een van deze overvallers een vuurwapen had en een andere een honkbalknuppel werd ik erg bang. Ze vroegen schreeuwend naar de sleutel van de kluis; die wilden ze hebben. We moesten weer gaan staan en toen zijn we een stukje de winkel in gelopen. Uiteindelijk zei ik: ‘Op kantoor, op kantoor.’ [voornaam slachtoffer 2] nam dit meteen over. [voornaam slachtoffer 2] is toen met twee mannen naar het kantoor gelopen. Er bleef een man bij mij staan.
Ik kan de overvaller die bij mij bleef staan als volgt omschrijven: hij had een iel postuur, droeg een zwarte jas met capuchon, een sjaal over zijn mond en neus, een donkergrijze of zwarte joggingbroek, zwarte schoenen, smalle sneakers van stof met lakachtige stof aan de zijkanten, een witte en een zwarte handschoen en had hij een blanke houten honkbalknuppel bij zich.
Ik hoorde ondertussen de overvallers in het kantoor schreeuwen; ze zetten [voornaam slachtoffer 2] onder druk dat ze op moest schieten. Op een gegeven moment kwam een van de twee die met [voornaam slachtoffer 2] mee waren gegaan terug naar mij om een tiewrap te geven aan de overvaller die bij mij stond. Hij gaf hem de opdracht om mij vast te maken met die tiewrap. Uiteindelijk maakte de overvaller die bij mij bleef mijn polsen voor mijn buik vast aan elkaar met de tiewrap.
Op een gegeven moment liepen alle drie de overvallers naar de voordeur. Ik heb toen nog een keer goed gekeken naar de overvallers. De overvaller met het vuurwapen kan ik als volgt beschrijven: hij stond voorop, nam de leiding, gaf de meeste aanwijzingen en schreeuwde ook het meeste. Hij had een slank postuur en droeg ook een capuchon, donkere zonnebril en een sjaal voor zijn neus en mond. Volgens mij droeg hij allemaal donkere kleding.
De derde overvaller kan ik als volgt omschrijven: hij had een normaal postuur en was iets minder ingepakt dan de andere twee. Volgens mij droeg hij een petje. Hij had ook een zonnebril. Ik weet niet of hij een sjaal droeg. Hij droeg een bordeaux rode of paarse trainingsbroek. Ik heb niet gezien of hij een wapen bij zich had.
Ik zag dat de twee overvallers die in het kantoor waren geweest, kassalades bij zich hadden toen ze naar buiten liepen. Ik zag dat [voornaam slachtoffer 2] ook een tiewrap om haar polsen had, voor haar buik. Toen rende de overvaller die bij mij had gestaan naar de voordeur en ging hij weg. Ik bleef zitten en [voornaam slachtoffer 2] kwam voorzichtig omhoog en zei tegen me dat ze weg waren.”
[slachtoffer 2] [4] deed op 12 juli 2011 aangifte en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik ben werkzaam bij Jan Linders aan de [adres 2] te Grubbenvorst, gemeente Horst aan de Maas. Op dinsdag 12 juli 2011 omstreeks 06.45 uur kwam ik aan bij het werk. Ik zag dat op de parkeerplaats een donker groene Ford Escort station stond. Na enkele minuten kwam mijn collega [voornaam slachtoffer 1] en hebben we de gewone procedure afgehandeld met het binnengaan van de winkel. Op het moment dat de deur wilde sluiten, kwamen er drie personen schreeuwend door de deur rennen. Ik hoorde dat men tegen ons schreeuwde dat we op de grond moesten gaan liggen met het gezicht naar de vloer. Ik zag dat een persoon een groot mes in de hand had en dat een persoon een honkbalknuppel in zijn rechterhand had.
Ik hoorde dat deze personen riepen dat ze de sleutel van de kluis moesten hebben. Ik ben toen opgestaan en met twee personen naar de kluisruimte/kantoor gelopen. Dit waren de persoon met het mes en de grootste van de drie. Ik heb de kluis open gemaakt. Ik hoorde de twee personen achter mij dreigend roepen dat ik op moest schieten. Ik moest toen naast de kluis op de grond knielen en zag dat de derde persoon mijn handen ging boeien met behulp van drie tiewraps. Ik zag dat de persoon met het mes de kluisdeur openmaakte. Ik hoorde dat de derde persoon de opdrachten gaf en ik zag dat men vanuit de kluis vanalles in een grote blauwe Ikea tas deed. Ik hoorde dat men aan mij vroeg dat men papiergeld wilde hebben. Ik zei dat dat in de geldlades zat. Ik zag dat men een geldbakje/geldkistje leeg maakte en met kracht voor mij op de tafel gooide. In dit kistje zaten rolletjes kleingeld. Toen men alles uit de kluis had en in de blauwe Ikea tas had gestopt, moest ik opstaan en met de derde persoon mee lopen naar de uitgang en hem wijzen hoe de deur werkt. Ik liep met hem naar de deur en vertelde hem hoe de deur werkt. De persoon met het mes stond toen nog in het kantoor.
Daarna moest ik met hem mee komen en werd ik naar mijn collega gebracht die werd bewaakt door de persoon met de honkbalknuppel. Ik zag dat mijn collega [voornaam slachtoffer 1] op de grond zat in de winkel tussen de rijen met goederen. Ik moest naast haar op de grond gaan zitten en zag dat [voornaam slachtoffer 1] ook werd geboeid met tiewraps. Ik zag dat de derde persoon samen met de persoon met het mes naar buiten liep. Ik zag de persoon met de honkbalknuppel snel richting de uitgang gaan. Ik zag de personen wegrennen. Ik stond op en zag de personen bij de groene Ford Escort staan. Ik zag dat men in de groene Ford Escort stapte en zag deze met een flinke vaart wegrijden.
De personen die in de winkel kwamen, kan ik als volgt omschrijven:
de persoon met het mes, tenger postuur, droeg een capuchon, rood/blauw geweven sjaal voor de mond, vale rode broek, groen vest, bruin met beige schoenen.
de persoon met de honkbalknuppel, tenger postuur, droeg een zwarte stoffen trainingsbroek, een zwarte capuchon, een witte en een zwarte handschoen, laag model zwarte schoenen met glansstrepen van het merk Botticelli.
tenger postuur, zwarte muts, zonnebril, ik meen een zwarte sjaal voor de mond.”
De vluchtauto
Getuige [getuige 1] [5] verklaarde op 12 juli 2011 – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik woon op de [adres 3] te Grubbenvorst. Vanuit mijn woning heb je zicht op de parkeerplaats van de Jan Linders. Op 12 juli 2011 hoorde ik tussen 06.45 en 07.00 uur buiten wat geschreeuw. Ik zag voor de Jan Linders een voertuig staan. Ik zag dat hier een persoon instapte, welke een lang houtachtig voorwerp vasthield. Hij had een sjaal voor zijn gezicht. Ik zag toen nog een tweede persoon instappen. Deze had een paarsachtig shirt met korte mouwen. Hij was minder bedekt dan de eerste. Ik zag dat de auto toen wegreed over de parkeerplaats. Hij reed voor mijn huis langs. Ik zag dat het een groene Ford Escort was waarvan het kenteken begon met [kenteken 1].”
