ECLI:NL:RBLIM:2013:7336

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
C-03-170345 C
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en toepasselijk recht bij staallevering tussen Nederlandse leverancier en Franse afnemer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen een Nederlandse staalleverancier en de Franse vennootschap Frovia SA. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd in Maastricht, heeft vorderingen ingesteld tegen Frovia en haar mandataire judiciaire en administrateur judiciaire, die zijn aangesteld in het kader van een redressement judiciaire in Frankrijk. De eiseres vordert betaling van een bedrag van € 1.517.345,89, vermeerderd met wettelijke rente, en stelt dat zij een eigendomsvoorbehoud heeft op de geleverde staalproducten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechtbank is gebaseerd op de forumkeuze in de algemene voorwaarden van de eiseres, die de rechtbank Maastricht aanwijzen als bevoegde rechter. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is op de overeenkomsten tussen partijen, waarbij het Weens Koopverdrag is uitgesloten.

De rechtbank heeft de feiten van de zaak in detail besproken, waaronder de herhaalde leveringen van staal door de eiseres aan Frovia, de overeenkomsten die zijn gesloten, en de omstandigheden rond de betalingsachterstanden van Frovia. De eiseres heeft zich beroepen op haar eigendomsvoorbehoud en retentierecht, terwijl Frovia c.s. verweer heeft gevoerd en heeft betwist dat er een verlengd eigendomsvoorbehoud is overeengekomen. De rechtbank heeft de juridische implicaties van het eigendomsvoorbehoud en het retentierecht onder de Nederlandse wetgeving beoordeeld, evenals de gevolgen van de Franse redressement judiciaire voor de vorderingen van de eiseres. De rechtbank heeft uiteindelijk de zaak aangehouden voor verdere behandeling en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten nader toe te lichten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/170345 / HA ZA 12-146
Vonnis van 18 september 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Maastricht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.A.L.M. van Dooren te Beek, Limburg,
tegen

1.de vennootschap naar Frans recht FROVIA SA,

gevestigd te 57530 Courselles-Chaussy, Frankrijk,
2.
[gedaagde sub 2],
in haar hoedanigheid van
mandataire judiciairein de
redressement judiciaire
van Frovia SA,
kantoorhoudende te 57000 Metz, Frankrijk,
3.
[gedaagde sub 3],
in zijn hoedanigheid van
administrateur judiciairein de
redressement judiciaire
van Frovia SA,
kantoorhoudende te 57070 Metz, Frankrijk,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M. Deckers te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Frovia c.s. worden genoemd. Gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie, zullen afzonderlijk Frovia, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende akte houdende aanvulling en wijziging van eis, alsmede conclusie van antwoord in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie,
  • de akte ter rolle in conventie enkel houdende verweer tegen het verzet tegen de eiswijziging, tevens conclusie van dupliek in reconventie,
  • de akte na dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald en wel nader op heden.

2.De feiten

In conventie en in reconventie

De rechtbank gaat uit van de volgende - tussen partijen vaststaande - feiten.
2.1.
Frovia heeft sedert 1995 bij herhaling coils (rollen) staal gekocht bij [eiseres]. De coils zijn vervolgens door [eiseres] bewerkt tot platen staal, waarna deze zijn afgeleverd bij (afnemers van) Frovia. Frovia heeft daarnaast staal bij [eiseres] gekocht dat door laatstgenoemde onbewerkt is afgeleverd bij (afnemers van) Frovia. Bij [eiseres] heeft verder door Frovia elders gekocht staal bij [eiseres] opgeslagen, voornamelijk om het door [eiseres] te laten bewerken. Ook dit staal is uiteindelijk door [eiseres] afgeleverd bij (afnemers van) Frovia.
2.2.
Partijen hebben voor iedere bij [eiseres] gekochte en/of te bewerken partij staal een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Al deze overeenkomsten, die elementen van koop en/of aanneming bevatten, worden beheerst door de - in de Engelse taal gestelde en aan Frovia tevens vertaald in de Franse taal ter beschikking gestelde - algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden (‘
General Conditions of Sale and Delivery’ genoemd, prod. 3 bij de dagvaarding, hierna: ‘de algemene voorwaarden’).
