Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.de vennootschap naar Frans recht FROVIA SA,
[gedaagde sub 2],
mandataire judiciairein de
redressement judiciaire
[gedaagde sub 3],
administrateur judiciairein de
redressement judiciaire
1.De procedure
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
- de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende akte houdende aanvulling en wijziging van eis, alsmede conclusie van antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie,
- de akte ter rolle in conventie enkel houdende verweer tegen het verzet tegen de eiswijziging, tevens conclusie van dupliek in reconventie,
- de akte na dupliek in reconventie.
2.De feiten
In conventie en in reconventie
General Conditions of Sale and Delivery’ genoemd, prod. 3 bij de dagvaarding, hierna: ‘de algemene voorwaarden’).
Clause 1 - Applicabillity
Clause Expressément Résolutoire
Chambre Commerciale du Tribunal de Grande Instance) te Metz, Frankrijk, heeft op 19 oktober 2011 de
redressement judiciaireuitgesproken over het vermogen van Frovia, met benoeming van [gedaagde sub 2] tot
mandataire judiciaireen van [gedaagde sub 3] tot
administrateur judiciaire.
redressement judiciaireis als rechtsfiguur tot op zekere hoogte vergelijkbaar met de surseance van betaling naar Nederlands recht. Doel is het behoud van de onderneming van Frovia en het zo veel mogelijk aanzuiveren van de bestaande schulden. [gedaagde sub 3] heeft als
administrateur judiciairetot taak om tezamen met de oorspronkelijke bestuurder Frovia te besturen. Laatstgenoemde kan niet langer zelfstandig optreden. [gedaagde sub 2] heeft als
mandataire judiciairetot taak om de belangen van de schuldeisers en de werknemers te behartigen.
redressement judiciaire[eiseres]’s eigendomsvoorbehoud onverlet laat, dat het eigendomsvoorbehoud wordt beheerst door Nederlands recht, dat [eiseres] zich terecht op haar eigendomsvoorbehoud beroept en dat zij voornemens is om het bij haar aanwezige staal te laten taxeren en te verkopen, om te opbrengst te verrekenen met haar vordering op Frovia.
3.Het geschil
In conventie
alledoor [eiseres] aan Frovia verkochte staal haar eigendom blijft, zo lang nog
enigevordering van [eiseres] op Frovia onbetaald is, voor zover die vordering althans verband houdt met de koop en/of bewerking van staal.
redressement judiciairedient de rechtsgeldigheid van [eiseres]’s (verlengde) eigendomsvoorbehoud te worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EG) 1346/2000 van 29 mei 2000 (hierna: de Verordening). Op grond van het bepaalde in artikel 7 van de Verordening laat de
redressement judiciairehet eigendomsvoorbehoud van [eiseres] als verkoper onverlet, op voorwaarde dat het desbetreffende staal zich in Nederland bevond toen de
redressement judiciairevan Frovia op 19 oktober 2011 werd geopend. Dit laatste is het geval met betrekking tot alle staal waarop [eiseres] haar eigendomsrecht wil uitoefenen. Gelet op de inhoud van artikel 7 van de Verordening, en mede gelet op de keuze voor Nederlands recht in de algemene voorwaarden en op het bepaalde in artikel 10:128 BW, wordt het eigendomsvoorbehoud beheerst door Nederlands recht. Gelet hierop kan [eiseres] zich ook na het openen van de
redressement judiciaireterecht beroepen op haar (verlengde) eigendomsvoorbehoud.
redressement judiciairemaakt dit niet anders. Vergelijking met de Nederlandse rechtspraak ter zake (en met name met het arrest van de Hoge Raad van 8 november 1991, NJ 1992, 147, Nimox-Van den End q.q.) leert dat het mogelijk is om in het kader van een geding dat niet in de Faillissementswet is geregeld, een oordeel te krijgen over de gegrondheid van een vordering op de gefailleerde en om deze vordering van een executoriale titel te laten voorzien. In dit geval zijn dit oordeel en de daaraan te verbinden executoriale titel noodzakelijk om het door [eiseres] ingeroepen retentierecht tot zijn recht te laten komen.
redressement judiciairelaten het retentierecht en de toepasselijkheid van Nederlands recht daarop onverlet. [eiseres] betwist dat de
redressement judiciairetot gevolg heeft dat zij haar vordering op Frovia uitsluitend nog geldend kan maken door haar ter verificatie in te dienen bij de
administrateur judiciaire.
