ECLI:NL:RBLIM:2013:7520

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-13_24662_24663u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod van vreemdeling in vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 7 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De vreemdeling had zich gemeld voor het indienen van een reguliere verblijfsaanvraag, maar legitimeerde zich met een vals identiteitsdocument. Hierdoor werd hij eerst strafrechtelijk aangehouden en vervolgens in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een daadwerkelijk ingediende aanvraag en dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf had. Dit leidde tot de conclusie dat de staatssecretaris een terugkeerbesluit en een inreisverbod kon opleggen. De rechtbank bevestigde dat de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring kon worden gesteld, omdat er aanwijzingen waren dat hij zich aan zijn verwijdering zou onttrekken.

De rechtbank behandelde ook de vraag of de vertrektermijn van vier weken mocht worden verkort tot 0 dagen. De staatssecretaris had dit gedaan op basis van het risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er een risico bestond, gezien de vreemdeling eerder zonder zich te melden Nederland was binnengekomen en gebruik had gemaakt van valse documenten. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod ongegrond, evenals het beroep tegen de maatregel van bewaring.

De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf had en dat de staatssecretaris op basis van de wetgeving bevoegd was om de terugkeer en inreisverbod op te leggen. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13 / 24662 en AWB 13 / 24663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2013 in de zaken tussen

[eiser] eiser

(gemachtigde: mr. S.E.B. den Boer),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: drs. J.M.C. Vissers).

Procesverloop

Bij besluiten van 20 september 2013 heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring gesteld en hem in kennis gesteld van het feit dat hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten (het terugkeerbesluit). Tevens is eiser bij dat terugkeerbesluit een inreisverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar (het inreisverbod).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de aan hem opgelegde maatregel van bewaring (zaaknummer AWB 13 / 24662) en tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod (zaaknummer AWB 13 / 24663). Ingevolge het bepaalde in artikel 94, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) houdt dit beroep tevens een verzoek tot toekenning van schadevergoeding in.
Bij faxbericht van 27 september 2013 heeft verweerder nadere stukken ingezonden.
Eiser heeft op die datum zijn beroep gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod van gronden voorzien.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 1 oktober 2013. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig [tolk].
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een nadere reactie in te zenden. Verweerder heeft van deze gelegenheid bij faxbericht van 3 oktober 2013 gebruik gemaakt. Nog dezelfde dag heeft eiser hierop gereageerd.
Na daartoe van partijen verkregen toestemming heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