2.3.
De algemene voorwaarden bevatten, voor zover van belang, de volgende bepalingen:

Clause 1 - Applicabillity
1.1.
The General Conditions of Sale and Delivery are at all times applicable to all our legal acts with the buyer and/or client (further herein jointly referred to as: the Buyer) with regard to the sale and/or delivery of items, goods and services (further herein jointly referred to as “the Purchase” or the “Purchase Agreement”. All other conditions of the Buyer or third parties are explicitly excluded, unless we have agreed to these other condtions explicitly and in writing. Deviations from and/or additions to these General Conditions of Sale and Delivery shall only be binding if and insofar as this has been agreed in writing by our Management Board. The term “Seller” means separately as well as jointly: [eiseres] Metal Holding BV, [eiseres] Metaal Eygelshoven BV and [eiseres] Staalcentrum Maastricht BV.
1.3.
These conditions apply to all countries.
(…)
Clause 8 - Retention of title
8.1.
The goods supplied by us remain our full property untill they have been payed in full by or in behalf of the Buyer.
(…)
Clause 15 - Competent court
15.1.
All disputes (including those regarded as such by only one of the parties) which might occur with reference to the agreement or further agreements resulting from it, will be exclusively submitted to the District Court of Maastricht, unless in cases where we wish to submit such disputes to the opinion either of three arbiters, appointed and rendering a decision in accordance with the regulations of the Netherlands Arbitration Institute (N.A.I.) in Rotterdam, or to the court of the registered office of the Buyer.
Clause 16 - Applicable law
The agreement and the agreements resulting from it are exclusively governed by Dutch law. The provisions of the Vienna Convention of 11 April 1980, Bulletin of Treaties 1981, 84 and 1986, 61 are excluded.
2.4.
De bestuurder van Frovia heeft op 30 oktober 2008 een door [eiseres] aan Frovia toegezonden verklaring ondertekend en deze geretourneerd aan [eiseres]. De verklaring (prod. 6 bij de dagvaarding, hierna: ‘de verklaring’) luidt als volgt:

Clause Expressément Résolutoire
Réserve de Propriété
En cas de non-paiement à l’échéance le vendeur peut considérer celle-ci comme résolue de plein droit et sans mise de demeure.
Le vendeur se réserve la propriété des marchandises jusqu’au complet paiement.
Les risques sont à charge de l’acheteur.
Les acomptes pourront être conservés pour couvrir les pertes éventuellement à la revente.
Votre approuvé,
Date: 30/10/2008(datum handgeschreven, rechtbank)
Lieu: Courcelles-Chaussy(plaatsnaam handgeschreven, rechtbank)
(handtekening)
Signature
(stempel)
< cachet de votre enterprise >
2.5.
Frovia heeft [eiseres] voor een deel betaald voor het staal en/of de bewerking daarvan; voor een ander deel is dit niet gebeurd. In augustus 2011 heeft [eiseres] enkele overeenkomsten met Frovia ontbonden. Ter zake de desbetreffende partijen staal heeft [eiseres] creditnota’s verzonden aan Frovia.
2.6.
Ter zake andere, eerder gesloten overeenkomsten heeft [eiseres] in rechte aanspraak gemaakt op betaling. Bij verstekvonnis van deze rechtbank van 9 november 2011 (hierna: het verstekvonnis) is Frovia - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van € 1.487.688,95, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2011 en de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen.
2.7.
[eiseres] heeft tot op heden coils en platen staal onder zich die, bij het voortduren van de rechtsrelatie tussen partijen, uiteindelijk zouden zijn afgeleverd bij (afnemers van) Frovia. In totaal gaat het om 1.423.851 kg staal.
2.8.