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [6] relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op
12 juli 2011 omstreeks 07.00 uur hoorden wij via de portofoon dat er bij de Jan Linders in Grubbenvorst een overval had plaatsgevonden. De overval zou door drie jongeren zijn gepleegd en de jongeren zouden zijn vertrokken in een groene Ford Escort of Mondeo, waarvan het kenteken moest beginnen met [kenteken 1]. Omstreeks 07.30 uur reden wij over de Rijksweg N271 ter hoogte van de Arizonastop te Bergen. Ik (verbalisant [verbalisant 1]) zag op dat moment een groene, ouder type, Ford Escort station tegemoet komen uit de richting Venlo. Ik keerde vervolgens de surveillanceauto en reed in de richting die de groene Ford Escort ook reed. Ik (verbalisant [verbalisant 2]) zag ter hoogte van het BP tankstation aan de Rijksweg N271 te Bergen de groene Ford Escort het fietspad oprijden richting Bergen. Wij reden vervolgens op de Rijksweg N271 richting Nijmegen daar wij op dat moment geen zicht meer hadden op het voertuig. Op de kruising van de Rijksweg met de Siebengewaldseweg gaven enkele arbeiders aan dat de Ford Escort de Siebengewaldseweg en vervolgens het Raadhuisplein was opgereden. Na enige tijd reden wij in het Bargapark te Bergen. Aldaar deelde een bewoner ons mede dat op het doodlopend gedeelte naar perceel Bargapark 88 een auto stond die zich daar had vastgereden. Wij zijn vervolgens het doodlopende gedeelte van het Bargapark richting perceel 88 opgereden en zagen toen een groene Ford Escort stationcar met kenteken [kenteken 1] met de voorwielen in het mulle zand vast staan. Wij hebben dit doorgegeven aan de meldkamer.”
Getuige [getuige 2] [7] verklaarde op 21 juli 2011 – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op dinsdag 12 juli 2011 reed ik op de N271 ter hoogte van de verkeerslichten in Bergen. Ik reed ongeveer 80 km/u en schrok, omdat rechts van mij een Ford station mij met hoge snelheid passeerde. Die Ford reed over het fietspad. Vlak na die auto kwam een achtervolgende politieauto met zwaailicht en sirene. Ik zag in een flits dat iets uit die Ford gegooid werd. Ik heb 112 gebeld en aangegeven wat ik had gezien. Nadien hoorde ik van uw collega’s dat er op mijn aanwijzing een pistool gevonden is. U vraagt mij of ik heb gezien hoeveel mensen er in de auto zaten. Ik zag drie personen.”
Getuige [getuige 3] [8] verklaarde op 27 juli 2011 – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik reed op 12 juli 2011 omstreeks 07.45 uur over de Keulerstraat te Bergen. Gezien vanaf de Rijksweg N271 kun je vanuit de richting Venlo rechtsaf Bergen inrijden, dan links over het Raadhuisplein en de straat rechtdoor is de Keulerstraat. Toen ik bij de eerste kruising was, zag ik achter mij een auto aankomen. Ik zag dat hij het Raadhuisplein af kwam knallen met hoge snelheid. Tot mijn verbazing kwam hij mij links met hoge snelheid voorbij. Ik zag dat het een oude auto was, een wat hoekig model zoals een Ford Escort station, donker groen van kleur. Er zaten twee personen voorin en een persoon achterin de auto. De auto reed met dezelfde snelheid door over de Keulerstraat in de richting van het Bargapark.”
Verbalisant [verbalisant 3] [9] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 12 juli 2011 omstreeks 07.27 uur ontving ik een sms bericht van Burgernet, waarin werd gevraagd om uit te zien naar drie personen en een personenauto in verband met een gewapende overval bij Jan Linders te Grubbenvorst. Om 07.51 uur ontving ik het bericht dat het vluchtvoertuig was aangetroffen aan de Oude Baan te Nieuw Bergen.”
Het sporenonderzoek ter plaatse en in de omgeving
Verbalisant [verbalisant 4] [10] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 13 juli 2011 werd door mij een forensisch onderzoek verricht aan een groene Ford Escort voorzien van kenteken [kenteken 1], in verband met een overval op een supermarkt op 12 juli 2011. Op de achterbank werd een sjaal aangetroffen. De sjaal werd veiliggesteld als spoor met SIN-nummer AACM0568NL.”
Bij dit proces-verbaal zijn diverse foto’s gevoegd. Op ‘Foto_12’ [11] is een sjaal zichtbaar. De rechtbank neemt waar dat op deze foto een smal gestreepte, grijs/witte, sjaal zichtbaar is.
Verbalisant [verbalisant 5] [12] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik werd op 12 juli 2011, omstreeks 08.30 uur, telefonisch in kennis gesteld van het aantreffen van een motorvoertuig. Het motorvoertuig was zeer waarschijnlijk gerelateerd aan een gewapende overval op supermarkt Jan Linders te Grubbenvorst eerder die dag. Om 10.05 uur werd door mij een forensisch onderzoek verricht in een bosperceel ter hoogte van Oude Baan 3 te Bergen. Deze locatie staat ook wel bekend als Bargapark. Ik zag op de plaats delict een personenauto Ford Escort 16V met het Nederlandse kenteken [kenteken 1]. Ik zag in de directe omgeving van de personenauto meerdere indruksporen van schoenprofielen in de ondergrond. Ik zag aan de rechterzijde van de personenauto diverse indruksporen, een geldrol en los muntgeld. Door mij relevant geachte sporen werden afgevormd. Een van deze sporen is weergegeven met markeringsbord 13 en SIN-nummer AADH9323NL. Waarschijnlijk zijn de daders vanaf de locatie van de auto, door de struiken, via het bospad, in de richting van de Oude Baan gelopen. Ik zag in de struiken tussen de personenauto en het bospad op diverse plaatsen los muntgeld en een geldrol liggen. Ik zag op het bospad op diverse plaatsen los muntgeld liggen en ik zag op het bospad diverse indruksporen van schoenprofielen in de ondergrond. Aan het einde van het bospad, ter hoogte van de Oude Baan, zag ik een geldrol liggen.”
Getuige [getuige 4] [13] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 12 juli 2011, omstreeks 16.00 uur, liet ik mijn hond uit. Ik liep het Bargapark in. Toen ik weer richting mijn huis liep, liep ik over het Bargapark ter hoogte van de woning van [getuige 5]. Ik keek daar naar rechts over het veld en zag daar achteraan links een auto staan. Ik zag direct dat er een vrouw bij stond. Ik liep naar [voornaam getuige 5]. We liepen samen naar de weg en stelden ons verdekt op. Ik zag een paar mannen aan komen lopen over het paadje. Ze maakten de kofferbak open en met z’n tweeën maakten ze een beweging alsof ze de inhoud van de, blauwachtige, soort boodschappentas in de kofferbak kiepten. Het volgende moment reed de auto in onze richting. Bij het passeren zag ik dat een vrouw de bestuurder was en een man rechts voorin zat. Ik gaf het kenteken door aan [voornaam getuige 5]. Het was een donkerrode Volkswagen Golf.”
Getuige [getuige 5] [14] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik ben woonachtig op het [adres 4] te Bergen. Op 12 juli 2011, omstreeks 16.10 uur, liep ik vanuit mijn woning naar buiten en werd ik aangesproken door mijn buurman, [getuige 4]. Deze vertelde mij dat er in het bos in auto geparkeerd stond. Hij vond dit vreemd. Vanuit mijn oprit had ik zich op die personenauto. Ik zag dat er een vrouw bij stond. Vanuit het bos zag ik vervolgens personen aan komen lopen. Ik zag vervolgens dat de kofferbak geopend was en dat een van de mannen de inhoud van een blauwe grote tas in de kofferbak gooide. In eerste instantie werd de blauwe tas met daarin een onbekende inhoud compleet in de kofferbak gelegd. Direct hierop werd de tas weer uit de kofferbak gehaald en leeg gemaakt. De inhoud was een soort van lade, kleur grijs. Ik heb meteen aan een geldlade denken. Ik zag vervolgens dat de personenauto wegreed. Ik noteerde het kenteken, [kenteken 2]. De personenauto was een rode Volkswagen Golf.”
