Op 8 oktober 2013 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting. De verdachte, zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft op 28 mei 2013 een taxichauffeur, [benadeelde], opgelicht door zich voor te doen als een betalende klant. De zaak werd behandeld op de zittingen van 10 en 24 september 2013, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen was, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat er geen sprake was van een valse hoedanigheid.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 28 mei 2013 een taxirit had genomen naar de gevangenis in Vught, maar bij aankomst niet in staat was om te betalen. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, omdat deze in strijd was met eerdere verklaringen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte door het aannemen van een valse hoedanigheid de taxichauffeur had bewogen tot het verlenen van de dienst, wat oplichting opleverde. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging, dat zich baseerde op jurisprudentie over het aannemen van een valse hoedanigheid in andere contexten.
De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. De rechtbank hield rekening met het aanzienlijke strafblad van de verdachte en de noodzaak voor begeleiding door de reclassering. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.