De rechtbank (
Chambre Commerciale du Tribunal de Grande Instance) te Metz, Frankrijk, heeft op 19 oktober 2011 de
redressement judiciaireuitgesproken over het vermogen van Frovia, met benoeming van [gedaagde sub 2] tot
mandataire judiciaireen van [gedaagde sub 3] tot
administrateur judiciaire.
2.9.
De
redressement judiciaireis als rechtsfiguur tot op zekere hoogte vergelijkbaar met de surseance van betaling naar Nederlands recht. Doel is het behoud van de onderneming van Frovia en het zo veel mogelijk aanzuiveren van de bestaande schulden. [gedaagde sub 3] heeft als
administrateur judiciairetot taak om tezamen met de oorspronkelijke bestuurder Frovia te besturen. Laatstgenoemde kan niet langer zelfstandig optreden. [gedaagde sub 2] heeft als
mandataire judiciairetot taak om de belangen van de schuldeisers en de werknemers te behartigen.
2.10.
Bij brieven van 17 en 28 november 2011 heeft de advocaat van [eiseres] zich gewend tot [gedaagde sub 3], met het verzoek om het eigendomsvoorbehoud van [eiseres] te erkennen. Bij brief d.d. 6 januari 2012 aan de advocaat van [eiseres] heeft [gedaagde sub 3] geantwoord. Deze brief (prod. 8 bij de dagvaarding) luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘(…)
Vous avez fait valoir le droit de réserve de propriété pour le compte de la Société [eiseres] STAAL ou [eiseres] METAAL.
Je vous rapelle que la Loi française s’impose dans le cadre de cette clause de réserve de propriété et vous informe par la présente que je n’acquiesce pas à ladite revendication faite au titre d’une clause de réserve de propriété.
En cas de contestation, il vous appartient de saisir Monsieur le Juge-Commissaire conformément aux dispositions de l’article L.624-17 du code de commerce et vous rappelle que toute autre décision autre de votre part engage votre propre responsabilité.’
2.11.
In de brief d.d. 9 januari 2012 van de advocaat van [eiseres] aan [gedaagde sub 3] (prod. 9 bij de dagvaarding) heeft [eiseres] zich, onder meer en samengevat, op het standpunt gesteld dat de
redressement judiciaire[eiseres]’s eigendomsvoorbehoud onverlet laat, dat het eigendomsvoorbehoud wordt beheerst door Nederlands recht, dat [eiseres] zich terecht op haar eigendomsvoorbehoud beroept en dat zij voornemens is om het bij haar aanwezige staal te laten taxeren en te verkopen, om te opbrengst te verrekenen met haar vordering op Frovia.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard:
dat de rechtbank Frovia c.s. veroordeelt tot betaling aan haar van € 1.517.345,89, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2011, zijnde de dag van uitbrenging van de dagvaarding in de eerste procedure, althans vanaf 10 februari 2012, zijnde de dag van uitbrenging van de dagvaarding in de onderhavige zaak tot de dag van algehele voldoening;
dat de rechtbank verklaart voor recht dat het recht van eigendomsvoorbehoud dat [eiseres] inroept betrekking heeft op 635.696 kg en 22.093 kg stalen coils en platen, deel uitmakend van de stalen coils en platen als opgesomd in productie 7 bij de inleidende dagvaarding, alsmede dat het eigendomsvoorbehoud rechtsgeldig door [eiseres] is ingeroepen zo lang nog enige vordering van haar op Frovia c.s., ongeacht uit welken hoofde, onbetaald is;
dat de rechtbank verklaart voor recht dat het recht van retentie dat [eiseres] inroept betrekking heeft op 766.062 kg stalen coils en platen, die [eiseres] ter bewerking en bewaring in opdracht van Frovia c.s. onder zich heeft, voorts dat dit retentierecht rechtsgeldig door haar is ingeroepen en zich uitstrekt tot de gehele vordering van [eiseres] op Frovia, welke resteert nadat [eiseres] haar eerdergenoemde eigendomsvoorbehoud daadwerkelijk heeft uitgeoefend;
dat de rechtbank Frovia c.s. veroordeelt om de voornoemde verklaringen voor recht te gehengen en te gedogen;
dat de rechtbank Frovia c.s. hoofdelijk, des dat de een betaald hebbend de anderen zullen zijn bevrijd, veroordeelt in de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de uitspraak en, indien voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na dagtekening van de uitspraak;
dat de rechtbank Frovia c.s. hoofdelijk, des dat de een betaald hebbend de anderen zullen zijn bevrijd, veroordeelt in de nakosten van € 131,- (in geval van loutere aanmaning) dan wel € 199,- (in geval van betekening van het te wijzen vonnis).