primairdat [eiseres] geen retentierecht heeft, althans
subsidiairdat [eiseres] geen retentierecht kan uitoefenen op de rollen en platen staal die eigendom zijn van Frovia en die zich bij [eiseres] bevinden;
redressement judiciaire.
redressement judiciaire. Uit het arrest van de Hoge Raad waarop [eiseres] zich in dit verband beroept (r.o. 3.2.7.), kan niet worden afgeleid dat een veroordelend vonnis buiten de
redressement judiciaireom door [eiseres] kan worden geëxecuteerd. Bovendien erkent Frovia c.s. de geldvordering (behalve waar het betreft de opslagkosten). De enige reden waarom [eiseres] de geldvordering instelt, is om een belang te creëren voor het inroepen van een retentierecht. Gelet op een en ander dient de vordering in conventie onder 1. te worden afgewezen.
redressement judiciaire. [eiseres] heeft daarom geen belang bij enig retentierecht. Het retentierecht geeft [eiseres] hoe dan ook niet het recht om zich het staal toe te eigenen, om het vervolgens te verkopen aan derden. Het belang van Frovia om het staal dat haar eigendom is te verkopen en om de opbrengst ervan te gebruiken in het kader van de
redressement judiciairedient zwaarder te wegen dan het belang van [eiseres] om haar vordering betaald te krijgen. In dit verband is ook van belang dat [eiseres] pas in haar conclusie van repliek in conventie een beroep heeft gedaan op haar retentierecht. Frovia hoefde met het inroepen ervan daarom geen rekening meer te houden.
4.De beoordeling
redressement judiciaireen de gevolgen daarvan.
redressement judiciairebetrokken bij Frovia. Hun positie behoeft daarom enige aandacht.
redressement judiciairevan Frovia. Omdat zij niet weet of en zo ja, wie van beiden (alleen of gezamenlijk) is aangewezen om Frovia in rechte te vertegenwoordigen, heeft [eiseres] zowel [gedaagde sub 2] as [gedaagde sub 3] meegedagvaard.
redressement judiciairein staat zijn om Frovia in rechte te vertegenwoordigen. In verlengde daarvan, zo veronderstelt rechtbank, zal [eiseres] ook die persoon of personen hebben willen dagvaarden die, in geval van een toewijzend vonnis, in staat is of zijn om de naleving daarvan te bewerkstelligen. Gelet op haar specifieke taak is niet komen vast te staan dat [gedaagde sub 2] tot het een en/of het ander in staat is. Ook [eiseres] lijkt dit inmiddels in te zien, nu zij zich waar het betreft de positie van [gedaagde sub 2] uiteindelijk refereert aan het oordeel van de rechtbank.
the goods supplied by us’wordt voorbehouden totdat
‘they’volledig zijn betaald. In de verklaring zouden na ‘
complet paiement’bewust niet de woorden
‘des marchandises’zijn opgenomen, om uit te drukken dat het wel degelijk de bedoeling was om een verlengd eigendomsvoorbehoud overeen te komen.
koopprijsvan door Frovia bij [eiseres] gekocht staal. Zou een dergelijke factuur onbetaald zijn gebleven, dan zou dat een beroep op het eigendomsvoorbehoud voor de desbetreffende partij staal kunnen rechtvaardigen.
bewerkingvan door Frovia bij [eiseres] gekocht staal onbetaald is gebleven. Frovia c.s. heeft gesteld (r.o. 3.6.8.) dat het eigendomsvoorbehoud dan niet relevant is en heeft in dit verband een beroep gedaan op de tekst van het eigendomsvoorbehoud. [eiseres] heeft daarentegen gesteld dat het eigendomsvoorbehoud een ruimere strekking heeft en heeft zich in dit verband beroepen op artikel 1.1. van de algemene voorwaarden.