Verbalisant [verbalisant 6] [15] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: Op 13 juli 2011 te 09.30 uur heb ik, speurhondengeleider, met politiespeurhond Kelly een onderzoek uitgevoerd in het bosgebied tussen de Burgermeester van Kempenstraat, de Oude Baan en de Siebengewaldseweg te Bergen. Tijdens het onderzoek met Kelly zag ik dat er verstoring van de plantengroei was kort na de T-splitsing van een zandpad, welke richting de achterzijde van perceel Siebengewaldseweg 104 te Bergen is gelegen. Ik zag dat na de plantengroei, ongeveer 10 meter van het pad af, enkele witte stukjes papier op de bosgrond lagen. Hierop heb ik Kelly aangezet tot zoeken en zag ik dat zij via de verstoring van die plantengroei direct naar het papier toe liep. Ik heb haar vervolgens aangeroepen tot blijven en ben naar dat papier gelopen. Hierop zag ik dat het een stukgescheurd A4 papier was met de tekst ‘Jan Linders Grubbenvorst Wisselgeld.’ Tijdens het bekijken van dat papier zag ik dat Kelly bij een boom welke ongeveer een meter van mij vandaan stond, haar neus tussen het aldaar liggend gestorte stro en oude aardappels stak. Hierop heb ik Kelly bij mij geroepen en stelde ik zelf aldaar een onderzoek in. Nadat ik het stro en de aardappels verwijderd had, zag ik dat daaronder verborgen een zwart/wit gestreepte sjaal met daaronder losse muntstukjes, rolletje verpakt muntgeld, een tiewrap en een bruinkleurige enveloppe lagen.”
Verbalisant [verbalisant 4] [16] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: “ Op 13 juli 2011 omstreeks 11.00 uur werd door mij een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een overval op een supermarkt, gepleegd op 12 juli 2011. Het onderzoek is verricht in een bosperceel gelegen achter het perceel Siebengewaldseweg 104 te Bergen. Naar aanleiding van een melding van een getuige werd door speurhondgeleider [verbalisant 6] in de omgeving van het Bargapark te Bergen een onderzoek ingesteld. Tijdens dit onderzoek kwam hij uit in een bosperceel achter perceel Siebengewaldseweg 104 te Bergen. Hier werden in de nabijheid van een composthoop diverse goederen aangetroffen. Mij werd verzocht deze goederen veilig te stellen. Ik zag (onder andere) een zwart/witte sjaal. Deze sjaal werd veiliggesteld als spoor AACM0560NL.”
Bij dit proces-verbaal zijn diverse foto’s gevoegd. Op ‘Foto_09’ en ‘Foto_10’ [17] is een sjaal zichtbaar. De rechtbank neemt waar dat op deze foto een zwart/witte, relatief breed gestreepte sjaal zichtbaar is.
De aanhouding van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
Verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] [18] relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 12 juli 2011, omstreeks 08.30 uur, kregen wij de opdracht te gaan naar Bergen in verband met een overval die in Grubbenvorst omstreeks 07.00 uur had plaatsgevonden. Wij zijn op zoek gegaan naar drie voortvluchtigen. Door ons werd via de bebouwde kom van Afferden de Spitsbrug opgereden, omdat de drie verdachte personen kennelijk in deze richting waren gevlucht. Na enkele honderden meters zagen wij dat er twee personen op de rijbaan van de Spitsbrug liepen in de richting van Afferden. Wij zagen dat deze personen voldeden aan de door de meldkamer opgegeven signalementen. Door ons werden deze twee personen aangesproken en vervolgens om 09.43 uur aangehouden. Zij gaven desgevraagd op te zijn genaamd [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].”
De schoenen en een pet
Verbalisant [verbalisant 9] [19] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 12 juli 2011 te 13.00 uur werd door mij een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een overval gepleegd op 12 juli 2011. Omstreeks 11.00 uur werd aan mij een hoeveelheid kleiding ter beschikking gesteld. Deze was afkomstig van de aangehouden verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De kleding werd per verdachte, per kledingstuk, afzonderlijk verpakt, aangeleverd. Onder andere de volgende stukken van overtuiging werden veiliggesteld:
  • SIN AADH9105NL: een paar schoenen, merk Botticelli, kleur zwart, verdachte [medeverdachte 1];
  • SIN AADH9095NL: een t-shirt, merk Calvin Klein, kleur paars, verdachte [medeverdachte 2];
  • SIN AADH9097NL: een pet, merk Lacoste, kleur zwart, verdachte [medeverdachte 2];
  • SIN AADH9098NL: een paar schoenen, merk Lacoste, verdachte [medeverdachte 2].
Verbalisant [verbalisant 10] [20] relateerde – zakelijk weergegeven – dat hij de bewakingsbeelden van de gewapende overval op 14 juli 2011 te Grubbenvorst heeft bekeken. Bij dit proces-verbaal zijn diverse kleurenprints van camerabeelden alsmede foto’s van kleding die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] droegen bij hun aanhouding gevoegd. Het proces-verbaal vermeldt – zakelijk weergegeven – dat foto’s 1, 1A, 3 en 5 prints van de camerabeelden zijn en dat op foto 2 een schoen zichtbaar is die [medeverdachte 2] droeg tijdens zijn aanhouding, dat op foto 4 een petje zichtbaar is dat [medeverdachte 2] droeg tijdens zijn aanhouding en dat op foto 6 een schoen zichtbaar is die [medeverdachte 1] droeg tijdens zijn aanhouding.”
De rechtbank neemt op deze foto’s [21] het volgende waar. Op foto 1 en foto 1A is zichtbaar een persoon met een donker gekleurde schoen met een lichtkleurige zool en met op de wreef drie dwarsstrepen. Op foto 2 (een schoen van [medeverdachte 2]) is zichtbaar een donker gekleurde schoen met een lichtkleurige zool en op de wreef drie dwarse klittenbandsluitingen. Op foto 3 is zichtbaar een persoon met een donkerkleurige pet, met aan de rechterzijde een afbeelding/logo en aan de achterzijde een kennelijk loshangend riempje van de sluiting. Op foto 4 (een pet van [medeverdachte 2]) is zichtbaar een zwarte pet, met aan de rechterzijde een afbeelding van een groene krokodil (zijnde een logo) en aan de achterzijde een deels loshangend riempje van de sluiting. Op foto 5 is zichtbaar een persoon met een donkerkleurige, relatief langwerpige schoen met een relatief spitse voorzijde en met op de bovenzijde lichtere plekken. Op foto 6 (een schoen van [medeverdachte 1]) is zichtbaar een smalle, donkerkleurige schoen van het merk Botticelli, die deels glanzend en deels mat is.
De Botticelli schoenen van [medeverdachte 1]
Verbalisant [verbalisant 11] [22] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 7 december 2011 ontving ik een gipsafvorming van een schoenafdrukspoor (SIN AADH9323NL) en een paar schoenen van het merk Botticelli (SIN AADH9105NL). De schoenen waren in beslag genomen onder verdachte [medeverdachte 1]. Op 13 december 2011 startte ik het vergelijkende schoenspooronderzoek. Gezien het weergegeven profiel, afmetingen en vorm van het spoor, komt de rechterschoen in aanmerking als veroorzaker van dit indrukspoor. Mij is gebleken dat het profiel overeenkomt, de afmetingen praktisch overeenkomen en de slijtage aan de rechterschoen ook is waargenomen in het schoenspoor. Onverklaarbare verschillen zijn niet waargenomen.”