3.2.
[eiseres] beroept zich hiertoe op de vaststaande feiten zoals weergegeven onder 2. Verder stelt [eiseres] ter onderbouwing van haar vordering - samengevat en voor zover van belang - als volgt.
3.2.1.
Frovia heeft op een bepaald moment de aan haar verzonden facturen, verband houdend met de koop en/of de bewerking van staal, onbetaald gelaten of in elk geval met grote vertraging betaald. Voor [eiseres] is dit aanleiding geweest om in augustus 2011 enkele overeenkomsten met Frovia te ontbinden. In verband met de nakoming van andere overeenkomsten heeft [eiseres] Frovia gedagvaard, waarna Frovia bij verstekvonis van deze rechtbank van 9 november 2011 is veroordeeld tot betaling van € 1.487.688,95 met rente en kosten.
3.2.2.
In de door [eiseres] aan Frovia gefactureerde bedragen voor de bewerking van staal zat inbegrepen een bedrag wegens opslagkosten. Nu Frovia een deel van deze facturen niet heeft betaald, kan [eiseres] op grond van de rechtsrelatie tussen partijen de door haar gemaakte opslagkosten afzonderlijk in rekening brengen en wel tot het totaalbedrag van € 24.049,58, voor de periode van 16 augustus 2011 tot en met 14 juli 2012. Daarnaast kan [eiseres] recht doen gelden op een aanvullende betaling voor de bewerking van staal en wel tot het bedrag van € 8.007,36. Gelet op een en ander heeft [eiseres] op 17 juli 2012 terecht aan Frovia de factuur (prod. 10 bij de conclusie van repliek in conventie) verzonden tot het bedrag van
€ 32.056,94. In totaal heeft [eiseres] dus van Frovia c.s. te vorderen een bedrag van € 1.517.345,89. [eiseres] vordert dat Frovia c.s. wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag, verhoogd met rente en kosten. [eiseres] laat daarbij in deze procedure een bedrag van
€ 2.400,-, dat betrekking had op buitengerechtelijke kosten en dat was inbegrepen in het bedrag in het dictum van het verstekvonnis, buiten beschouwing
3.2.3.
In verband met de betalingsachterstand van Frovia, inmiddels bevestigd in het verstekvonnis, heeft [eiseres] buitengerechtelijk een beroep gedaan op het haar toekomende eigendomsvoorbehoud conform artikel 8 van de algemene voorwaarden (r.o. 2.3.) en op het eigendomsvoorbehoud conform de inhoud van de verklaring van 30 oktober 2008 (r.o. 2.4.). Artikel 8 van de algemene voorwaarden bevat een ‘regulier’ eigendomsvoorbehoud. De verklaring bevat een ‘verlengd eigendomsvoorbehoud’. De ‘verlenging’ heeft tot gevolg dat
alledoor [eiseres] aan Frovia verkochte staal haar eigendom blijft, zo lang nog
enigevordering van [eiseres] op Frovia onbetaald is, voor zover die vordering althans verband houdt met de koop en/of bewerking van staal.
3.2.4.
Meer in het bijzonder hebben de beide eigendomsvoorbehouden betrekking op (de facturen voor) 635.696 kg en 22.093 kg coils respectievelijk platen staal. [gedaagde sub 3] heeft namens Frovia het beroep op de beide eigendomsvoorbehouden verworpen, zodat [eiseres] belang heeft bij de dienaangaande gevorderde verklaring voor recht.
3.2.5.