‘vendeur’, ‘marchandises’), uitsluitend betrekking heeft op de betaling van de koopprijs. [eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de toepasselijke eigendomsvoorbehouden niettemin ruim moeten worden uitgelegd, in die zin dat rekening wordt gehouden met artikel 1.1 van de algemene voorwaarden. Een en ander betekent dat de facturen die betrekking hebben op de bewerking van door Frovia bij [eiseres] gekocht staal niet relevant zijn in verband met het eigendomsvoorbehoud.
opslagkosten. [eiseres] heeft gesteld dat zij tijdens het bestaan van de rechtsrelatie met Frovia niet afzonderlijk opslagkosten in rekening heeft gebracht; die waren inbegrepen in de bewerkingskosten. Pas na het verbreken van de zakelijke relatie heeft [eiseres], naar zij stelt, aan Frovia opslagkosten in rekening gebracht. Deze stellingen zijn door Frovia c.s. niet betwist. De rechtbank leidt hieruit af dat de afzonderlijke overeenkomsten met betrekking tot de koop en/of de bewerking van staal [eiseres] nimmer recht hebben gegeven op een afzonderlijke vergoeding voor opslagkosten. Eventuele aanspraken die [eiseres] dienaangaande geldend wil maken, zoals in de factuur van 17 juli 2012 (r.o. 3.2.2.), kunnen dus niet worden gebaseerd op de oorspronkelijke overeenkomsten. In verband met het eigendomsvoorbehoud zijn de opslagkosten daarom zonder belang.
redressement judiciaire. Mocht deze de executie van het verstekvonnis onmogelijk maken, of aan voorwaarden en beperkingen onderwerpen, dan zal dit onvermijdelijk ook gelden voor een nieuw vonnis, inhoudend een nieuwe veroordeling tot het betalen van
samenhangbestaat tussen vordering en verbintenis om de opschorting van de afgifte te rechtvaardigen.
samenhangalleen aanwezig is voor zover de vordering betrekking heeft op de bewerking van door Frovia elders ingekocht staal (r.o. 4.11.6., onder 2b) en de verplichting tot afgifte betrekking heeft op staal dat [eiseres] ter bewerking onder zich heeft (r.o. 4.11.7. onder I).
redressement judiciaire[eiseres] verplicht om haar vordering in dat kader geldend te maken, zodat zij geen belang heeft bij het uitoefenen van enig retentierecht.
redressement judiciaireals rechtsfiguur vergelijkbaar is met de Nederlandse surseance van betaling. Naar Nederlands recht staat vast dat de surceance niet werkt ten aanzien van de vordering van de schuldeiser die zijn retentierecht uitoefent (artt. 230 lid 3 en 232 aanhef en sub 1 Fw jo. art. 3:292 BW). In verband met de Nederlandse surceance van betaling is ook geen sprake van een indiening ter verificatie. Verder wijst de rechtbank erop dat het retentierecht naar Nederlands recht zelfs in het geval van een faillissement de schuldeiser nog een zekere bevoorrechte positie geeft. De rechtbank zal partijen in staat stellen om zich in de te nemen aktes nader uit te laten over de verhouding tussen het (door het Nederlandse recht beheerste) retentierecht en de (naar Frans recht af te wikkelen)
redressement judiciaire.De rechtbank dringt erop aan dat partijen hun stellingen deugdelijk onderbouwen, onder meer door te verwijzen naar relevante Nederlandse en Franse (en alsdan in de Nederlandse taal vertaald aan te leveren) wettelijke bepalingen en jurisprudentie.
redressement judiciaire.De rechtbank wijst erop dat de advocaat van Frovia in zijn brief aan de rechtbank van 7 juni 2013, waarin hij aandringt op het spoedig wijzen van vonnis, stelt dat [eiseres] zou hebben gekozen voor de ‘tweede optie’, inhoudende dat zij akkoord is gegaan met betaling van 30% van haar vordering, verspreid over twee jaren. De rechtbank wil vernemen of dit juist is en zo ja, welke consequenties dit volgens partijen heeft voor de vorderingen in conventie en in reconventie. De rechtbank wijst er op voorhand op dat een akkoord zoals door Frovia gesteld tot gevolg kan hebben dat de uitoefening van het retentierecht naar omvang wordt beperkt, met het oog op de proportionaliteit die dient te bestaan tussen
middel(opschorting) en
doel(de voldoening van de - eventueel vrijwillig verminderde - vordering).
5.De beslissing
16 oktober 2013voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 4.11.10., 4.11.12 en 4.11.13., waarna beide partijen op de rol van vier weken nadat deze aktes zijn genomen een antwoordakte kunnen nemen,