Op 19 september 2011 toonden verbalisanten [verbalisant 10] en De Reuver aan aangeefster [slachtoffer 2] de zwarte Botticelli schoen van verdachte [medeverdachte 1].
Aangeefster [slachtoffer 2] [23] verklaarde hierop – zakelijk weergegeven – als volgt: “Deze schoen heb ik zo goed bekeken. Die schoen is voor mij tijdens het hele proces kenmerkend geweest. Hij is voor mij heel specifiek. Ik herken deze schoen aan de naam Botticelli en de combinatie zwart lak en mat, het glanzende plastic en de matte stof.”
Op 20 september 2011 toonden verbalisanten [verbalisant 10] en Brinkhuis ook aan aangeefster [slachtoffer 1] de zwarte Botticelli schoen van verdachte [medeverdachte 1].
Aangeefster [slachtoffer 1] [24] verklaarde hierop – zakelijk weergegeven – als volgt: “Die schoen heb ik bij de overval gezien. Die werd gedragen door diegene die bij mij stond. In mijn verklaring heb ik ook gezegd dat het een schoen was waarbij lak, ik zie nu dat het plastic is, en stof elkaar afwisselen. Er stond ook een merknaam op de zijkant, net als bij de schoen die u mij toont. Ik herken de schoen voor 100% zeker als dezelfde schoen die tijdens de overval werd gedragen door de overvaller die ik het beste heb gezien.”
De sjaals
Verder relateerde
verbalisant [verbalisant 10] [25] – zakelijk weergegeven – over de bewakingsbeelden in relatie tot de in de vluchtauto en in een composthoop aangetroffen sjaals. Bij dit proces-verbaal zijn diverse prints van camerabeelden alsmede foto’s van de sjaals gevoegd.
De rechtbank neemt op deze foto’s [26] het volgende waar. Op bijlage 1 is zichtbaar een persoon met een licht(grijs) gekleurde sjaal met witte accenten, kennelijk zijnde strepen. Op bijlage 2 (dezelfde foto als onder voetnoot 11) is zichtbaar een grijs/witte, smal gestreepte, sjaal. Op bijlage 3 is zichtbaar een persoon met een gedeeltelijke gezichtsbedekking die is voorzien van witte en naar het lijkt donkerkleurige strepen. Op bijlage 4 (dezelfde foto als onder voetnoot 17) is zichtbaar een zwart/witte, relatief breed gestreepte sjaal.
Het DNA-onderzoek
Op verzoek van de officier van justitie voerde het NFI een
DNA-onderzoekuit. Betreffende rapportage [27] vermeldt – zakelijk weergegeven – als volgt: “Het te onderzoeken materiaal betrof (onder andere) een sjaal aangetroffen in een composthoop (SIN AACM0560NL) en een sjaal aangetroffen op de achterbank (van de auto met kenteken) [kenteken 1] (SIN AACM0568NL). Beide sjaals bevatten in het midden een knoop. Deze knopen zijn losgehaald en de sjaals zijn aan beide zijden, in het midden waar de knoop zich bevond, bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn als AACM0560NL#01 en #02 en AACM0568NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Van het DNA in de bemonsteringen AACM0560#01 en #02 en AACM0568NL#02 zijn DNA-mengprofielen verkregen.”
Op verzoek van de officier van justitie voerde het NFI ook
aanvullend DNA-onderzoekuit. Betreffende rapportage [28] vermeldt – zakelijk weergegeven – als volgt: “De DNA-mengprofielen van het celmateriaal in de bemonsteringen AACM0560NL#01, AACM0560NL#02 en AACM0568NL#02 van de sjaals zijn vergeleken met de DNA-profielen van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en S.A. [verdachte]. Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt het volgende geconcludeerd: De DNA-profielen van [medeverdachte 2] en S.A. [verdachte] matchen met het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AACM0560NL#01. Het DNA-profiel van [medeverdachte 2] matcht met het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AACM0560NL#02. Het DNA-profiel van [medeverdachte 1] matcht met het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AACM0568NL#02. De aanwezigheid van (een relatief geringe hoeveelheid) celmateriaal van [medeverdachte 2] kan niet worden uitgesloten. Evaluaties van de wetenschappelijke bewijswaardes van de gevonden matches zijn niet uitgevoerd. In deze gevallen ontbreekt informatie om deze match statistisch te onderbouwen.”
Het pistool
Verbalisant [verbalisant 5] [29] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik werd op 12 juli 2011, omstreeks 08.15 uur, telefonisch in kennis gesteld van het aantreffen van een vuurwapen. Het vuurwapen was zeer waarschijnlijk gerelateerd aan een gewapende overval op supermarkt Jan Linders gelegen aan de [adres 2] te Grubbenvorst eerder die dag. Om 09.30 uur werd door mij een forensisch onderzoek verricht in de groenstrook naast een fietspad gelegen aan de Rijksweg te Bergen, ter hoogte van nummer 23. Ik zag in de groenstrook naast het alhier gelegen fietspad een op een vuurwapen gelijkend voorwerp liggen (AAAE3633NL). Ik zag dat een patroonhouder was aangebracht in het vuurwapen en heb ter plaatse de patroonhouder verwijderd. Ik zag dat er één patroon in de patroonhouder zat. Ik heb het vuurwapen ontladen en zag dat er een patroon in de kamer zat. Het wapen was dus doorgeladen.”
Verbalisant [verbalisant 12] [30] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 17 januari 2012 stelde ik, in mijn hoedanigheid als gecertificeerd taakaccenthouder vuurwapencriminaliteit, een onderzoek in aan een op 12 juli 2011 in beslag genomen voorwerp. Ik zag dat dit voorwerp een alarmpistool was. Bij onderzoek zag ik dat dit was voorzien van een loop, welke niet kennelijk verkort of geheel gevuld was en dat de loop voorzien was van een zogenaamde ‘sper.’ Dit wil zeggen dat de loop niet geheel gesloten is en dat er stoffen mee verschoten kunnen worden. Gezien bovenstaande is dit pistool geschikt om stoffen middels een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit een vuurwapen als bedoeld in artikel 1 sub 3 van de Wet wapens en munitie. Het heeft de vorm van een pistool en valt niet onder de categorie II, sub 2, 3 of 6 van de Wet wapens en munitie. Derhalve is dit een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II sub 1 van de Wet wapens en munitie.” Op een in dit proces-verbaal gevoegde foto staat betreffend wapen afgebeeld, voorzien van label met SIN-code AAAE3633NL."
In het bijzonder ten aanzien van [verdachte]
De verkeersgegevens telefonie
Verbalisant [verbalisant 10] [31] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 20 juli 2011 bevond ik mij bij de familie [verdachte]. Op mijn verzoek gaf moeder [verdachte] mij het telefoonnummer van haar zoon [voornaam verdachte]. Moeder deelde mij mede dat [voornaam verdachte] (naast [telefoonnummer 1] ook nog) gebruikt maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 2].”
