In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 27 september 2013 uitspraak gedaan over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader had verzocht om onbegeleide omgang met zijn kind, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming had geadviseerd om de huidige regeling van begeleide omgang van één uur per maand in stand te houden. De rechtbank oordeelde dat de vader en het kind recht hebben op onbelemmerd contact met elkaar, en dat de huidige begeleide omgang een tijdelijke maatregel is. De rechtbank stelde vast dat er een goede band is tussen de vader en het kind, en dat de belemmeringen voor omgang voornamelijk voortkomen uit de slechte communicatie tussen de ouders. De rechtbank wees erop dat de moeder, die onder behandeling staat van een psycholoog, een starre houding aanneemt en elk contact tussen de vader en het kind afwijst. De rechtbank besloot om een omgangsregeling vast te stellen met een opbouw in tijd, waarbij de contacten in de eerste drie maanden nog begeleid zullen zijn. De regeling voorziet in een geleidelijke uitbreiding van de omgang, met als doel de vader en het kind de kans te geven om een relatie op te bouwen zonder voortdurende begeleiding. De rechtbank benadrukte dat de ouders zelf hulpverlening moeten zoeken om hun communicatie te verbeteren, en dat het belang van het kind voorop staat. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.