Zaaknummer 13 / 24663 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
1.
Op 19 september 2013 had eiser een afspraak bij verweerder om een reguliere aanvraag in te dienen voor verblijf bij zijn echtgenote en zijn kinderen, die sinds 6 augustus 2013 in het bezit zijn van een verblijfsvergunning op grond van het zogenoemde kinderpardon. Dit blijkt uit een door eiser overgelegde afspraakbevestiging van verweerder van 3 september 2013. In die brief is eiser er op gewezen dat hij na ontvangst van een negatief besluit in vreemdelingenbewaring kan worden gesteld en dat tegen hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod kan worden uitgevaardigd.
2.
Omdat eiser zich op 19 september 2013 legitimeerde met een paspoort met daarin een vervalst visum, is hij bij het loket waar hij de aanvraag wilde indienen (M50-loket) op grond van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht aangehouden. Op 20 september 2013 is het strafrechtelijk onderzoek beëindigd en is eiser aansluitend vreemdelingrechtelijk opgehouden. Diezelfde dag is tegen eiser om 17:10 uur een terugkeerbesluit met inreisverbod uitgevaardigd en is hij om 17:20 uur op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in vreemdelingenbewaring gesteld. Op 23 september 2013 is eiser, getuige het op die datum door hem ondertekende aanvraagformulier, in de gelegenheid gesteld een aanvraagformulier in te vullen. Op 24 september 2013 heeft verweerder aan eisers gemachtigde een herstelverzuimbrief gezonden en op 30 september 2013 is door eiser een ondertekende en aangevulde aanvraag naar verweerder gezonden.
3.
Gelet op hetgeen door eiser is aangevoerd, ziet de rechtbank zich eerst geplaatst voor de vraag of tegen een vreemdeling, die kenbaar heeft gemaakt een reguliere verblijfsaanvraag in te willen dienen en die zich daartoe bij verweerder meldt, een terugkeerbesluit kan worden uitgevaardigd.
4.
Op grond van artikel 61 van de Vw 2000 dient de vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, Nederland uit eigen beweging te verlaten binnen de in artikel 62 bepaalde termijn. Op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14, terwijl bij of krachtens de Vw 2000 uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist. Ingevolge artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) heeft het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft, tenzij de aanvraag een herhaalde aanvraag betreft. Uitzetting blijft niet achterwege, indien de aanvraag kan worden afgewezen op de grond dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
5.
Uit het vorenstaande volgt dat in eisers geval bij het indienen van een reguliere aanvraag op 19 september 2013 rechtmatig verblijf zou zijn ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is echter op 19 september 2013 geen sprake geweest van het daadwerkelijk indienen van een (reguliere) aanvraag. Daarvan is eerst op 23 september 2013 sprake geweest. De door een vreemdeling in persoon en ten overstaan van de autoriteiten kenbaar gemaakte wens om een reguliere aanvraag in te dienen, is hiertoe onvoldoende. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS: 2011:BT7120). Uit de omstandigheid dat voor asielaanvragen, gezien de wens om internationale bescherming te verkrijgen, een uitzondering is gemaakt en in die gevallen het enkel kenbaar maken van de wens een asielaanvraag in te willen dienen, rechtmatig verblijf oplevert, leidt de rechtbank af dat bij reguliere aanvragen eerst sprake kan zijn van rechtmatig verblijf bij daadwerkelijke indiening van de aanvraag. Het vorenstaande maakt dat eiser ten tijde van het uitvaardigen van het terugkeerbesluit met inreisverbod geen rechtmatig verblijf had en verweerder in beginsel aan hem op grond van artikel 62 van de Vw 2000 een terugkeerbesluit kon opleggen.
6.
Vervolgens ligt ter beoordeling voor of verweerder de vertrektermijn, die op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 vier weken bedraagt, mocht verkorten tot 0 dagen.
7.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 de EU onmiddellijk dient te verlaten. Aan de beslissing om eiser geen termijn te geven om vrijwillig te vertrekken en hem vervolgens per direct in bewaring te stellen, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, aangezien eiser:
  • Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
  • niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
  • in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
  • geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
  • een gevaar vormt voor de openbare orde, aangezien hij verdachte is van een misdrijf.
8.