Verbalisant [verbalisant 13] [32] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op verzoek van [verbalisant 10], recherche Venray, werd door mij een onderzoek ingesteld naar enkele bestanden met historische verkeersgegevens welke zijn opgevraagd naar aanleiding van een onderzoek betreffende een gewapende overval op supermarkt Jan Linders te Grubbenvorst gepleegd op 12 juli 2011 omstreeks 07.00 uur. Uit het onderzoek is gebleken dat [verdachte] in het bezit is geweest van telefoonnummer [telefoonnummer 2] en dat [medeverdachte 3] in het bezit is geweest van telefoonnummer [telefoonnummer 3]. Er werd een onderzoek gedaan naar de historische verkeersgegevens van verdachte [verdachte]. In bijlage 3 is een overzicht gevoegd van deze verkeersgegevens en in bijlage 4 is vervolgens een plattegrond zichtbaar gemaakt in welk geografisch gebied [verdachte] is geweest op 12 juli 2011.
Er vanuit gaande dat [verdachte] ook daadwerkelijk de mobiele telefoon met nummer [telefoonnummer 2] gebruikt heeft, blijkt hieruit:
  • dat [verdachte] zich op 12 juli 2011 tussen 07.19.16 uur en 07.46.21 uur heeft verplaatst van het geografisch gebied van cell id 26272 en 26271 naar het gebied van cel lid 5833. Kennelijk is [verdachte] komende vanuit de richting Well via de Rijksweg N271 naar Bergen gegaan;
  • dat [verdachte] op 12 juli 2011 te 07.21.23 uur heeft gebeld naar [medeverdachte 3], die op dat moment in Eindhoven was;
  • dat [verdachte] zich hierna tot 08.14.00 steeds bevond in het geografisch gebied van cell id 5833 en diverse telefonische contacten met [medeverdachte 3] heeft gehad;
  • dat [verdachte] zich op 12 juli 2011 om 08.26.29 uur bevond in het geografisch gebied van cel lid 49492 en om 08.29.39 weer in het geografisch gebied van cell id 5833. Kennelijk bevond [verdachte] zich in het gebied waar cell id 49492 en 5833 elkaar overlappen. Dit is een gebied ten Noorden van Bergen, wellicht in de omgeving van de Siebengewaldseweg;
  • dat [verdachte] zich op 12 juli 2011 tussen 08.26.39 uur en 12.11.38 uur steeds heeft opgehouden in het geografisch gebied van cell id 5833. In die tijdsperiode zijn er over en weer veel telefonische contacten geweest met [medeverdachte 3];
  • dat [verdachte] zich op 12 juli 2011 tussen 12.13.37 uur en 13.09.42 uur kennelijk heeft verplaats binnen een geografisch gebied waar cell id 5833 en 49492 elkaar overlappen of op een vaste locatie is geweest waar beide cell id’s elkaar overlappen. Dit is een gebied ten Noorden van Bergen, wellicht in de omgeving van de Siebengewaldseweg. In die tijdsperiode is ook weer diverse malen telefonisch contact geweest met onder andere [medeverdachte 3].”
Medeverdachte [medeverdachte 3] [33] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: “U houdt mij voor dat ik verklaard heb dat ik telefoonnummer [telefoonnummer 3] heb. Ik denk dat dit wel klopt. U houdt mij verder voor dat ik verklaard heb dat ik in het bezit ben van een rode Volkswagen Golf voorzien van kenteken [kenteken 2] en u vraagt mij of dat klopt. Ja. Op dinsdag 12 juli 2011 werd ik op mijn gsm gebeld door [verdachte]. Hij vroeg mij of ik naar hem toe wilde komen om ergens te gaan kijken in Bergen. Ik voelde mij die ochtend beroerd en ik ben in mijn pyjama in mijn Volkswagen naar Bergen gereden. Ik heb [voornaam verdachte] opgepikt bij een rotonde en ik heb hem achtergelaten bij een zandweg die Smal of Smaal heet. Ik reed via dezelfde weg terug in de richting van Eindhoven. Ik kwam voor 11.00 uur thuis en heb thuis mijn werk gebeld om mij ziek te melden. Ik had ook diarree en een blaasontsteking. Nadat ik mij ziek had gemeld, belde [voornaam verdachte] mij weer. [voornaam verdachte] vroeg mij toen of ik hem op kon komen halen op de plaats waar ik hem achtergelaten had in Bergen. Ik ben toen gelijk naar Bergen gereden. Ik heb daar wat rondgereden en kon [voornaam verdachte] niet vinden. Ik belde vervolgens [voornaam verdachte] en vroeg hem waar hij was. Uiteindelijk vond ik [voornaam verdachte] op de betreffende zandweg waar ik hem had achtergelaten. [voornaam verdachte] en ik zijn toen terug gereden naar de bakkerij van zijn ouders in Oostrum en daarna zijn we weer terug gegaan naar Bergen en is er gebeurd zoals ik eerder heb verklaard. Ik denk dat we nog anderhalf uur daar zijn gebleven.”
Medeverdachte [medeverdachte 3] [34] verklaarde eerder – zakelijk weergegeven – als volgt: “U vraagt mij wie er bij mij in de auto in Bergen was toen er spullen ingeladen werden. [verdachte]. Wij gingen naar Bergen en gingen ongeveer een half uurtje bij het Leukermeer zitten. Toen zei [voornaam verdachte]: “Kom, we gaan kijken wat er hier nog meer te doen is. Wij gingen naar een villawijk en daar kwam nog iemand. Toen werd het vaag wat er gebeurde. Ik vroeg verder niets, maar ik stond aan de zijkant. Die jongen zei dat hij hout in mijn auto geladen had. Ik stapte in, [voornaam verdachte] naast mij en die jongen zat al achterin. Wij reden vervolgens naar de bakkerij.”
Medeverdachte [medeverdachte 3] [35] verklaarde verder – zakelijk weergegeven – als volgt: “U vraagt mij wie ik in mijn eerdere verhoor bedoelde met [voornaam verdachte]. [verdachte]. U toont mij telefoongegevens betreffende telefoonnummer [telefoonnummer 2]. Ik herken de [telefoonnummer 2]. Dat was het nummer waar ik [voornaam verdachte] ([voornaam verdachte]) altijd op belde.”
Overwegingen van de rechtbank inzake feit 1
Op 12 juli 2011 omstreeks 07.00 uur vond een gewapende overval plaats op de supermarkt Jan Linders in Grubbenvorst. Later die ochtend werden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden en op 3 augustus 2011 werd ook [verdachte] aangehouden, allen op verdenking van betrokkenheid bij deze overval.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of [verdachte] daadwerkelijk een van de drie overvallers was. Op basis van voormelde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Direct na de overval werd gezien dat de daders vluchtten in een groene Ford Escort voorzien van een kenteken beginnend met [kenteken 1]. Vervolgens ontstond een achtervolging waarbij – naar later bleek – een vuurwapen uit die auto werd gegooid. Om 07.45 uur werd een soortgelijke auto met daarin drie personen gezien in Bergen. De betreffende auto werd korte tijd uit het zicht verloren, maar om 07.51 uur bleek dat een groene Ford Escort voorzien van kenteken [kenteken 1] verlaten was aangetroffen in het Bargapark te Bergen. In deze auto werd onder andere een sjaal aangetroffen en rondom deze auto werden diverse schoenafdruksporen aangetroffen. Voorts werden in de nabijheid van de auto diverse goederen in een composthoop aangetroffen waarvan enkele aan de supermarkt Jan Linders gerelateerd konden worden. In deze composthoop werd bovendien ook een sjaal aangetroffen. Uiteindelijk werden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] enkele kilometers van die auto vandaan rond 09.43 uur aangetroffen en aangehouden.