Na en als gevolg van de
redressement judiciairedient de rechtsgeldigheid van [eiseres]’s (verlengde) eigendomsvoorbehoud te worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EG) 1346/2000 van 29 mei 2000 (hierna: de Verordening). Op grond van het bepaalde in artikel 7 van de Verordening laat de
redressement judiciairehet eigendomsvoorbehoud van [eiseres] als verkoper onverlet, op voorwaarde dat het desbetreffende staal zich in Nederland bevond toen de
redressement judiciairevan Frovia op 19 oktober 2011 werd geopend. Dit laatste is het geval met betrekking tot alle staal waarop [eiseres] haar eigendomsrecht wil uitoefenen. Gelet op de inhoud van artikel 7 van de Verordening, en mede gelet op de keuze voor Nederlands recht in de algemene voorwaarden en op het bepaalde in artikel 10:128 BW, wordt het eigendomsvoorbehoud beheerst door Nederlands recht. Gelet hierop kan [eiseres] zich ook na het openen van de
redressement judiciaireterecht beroepen op haar (verlengde) eigendomsvoorbehoud.
3.2.6.
Voor de partijen staal waarop geen eigendomsvoorbehoud van [eiseres] rust, en die dus eigendom zijn van Frovia of van derden, beroept [eiseres] zich terecht op haar retentierecht. Het betreft hier in totaal 766.062 kg coils en platen staal, die [eiseres] ter bewerking en bewaring in opdracht van Frovia onder zich heeft. Dit retentierecht strekt zich uit over de vordering van [eiseres] op Frovia c.s., tot in totaal € 1.517.345,89, voor zover deze vordering althans resteert nadat [eiseres] haar eigendomsvoorbehoud heeft uitgeoefend. Subsidiair beroept [eiseres] zich op haar retentierecht in verband met de openstaande facturen voor de bewerking en de opslag van staal, tot in totaal € 130.584,44.
3.2.7.
[eiseres] heeft belang bij toewijzing van de geldvordering onder 1. De
redressement judiciairemaakt dit niet anders. Vergelijking met de Nederlandse rechtspraak ter zake (en met name met het arrest van de Hoge Raad van 8 november 1991, NJ 1992, 147, Nimox-Van den End q.q.) leert dat het mogelijk is om in het kader van een geding dat niet in de Faillissementswet is geregeld, een oordeel te krijgen over de gegrondheid van een vordering op de gefailleerde en om deze vordering van een executoriale titel te laten voorzien. In dit geval zijn dit oordeel en de daaraan te verbinden executoriale titel noodzakelijk om het door [eiseres] ingeroepen retentierecht tot zijn recht te laten komen.
3.2.8.
Frovia c.s. weigert het beroep op het retentierecht te erkennen, zodat [eiseres] belang heeft bij de dienaangaande gevorderde verklaring voor recht. Op het retentierecht is Nederlands recht van toepassing. Dit is het gevolg van het bepaalde in artikel 10:129 BW. De
redressement judiciairelaten het retentierecht en de toepasselijkheid van Nederlands recht daarop onverlet. [eiseres] betwist dat de
redressement judiciairetot gevolg heeft dat zij haar vordering op Frovia uitsluitend nog geldend kan maken door haar ter verificatie in te dienen bij de
administrateur judiciaire.
3.3.
Frovia c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.5.