De rechtbank overweegt dat eiser in 2006 hier te lande een asielaanvraag heeft ingediend onder de personalia [personalia 1], geboren op [geboortedag 1] en van Armeense nationaliteit. Na ommekomst van deze procedure heeft eiser Nederland (vanuit vreemdelingenbewaring) op 2 maart 2011 met de hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) zelfstandig verlaten. Vervolgens is eiser, aldus zijn eigen verklaring tijdens het gehoor inbewaringstelling, zonder zich te melden diverse keren Europa en Nederland ingereisd. Op 3 september 2013 is eiser wederom naar Nederland gekomen en is hij na een gesprek met zijn gemachtigde naar Frankrijk gereisd. Vanwege eerdervermelde afspraak op 19 september 2013 is eiser op 14 of 16 september 2013 Nederland weer ingereisd. Bij zijn aanmelding heeft eiser een paspoort met visum overgelegd ten name van [personalia 2], geboren op [geboortedag 2] en van Armeense nationaliteit. Hierover heeft hij verklaard dat hij bij zijn asielaanvraag geen documenten had en hij toen met opzet een andere naam heeft gebruikt. Voorts verklaart hij dat hij ook nog diverse andere personalia heeft gebruikt, maar dat de personalia in het paspoort zijn echte personalia zijn. Uit onderzoek van de Koninklijke Marechaussee is gebleken dat aan het paspoort zelf geen kenmerken van valsheid en/of vervalsing zijn aangetroffen. Het in het paspoort opgenomen Schengenvisum van Griekenland is vals bevonden. Datzelfde geldt voor de inreisstempels van Polen, Oostenrijk en Griekenland die in het paspoort staan.
9.
Op grond van voorgaande gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan het terugkeerbesluit ten grondslag heeft kunnen leggen dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. De rechtbank verwijst hiertoe naar eisers verklaring dat hij diverse keren zonder zich te melden Nederland is ingereisd. Dat eiser dacht dat hij zich vanwege de visa in zijn paspoort niet bij de Korpschef hoefde te melden, dient voor zijn rekening te komen. Bovendien zijn de visa door de Koninklijke Marechaussee vals bevonden. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder eveneens aan eiser mocht tegenwerpen dat hij in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten. Eisers stelling dat hij er niet van op de hoogte was dat de visa vals waren, maakt dit niet anders. De rechtbank acht deze stelling bovendien weinig aannemelijk, nu niet alleen de visa maar ook diverse inreisstempels vals zijn bevonden. Nu eiser geen (geldig) document in de zin van artikel 4.21 van het Vb 2000 heeft overgelegd, kan ook de grond standhouden dat hij zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden. Uit het thans voeren van een andere identiteit dan tijdens de eerdere asielprocedure volgt dat eiser niet dan wel onvoldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit en hij in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat. Eisers stelling dat hij vanwege zijn vrees voor de mensen voor wie hij op de vlucht was, hier te lande de achternaam van zijn moeder heeft opgegeven, acht de rechtbank geen rechtvaardiging voor het opzettelijk opgeven van valse personalia. Eiser is gehouden hier te lande juiste verklaringen over zijn identiteit af te leggen. Bovendien wordt hem meegedeeld dat vertrouwelijk wordt omgegaan met zijn verklaringen en daarnaast heeft eisers asielaanvraag niet geresulteerd in de afgifte van een verblijfsvergunning. Dat eiser onder zijn juiste personalia met de hulp van de IOM is uitgereisd en verweerder bij vertrek op de hoogte had kunnen zijn van eisers juiste personalia, maakt, nog daargelaten dat de IOM een zelfstandige organisatie is, niet dat eiser niet kan worden tegengeworpen dat hij op enig moment valse identiteitsgegevens heeft verstrekt. Onbestreden is voorts dat eiser niet in de Gemeentelijke Basisadministratie is ingeschreven, zodat van een vaste woon- of verblijfplaats geen sprake is. De grond dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, houdt reeds stand, nu een onderbouwing van het gestelde inkomen van eiser uit autohandel achterwege is gebleven. Tot slot is niet gebleken dat eiser niet langer verdacht wordt van het plegen van het misdrijf genoemd artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht. Eiser kan daarom worden tegengeworpen dat hij verdachte is van een misdrijf.
10.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en heeft hij op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 de vertrektermijn tot 0 dagen kunnen verkorten.
11.
Over het inreisverbod overweegt de rechtbank als volgt.
12.
Ingevolge artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 - voor zover hier van belang - vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is en op wie artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing is, indien de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000. Op grond van het vierde lid van artikel 66a van de Vw 2000 wordt het inreisverbod gegeven voor een bepaalde duur, die ten hoogste vijf jaren bedraagt. Zoals is bepaald in artikel 6.5a, vierde lid, van het Vb 2000 bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste vijf jaren, indien het betreft een vreemdeling die gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste reis- of identiteitspapieren.
13.