Schoenen [medeverdachte 1]
Zowel aangeefster [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] omschreven de schoenen van de dader met de honkbalknuppel op kenmerkende wijze, waarbij aangeefster [slachtoffer 2] expliciet de merknaam Botticelli noemde. Bij zijn aanhouding droeg [medeverdachte 1] zwarte Botticelli schoenen, welke nadien door beide aangeefsters herkend werden als de schoenen van een van de daders. Daarnaast werd in een vergelijkend schoenspooronderzoek geconstateerd dat de rechterschoen van [medeverdachte 1] karakteristieke overeenkomsten in profiel en slijtagesporen met het schoenspoor naast de vluchtauto vertoonde. Bovendien heeft de rechtbank kennis genomen van zowel de prints van de camerabeelden van de overval als van een foto van een van de schoenen die [medeverdachte 1] droeg bij zijn aanhouding. De rechtbank stelt vast dat de kenmerken - voor zover zichtbaar - op de camerabeelden overeenkomen met de schoen die [medeverdachte 1] droeg.
Sjaals
Tijdens de overval droeg elk van de daders een sjaal. In het dossier bevinden zich prints van camerabeelden waarop diverse sjaals zichtbaar zijn. Uiteindelijk zijn in en nabij de vluchtauto, tezamen met goederen die waren te relateren aan de Jan Linders, in totaal twee sjaals aangetroffen. De rechtbank stelt vast dat de kenmerken op deze sjaals – voor zover zichtbaar – op de camerabeelden, overeenkomen met de twee aangetroffen sjaals. Deze sjaals zijn bovendien onderworpen aan DNA-onderzoek, waarbij is geconstateerd dat een DNA-mengprofiel op de sjaal uit de auto matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 1]. Daarnaast kon de aanwezigheid van (een relatief geringe hoeveelheid) celmateriaal van [medeverdachte 2] niet worden uitgesloten. Een DNA-mengprofiel op de sjaal uit de composthoop matchte bovendien ook met [medeverdachte 2] en [verdachte].
Kleding [medeverdachte 2]
droeg bij zijn aanhouding donkerkleurige schoenen met een lichtkleurige zool, een paars t-shirt en een petje van het merk Lacoste. De rechtbank stelt vast dat de kenmerken van de schoenen en de pet op de camerabeelden – voor zover zichtbaar – overeenkomen met de schoenen en pet die [medeverdachte 2] droeg bij zijn aanhouding. Daarnaast droeg een van de daders op het moment dat hij in de vluchtauto stapte een paars shirt, hetgeen derhalve ook overeenkomt met het t-shirt dat [medeverdachte 2] droeg ten tijde van zijn aanhouding.
Telefoongegevens [verdachte]
De vluchtroute van de daders liep vanuit Grubbenvorst via de N271 naar Bergen en eindigde in het Bargapark te Bergen. Tussen Grubbenvorst en Bergen is onder andere Well gelegen. Uit de telefoniegegevens van verdachte zoals weergegeven leidt de rechtbank af dat [verdachte] zich tussen 07.19 en 07.46 uur kennelijk heeft bewogen vanuit de richting Well via de N271 naar Bergen – derhalve gelijk de vluchtroute van de daders – en dat hij zich vervolgens tot 08.14 uur bevond in de omgeving waar ook de vluchtauto is aangetroffen. Gedurende de rest van de ochtend heeft hij zich voortdurend opgehouden in een gebied ten noorden van Bergen.
De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte]’s bewegingen overeenkomen met de vluchtroute van de daders en dat hij zich nadien telkens heeft opgehouden in de omgeving van de vluchtauto en derhalve ook in de omgeving waar goederen zijn gevonden die te relateren waren aan de overval.
Conclusies
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de bewijswaarde van voormelde omstandigheden afzonderlijk bezien slechts marginaal is en dat deze omstandigheden op zichzelf niet direct zodanig zijn dat deze een verklaring van [verdachte] vergen. De rechtbank acht dit echter anders indien een en ander gecumuleerd, derhalve in onderling verband en samenhang wordt bezien.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn relatief kort na de overval lopend in het buitengebied van de gemeente Bergen aangetroffen op loopafstand van de vluchtauto en de verstopplaats van (een deel van) de buit, terwijl zij kleding droegen die overeenkomsten vertoont met de kleding zoals gedragen door de daders volgens de camerabeelden en de getuigen. Een ‘toevalligheid’ van samenzijn en aanwezigheid op de plaats van aanhouding acht de rechtbank daarmee zeer onaannemelijk. Daarnaast zijn er overeenkomsten tussen een schoenafdrukspoor bij de vluchtauto en een van de schoenen die [medeverdachte 1] droeg ten tijde van zijn aanhouding. Voorts blijkt uit de conclusies van het DNA-onderzoek dat het DNA dat is aangetroffen op een van de sjaals overeenkomsten vertoont met het DNA van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], terwijl het DNA dat op de andere sjaal is aangetroffen bovendien overeenkomt met het DNA van [medeverdachte 2] en [verdachte]. De aanwezigheid van [verdachte] in de vluchtauto en in nabij het betreffende bosgebied worden ondersteund door de telefoniegegevens en de verklaringen van [medeverdachte 3].
De combinatie van de voornoemde overeenkomsten en omstandigheden, leidt tot het oordeel dat voldoende wettige bewijsmiddelen voorhanden zijn om te kunnen komen tot bewezenverklaring.
Desalniettemin ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er contra-indicaties aanwezig zijn of dat er alternatieve scenario’s aannemelijk zijn geworden die leiden tot een andere conclusie. Deze contra-indicaties zijn in elk geval niet te vinden in de verklaringen van [medeverdachte 3]. Hieruit blijkt enkel een nogal vreemde gang van zaken, waarin [medeverdachte 3] tweemaal vanuit Eindhoven richting Bergen moest rijden om [verdachte] op te pikken, terwijl zij naar eigen zeggen behoorlijk ziek was.
Het gegeven dat de signalementen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet precies overeenkomen acht de rechtbank daarnaast van ondergeschikt belang, nu verdachten voldoende tijd hebben gehad zich om te kleden en zich te ontdoen van kleding en andere spullen die hen zouden kunnen linken aan de overval. Dat dit ook is gebeurd, blijkt wel uit het aantreffen van de sjaals op verschillende plaatsen. Deze ‘onvolkomenheden’ leiden de rechtbank dan ook niet tot een andere conclusie. De afwezigheid van concrete contra-indicaties sterkt de rechtbank daarentegen in haar overtuiging dat [verdachte] een van de daders is geweest. Te meer nu hij op geen enkele manier getracht heeft een verklaring te geven voor zijn aanwezigheid ter plekke en de belastende omstandigheden waarmee hij is geconfronteerd. Gelet hierop acht de rechtbank een alternatief scenario niet aannemelijk.
Al het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat [verdachte] een van de drie personen is geweest die samen met anderen de gewapende overval op supermarkt Jan Linders heeft gepleegd. De rechtbank acht derhalve het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
In het bijzonder inzake feit 2: diefstal / heling auto
Verbalisant [verbalisant 4] [36] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 13 juli 2011 werd door mij een forensisch onderzoek verricht aan een groene Ford Escort voorzien van kenteken [kenteken 1], in verband met een overval op een supermarkt op 12 juli 2011. Ik zag dat aan de raamstijl van het linker portier was gebroken met een onbekend voorwerp en ik zag dat de stuurkolomkappen waren verwijderd. Aan de achterzijde van het contactslot heeft men het contactmechanisme losgemaakt. Het stuurslot was kennelijk verbroken.”