Frovia c.s. vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard:
dat de rechtbank verklaart voor recht dat er geen verlengd (of uitgebreid) eigendomsvoorbehoud is overeengekomen tussen [eiseres] en Frovia en dat Frovia eigenaar is van alle rollen en platen staal die zijn vermeld in productie 6 en 7 bij de conclusie van antwoord in conventie en die [eiseres] onder zich houdt, met uitzondering van de rollen en platen staal die zijn gefactureerd aan Frovia onder factuurnummers 201136769, 201134363, 201134945, 201138790, 201136329 en 201137106 (welke nummers blauw zijn gemarkeerd in de prod. 6 en 7 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie);
dat de rechtbank verklaart voor recht,
primairdat [eiseres] geen retentierecht heeft, althans
subsidiairdat [eiseres] geen retentierecht kan uitoefenen op de rollen en platen staal die eigendom zijn van Frovia en die zich bij [eiseres] bevinden;
dat de rechtbank [eiseres] veroordeelt tot afgife van alle rollen en platen staal die zijn vermeld in productie 6 en 7 bij de conclusie van antwoord in conventie en die [eiseres] onder zich houdt, met uitzondering van de rollen en platen staal die zijn gefactureerd aan Frovia onder factuurnummers 201136769, 201134363, 201134945, 201138790, 201136329 en 201137106 (welke nummers blauw zijn gemarkeerd in de prod. 6 en 7 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie), op verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- per dag met een maximum van € 1.250.000,-, indien zulks niet binnen zeven dagen na het in dezen te wijzen vonnis is geschied;
dat de rechtbank [eiseres] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als deze kosten niet binnen zeven dagen na het in dezen te wijzen vonnis volledig zijn betaald.
3.6.
Frovia c.s. stelt hiertoe - samengevat en voor zover van belang - als volgt.
3.6.1.
Frovia is in 2008-2009 in financiële problemen geraakt, doordat zij is opgelicht door een Duitse partij. [eiseres] was van de problemen op de hoogte en heeft aanvankelijk ingestemd met het verlengen van de betalingstermijn van uitstaande facturen. Nadien heeft [eiseres] zich minder flexibel opgesteld. De gevolgen van de oplichting hebben uiteindelijk gezorgd voor het uitspreken van de
redressement judiciaire.
3.6.2.
In augustus 2011 was Frovia in totaal € 2.323.049,74 schuldig aan [eiseres]. Partijen hebben daarop in onderling overleg enkele overeenkomsten ontbonden. Deze hadden betrekking op partijen staal met een totale waarde van € 837.760,81. Dit staal was door Frovia gekocht, maar nog niet betaald. [eiseres] heeft creditnota’s gestuurd aan Frovia tot het genoemde bedrag van € 837.760,81, die hebben geleid tot een dienovereenkomstige vermindering van Frovia’s schuld aan [eiseres].
3.6.3.
Op het overige staal dat zich op [eiseres]’s bedrijfsterrein bevond, heeft [eiseres] conservatoir beslag onder zichzelf gelegd. Een deel van dit staal heeft Frovia gekocht bij [eiseres]. Een ander deel is elders gekocht. Een belangrijk deel van de onbetaalde facturen inzake het staal waarop beslag is gelegd, heeft uitsluitend betrekking op de bewerking ervan. Een veel beperkter deel van de facturen heeft betrekking op de koopprijs van door Frovia bij [eiseres] gekocht staal.
3.6.4.
De rechtsrelatie tussen partijen wordt onder meer beheerst door de algemene voorwaarden. Artikel 8 van de algemene voorwaarden bevat een eigendomsvoorbehoud, waarin [eiseres] zich de eigendom van een verkochte en afgeleverde partij staal voorbehoudt tot het moment waarop de desbetreffende factuur is voldaan. De verklaring van 30 oktober 2008 bevat, anders dan [eiseres] stelt, geen verlengd eigendomsvoorbehoud. De verklaring is door [eiseres] aan al haar (Franse) afnemers ter ondertekening toegezonden. Over de verklaring hebben partijen niet gesproken, laat staan onderhandeld. Inhoudelijk gezien bevat de verklaring niet meer dan een herhaling van het eigendomsvoorbehoud in de algemene voorwaarden.
3.6.5.
Het door [eiseres] ingeroepen eigendomsvoorbehoud heeft, voor zover het bestaat, een zeer beperkt belang, omdat veel staal door Frovia bij derden is gekocht. Frovia heeft het staal vervolgens aan [eiseres] overgedragen ter bewerking. [eiseres] is van dit staal nooit eigenaar geweest, zodat zij zich de eigendom niet kan hebben voorbehouden.
3.6.6.