Aangezien het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond is, staat vast dat eiser de Europese Unie (EU) onmiddellijk dient te verlaten. Nu niet gesteld noch gebleken is dat eiser een gemeenschapsonderdaan is of op hem artikel 64 van de Vw 2000 van toepassing is, was verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000, in beginsel verplicht om tegen eiser een inreisverbod uit te vaardigen.
14.
De na het uitvaardigen van het terugkeerbesluit en inreisverbod ingediende en gecompleteerde reguliere verblijfsaanvraag ex artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) leidt niet tot rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Een vreemdeling jegens wie een inreisverbod is uitgevaardigd, kan immers op grond van artikel 66a, zesde lid, van de Vw 2000 geen rechtmatig verblijf hebben. Het terugkeerbesluit wordt door deze aanvraag dan ook niet aangetast. Verweerder had voorts geen aanleiding hoeven zien om op grond van zijn beleid, neergelegd in paragraaf A4/2.5.5 van de Vc 2000, ambtshalve het inreisverbod op te heffen. Vooralsnog is immers niet gebleken dat eiser voldoet aan alle voorwaarden voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
15.
Op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000 kan verweerder om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod. In artikel 6.5 van het Vb 2000 en paragraaf A4/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is een aantal gevallen opgenomen waarin het uitvaardigen van een inreisverbod achterwege wordt gelaten dan wel een uitgevaardigd inreisverbod wordt opgeheven. Zo is in paragraaf A4/2.2 van de Vc 2000 neergelegd dat geen inreisverbod wordt uitgevaardigd indien dit een schending van artikel 8 van het EVRM betekent. Voor de weging van deze aspecten is verwezen naar onderdeel B van de Vc 2000.
16.
De rechtbank overweegt dat eisers aanspraak op artikel 8 van het EVRM onderwerp van geschil is en beoordeeld dient te worden in de door eiser gevoerde verblijfsprocedure. Indien hieruit naar voren komt dat eiser op grond van artikel 8 van het EVRM in aanmerking moet worden gebracht van de door hem gevraagde verblijfsvergunning, zal verweerder op grond van voormeld beleid het inreisverbod ambtshalve opheffen. Gelet hierop ziet de rechtbank thans geen aanleiding in te gaan op de vraag of artikel 8 van het EVRM zich verzet tegen de uitvaardiging van het inreisverbod. De overige door eiser aangevoerde omstandigheden acht de rechtbank, gegeven de onder rechtsoverweging 8 beschreven gang van zaken, van onvoldoende gewicht voor het oordeel dat verweerder op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000 had moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod.
17.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep, voor zover dat is gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, ongegrond verklaren.
Zaaknummer 13 / 24662 (bewaring)
18.
Eiser is op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld in het belang van de openbare orde aangezien er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat eiser zich aan zijn verwijdering zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
19.
Verweerder heeft aan de maatregel ten grondslag dat eiser:
  • Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) heeft gehouden;
  • niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
  • in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
  • geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
  • een gevaar vormt voor de openbare orde, aangezien hij verdachte is van een misdrijf;
  • meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid.
20.
De rechtbank overweegt dat verweerder eiser terecht op grond van de a-grond van artikel 59 van de Vw 2000 in bewaring heeft gesteld. Van rechtmatig verblijf is immers, zoals in het vorenstaande is geoordeeld, geen sprake. Voorts kunnen de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, behoudens de op zitting door verweerder ingetrokken grond dat eiser meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid, de conclusie dat eiser zich aan zijn verwijdering zal onttrekken en hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert, dragen. Hiertoe verwijst de rechtbank naar het overwogene onder rechtsoverweging 9.
21.
Niet is gesteld dat een concreet zicht op verwijdering ontbreekt.
22.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de toepassing van de maatregel onrechtmatig is. Derhalve acht de rechtbank het beroep ongegrond en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
In beide zaken
23.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het inreisverbod ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen de inbewaringstelling ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2013.
w.g. mr. D.D.R.H. Lechanteur,
griffier
w.g. mr. drs. E.J. Govaers,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op: 7 oktober 2013

Rechtsmiddel

Voor zover de uitspraak is gericht tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor zover de uitspraak is gericht tegen de inbewaringstelling kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.