[benadeelde] [37] deed op 12 juli 2011 aangifte en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik wens aangifte te doen van diefstal van mijn groene Ford Escort personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 1]. Op 11 juli 2011 omstreeks 18.00 uur parkeerde in de auto op de parkeerplaats voor mijn woning in Venray. Ik heb de auto vervolgens intact en afgesloten achtergelaten. Op 12 juli 2011 omstreeks 09.45 uur kreeg ik een telefoontje van de politie te Venray met de vraag of mijn auto nog op de parkeerplaats stond. Op dat moment zag ik dat de auto verdwenen was. Er lagen onder andere Ikea tassen in de personenauto. Ik heb niemand toestemming gegeven om mijn personenauto weg te nemen.
Overwegingen van de rechtbank inzake feit 2
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat om wettig en overtuigend bewezen te kunnen achten dat verdachte, al dan niet in vereniging, betreffende auto gestolen heeft. De enkele omstandigheid dat de telefoon van verdachte mogelijk in de buurt was van de plaats delict en het gegeven dat verdachte de auto gebruikt heeft als vluchtauto bij de overval is daarvoor onvoldoende. Verdachte zal derhalve vrijgesproken worden van feit 2 primair.
De rechtbank acht daarentegen wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de heling van die auto. De rechtbank heeft reeds geconcludeerd dat verdachte een van de daders was van de overval. Daarbij is ook gebleken dat verdachte en zijn mededaders gebruik hebben gemaakt van onderhavige auto. Deze auto was niet van een van de daders en uit voormelde bewijsmiddelen blijkt verder dat deze auto beschadigd was aan de raamstijl, de stuurkolom en het contactmechanisme. Hoewel verdachte of een ander zulks niet heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat het onder de gegeven omstandigheden niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat de gebruikte vluchtauto van diefstal afkomstig was. Hiermee komt de rechtbank tot bewezenverklaring van feit 2 subsidiair.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten laste van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
ten aanzien van feit 1 primair:
hij op 12 juli 2011 in de gemeente Horst aan de Maas, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 12 kassalades (met daarin in totaal 10.693,50 EURO), toebehorende aan Jan Linders, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit het richten van een vuurwapen op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of het dreigend tonen van een mes en/of een honkbalknuppel aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en het vastbinden van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2];
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
hij op 12 juli 2011 in de gemeente Horst aan de Maas en de gemeente Bergen, tezamen en in vereniging met anderen, een personenauto voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van die personenauto wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
ten aanzien van feit 1 primair:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
opzetheling
Het misdrijf onder 1 primair is strafbaar gesteld bij de artikelen 312 in verband met 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 2 subsidiair is strafbaar gesteld bij artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe heeft de raadsvrouw in het bijzonder ongevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, ondanks de ernst van het feit, niet meer passend is na een tijdsverloop en passieve houding van het Openbaar Ministerie als in onderhavige zaak.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een supermarkt. Het plegen van een overval houdt meer in dan het verwerven van waardevolle goederen. In dit geval werden de slachtoffers met geweld en onder bedreiging van een vuurwapen, mes en honkbalknuppel onder druk gezet en vastgebonden.
De rechtbank vindt het zorgwekkend dat verdachte, ondanks zijn nog relatief jonge leeftijd, is overgegaan tot het plegen van zo een ernstig feit. Verdachte heeft bij de feiten kennelijk enkel zijn eigen belang, te weten geldelijk gewin, voor ogen gehad. Dat de slachtoffers, waarvan er een bovendien 29 weken zwanger was, daarbij zeer angstige momenten hebben doorgemaakt op het moment dat zij bedreigd werden met de diverse wapens, was blijkbaar van ondergeschikt belang. Uit de verklaringen van de slachtoffers blijkt dat zij de gebeurtenissen niet alleen als traumatiserend hebben ervaren, maar dat dit ook negatieve gevolgen heeft gehad voor hun dagelijkse functioneren. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Gelet op de ernst van de feiten is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende strafmodaliteit en acht de rechtbank een gevangenisstraf van 30 maanden gerechtvaardigd.
Omstandigheden die in het voordeel van verdachte spreken, heeft de rechtbank niet geconstateerd. Verdachte is weliswaar niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en zou volgens de raadsvrouw zijn leven momenteel op orde hebben, maar dit maakt niet dat de rechtbank zal afwijken van haar uitgangspunt. Nu verdachte ook niet is ingegaan op een uitnodiging van de Reclassering acht de rechtbank een deels voorwaardelijke straf en eventueel reclasseringstoezicht ook niet geïndiceerd.
Wel zal de rechtbank rekening houden met het tijdsverloop in onderhavige zaak. Verdachte is aangehouden op 3 augustus 2011, terwijl thans ruim twee jaren later vonnis wordt gewezen, zonder dat hiervoor een te rechtvaardigen reden is aan te wijzen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in onderhavige zaak de redelijke termijn is overschreden, hetgeen volgens vaste rechtspraak dient te leiden tot strafvermindering. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze overschrijding in dit geval te leiden tot een strafvermindering van 4 maanden.
Alles overwegend acht de rechtbank dan ook een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, een gerechtvaardigde straf.

8.De benadeelde partij Jan Linders BV

8.1
De vordering
De benadeelde partij Jan Linders BV vordert ter zake feit 1 een materiële schadevergoeding van € 22.198,99 te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met veroordeling van verdachte in de proceskosten op basis van het liquidatietarief. De vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
1.
Diefstal van geld
10.554,43
2.
Diefstal van postzegels
320,70
3.
Extra uren medewerkers
1.760,00
4a.
Kosten nazorg: St. Doen
1.566,34
4b.
Kosten nazorg: beveiliging
2.423,55
5.
Gemiste omzet
3.000,00
6.
Gestolen kassalades
2.573,97
Totaal
22.198,99
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering toegewezen kan worden tot een bedrag van € 16.364,47 met dien verstande dat de post beveiliging niet voor toewijzing in aanmerking komt.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de verzochte vrijspraak, dan wel aangezien de behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit (art. 312 jo. 310 Sr) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter zake post 1. is ter zitting gebleken dat benadeelde mogelijk circa € 350,00 reeds heeft terug gekregen. Dit is echter onduidelijk en de rechtbank acht een aanhouding ter verduidelijking hiervan een onevenredige belasting van het strafproces. Gelet hierop zal post 1, deels niet-ontvankelijk worden verklaard, met bepaling dat de vordering slechts voor dit deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Voor het overige deel van € 10.204,43 is post 1. voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht eveneens posten 2. en 3. voor toewijzing vatbaar.
Post 4a. is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en zal derhalve worden afgewezen. Ter zake post 4b. merkt de rechtbank op dat het hier gaat om een tijdelijke maatregel waarvan de causaliteit met het strafbare feit voldoende is onderbouwd. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat deze post voor toewijzing vatbaar is, met dien verstande dat benadeelde de BTW kan verrekenen. Derhalve zal de rechtbank deze post toewijzen tot een bedrag van € 2.036,00.
Ter zake post 5. merkt de rechtbank op dat gederfde winst onder omstandigheden voor toewijzing vatbaar zou zijn, maar dat thans enkel de gederfde omzet weergegeven wordt, waardoor deze post onvoldoende is onderbouwd en derhalve zal worden afgewezen.
Inzake post 6. zal de rechtbank, rekening houdend met afschrijvingen, het schadebedrag naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 100,00 per lade, derhalve op een totaalbedrag van € 1.200,00, onder afwijzing van het overige.
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de vordering toewijsbaar is tot een totaalbedrag van € 15.521,13 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 12 juli 2011 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededaders, hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte hoofdelijk veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op (2 punten liquidatietarief tarief II à € 452,00 per punt =) € 904,00.
De rechtbank zal tevens aan verdachte, hoofdelijk, de verplichting opleggen aan de Staat te betalen een bedrag van € 15.521,13 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 12 juli 2011 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 112 dagen, ten behoeve van Jan Linders BV.

9.De benadeelde partij [slachtoffer 2]

9.1
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert ter zake feit 1 een schadevergoeding van € 5.482,40 te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met veroordeling van verdachte in de proceskosten op basis van het liquidatietarief. Zij heeft de materiële schade, exclusief de post kosten rechtsbijstand, op een bedrag van € 132,40 en de immateriële schade op een bedrag van € 5.350,00 gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal toegewezen dient te worden.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de verzochte vrijspraak, dan wel om matiging van de immateriële schadevergoeding.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit (artikel 312 jo. 310 Sr) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als
volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. De rechtbank is van oordeel dat een schadebedrag van € 1.500,00 redelijk is te achten. De vordering immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor toewijzing vatbaar tot een bedrag van € 1.500,00.
Voor het deel van de vordering dat voormeld bedrag overstijgt, is de vordering niet voor toewijzing vatbaar en zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de materiële schadevergoeding, die door verdachte niet is weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het materiële schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 132,40.
Derhalve is de vordering voor toewijzing vatbaar tot een totaalbedrag van € 1.632,40 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 12 juli 2011 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededaders, hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte hoofdelijk veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op (2 punten liquidatietarief tarief I à € 384,00 per punt =) € 748,00.
De rechtbank zal tevens aan verdachte, hoofdelijk, de verplichting opleggen aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.632,40 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 12 juli 2011 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 26 dagen, ten behoeve van [slachtoffer 2].

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 57, 310, 312 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 26 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij Jan Linders BV
- wijst deels toe de vordering van de benadeelde partij
Jan Linders BV;
- veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij Jan Linders BV (d.t.v. mr. E.E. Frenken), p/a Postbus 11, 5830 AA Boxmeer, te betalen een bedrag van € 15.521,13 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 12 juli 2011 tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering voor wat betreft
€ 350,00 inzake post 1., met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst af de vordering van de van de benadeelde partij voor het overige;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 15.521,13 te vermeerderen met de wettelijke rente subsidiair 112 dagen hechtenis, ten behoeve van de voornoemde benadeelde partij Jan Linders BV (art. 312 jo. 310 Sr), met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij niet opheft;
- bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 15.521,13 ten behoeve van voornoemde benadeelde partij daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij komt te vervallen;
- bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat – door (één van) verdachtes mededaders is voldaan;
- veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op € 904,00;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst deels toe de vordering van de benadeelde partij ;
- veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (d.t.v. mr. E.E. Frenken), p/a Postbus 11, 5830 AA Boxmeer, te betalen een bedrag van € 1.632,40 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 12 juli 2011 tot de dag der algehele voldoening;
- wijst af de vordering van de van de benadeelde partij voor het overige;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 1.632,40 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 12 juli 2011 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair 26 dagen hechtenis, ten behoeve van de voornoemde benadeelde partij [slachtoffer 2] (art. 310 jo. 312 Sr), met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij niet opheft;
- bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.632,40 ten behoeve van voornoemde benadeelde partij daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij komt te vervallen;
- bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat – door (één van) verdachtes mededaders is voldaan;
- veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op € 748,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. V.P. van Deventer en
mr. G.J. Krens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten als griffier en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 oktober 2013.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 04/804231-11
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 23 oktober 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd in de / het *** Detentieinstantie *** te
*** Vest.plaats detentieinstantie ***.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 9 oktober 2013 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
(tolk: bouwsteen 503)
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman/vrouwe mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van:
2.Proces-verbaal aangifte [betrokkene] d.d. 13 juli 2011, p. 142-145.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 12 juli 2011, p. 148-155.
4.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 12 juli 2011, p. 159-165.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 12 juli 2011, p. 189-190.
6.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 12 juli 2011, p. 244-245.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 21 juli 2011, p. 201-203.
8.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] d.d. 27 juli 2011, p. 209-211.
9.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 3] d.d. 12 juli 2011, p. 246-248.
10.Proces-verbaal sporenonderzoek verbalisant [verbalisant 4] d.d. 14 juli 2011, p. 96-111 van het dossier forensisch onderzoek.
11.Zie p. 105 van het dossier forensisch onderzoek.
12.Proces-verbaal sporenonderzoek verbalisant [verbalisant 5] d.d. 20 juli 2011, p. 39-78 van het dossier forensisch onderzoek.
13.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] d.d. 13 juli 2011, p. 196-197.
14.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5] d.d. 13 juli 2011, p. 198-200.
15.Proces-verbaal onderzoek speurhond verbalisant [verbalisant 6] d.d. 31 juli 2011, p. 84-85 van het dossier forensisch onderzoek.
16.Proces-verbaal sporenonderzoek verbalisant [verbalisant 4] d.d. 14 juli 2011, p. 86-95 van het dossier forensisch onderzoek.
17.Zie p. 93 van het dossier forensisch onderzoek.
18.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] d.d. 12 juli 2011, p. 250-252.
19.Proces-verbaal sporenonderzoek verbalisant [verbalisant 9] d.d. 15 juli 2011, p. 80-83 van het dossier forensisch onderzoek.
20.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 10] d.d. 26 juli 2011, p. 296-303.
21.Zie p. 297-303.
22.Proces-verbaal betreffende vergelijkend schoenspooronderzoek verbalisant [verbalisant 11] d.d. 20 december 2011, p. 125-135 van het dossier forensisch onderzoek.
23.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 20 september 2011, p. 166-169.
24.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 20 september 2011, p. 156-158.
25.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 10] d.d. 2 november 2011, p. 357.
26.Zie p. 358-361.
27.Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, nummer 2011.09.20.013 (aanvraag 002), d.d. 5 oktober 2011, opgemaakt en ondertekend door dr. R.J. Bink, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, p. 136-144 van het dossier forensisch onderzoek.
28.Een (aanvullend) deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, nummer 2011.09.20.013 (aanvraag 003), d.d. 27 maart 2012, opgemaakt en ondertekend door dr. R.J. Bink, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA.
29.Proces-verbaal sporenonderzoek verbalisant [verbalisant 5] d.d. 19 juli 2011, p. 33-38 van het dossier forensisch onderzoek.
30.(aanvullend) Proces-verbaal omschrijving wapens en munitie, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 12] d.d. 17 januari 2012, proces-verbaalnummer PL236E / 2011066017-126.
31.Proces-verbaal relaas verbalisant [verbalisant 10] d.d. 20 juli 2011, p. 289.
32.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ([verdachte]) d.d. 19 december 2011, p. 402-406.
33.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 26 juli 2011, p. 743-762.
34.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 19 juli 2011, p. 727-741.
35.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 12 september 2011, p. 763-773.
36.Proces-verbaal sporenonderzoek verbalisant [verbalisant 4] d.d. 14 juli 2011, p. 96-111 van het dossier forensisch onderzoek.
37.Proces-verbaal aangifte [benadeelde] d.d. 12 juli 2011, p. 170-173.