Het eigendomsvoorbehoud kan daarnaast niet worden ingeroepen in verband met onbetaalde facturen voor opslagkosten. De overeenkomsten tussen Frovia en [eiseres] geven laatstgenoemde namelijk geen recht op vergoeding van opslagkosten. Dit geldt zowel voor staal dat door Frovia bij [eiseres] is gekocht als voor staal dat Frovia elders heeft gekocht en dat [eiseres] uitsluitend zou bewerken. De aanspraak op vergoeding van opslagkosten, zoals laatstelijk in de factuur van 17 juli 2012, is daarom zonder grond en kan een beroep op het eigendomsvoorbehoud in verband met enige partij staal niet onderbouwen.
3.6.7.
Het eigendomsvoorbehoud is ook verder van een beperkt belang, omdat vrijwel alle staal waarop het van toepassing zou kunnen zijn, namelijk het door Frovia bij [eiseres] gekochte staal, inmiddels is betaald. Het overgrote deel van de openstaande facturen heeft betrekking op de bewerking van door Frovia elders gekocht staal, waarvoor het eigendomsvoorbehoud - gelet op de tekst ervan - niet relevant is.
3.6.8.
In twee overzichten van openstaande facturen (voor coils, prod. 6, en voor platen, prod. 7 bij de conclusie van antwoord in conventie) heeft Frovia bepaalde facturen met rood gemarkeerd en andere met blauw. De ‘rode’ facturen hebben betrekking op staal dat niet door Frovia bij [eiseres] is gekocht en met betrekking waartoe [eiseres] zich dus niet op een eigendomsvoorbehoud kan beroepen. De ‘blauwe’ facturen zijn niet (volledig) door Frovia betaald (en betreffen, naar de rechtbank begrijpt, door Frovia bij [eiseres] gekocht staal). Het desbetreffende staal is, gelet op het eigendomsvoorbehoud, geen eigendom van Frovia.
3.6.9.
Een en ander betekent dat [eiseres] het eigendomsvoorbehoud uitsluitend kan inroepen met betrekking tot de rollen en platen staal die zijn gefactureerd aan Frovia onder de (blauw gemarkeerde) factuurnummers 201136769, 201134363, 201134945, 201138790, 201136329 en 201137106. Frovia c.s. heeft er belang bij dat de rechtbank haar opvatting inzake de ‘blauwe’ facturen neerlegt in een verklaring voor recht. In het verlengde hiervan dient [eiseres] te worden veroordeeld om alle staal dat zij onder zich heeft aan Frovia c.s. af te geven, behoudens het staal in verband waarmee het eigendomsvoorbehoud van kracht is. Aan deze laatste veroordeling dient de rechtbank, ter verzekering van de nakoming ervan, een dwangsom te verbinden.
3.6.10.
[eiseres] heeft geen belang bij toewijzing van de geldvordering onder 1. Een eventueel veroordelend vonnis zal [eiseres] namelijk niet kunnen executeren. Naar Frans recht, dat hier van toepassing is, zal [eiseres] haar vordering moeten indienen in het kader van de
redressement judiciaire. Uit het arrest van de Hoge Raad waarop [eiseres] zich in dit verband beroept (r.o. 3.2.7.), kan niet worden afgeleid dat een veroordelend vonnis buiten de
redressement judiciaireom door [eiseres] kan worden geëxecuteerd. Bovendien erkent Frovia c.s. de geldvordering (behalve waar het betreft de opslagkosten). De enige reden waarom [eiseres] de geldvordering instelt, is om een belang te creëren voor het inroepen van een retentierecht. Gelet op een en ander dient de vordering in conventie onder 1. te worden afgewezen.
3.6.11.
[eiseres] komt geen retentierecht toe met betrekking tot het staal dat zij onder zch heeft. Tussen de geldvordering van [eiseres] op Frovia c.s. en de verplichting van [eiseres] tot afgifte van het staal aan Frovia c.s. bestaat onvoldoende samenhang. De onbetaalde facturen hebben in hoofdzaak betrekking op door Frovia bij [eiseres] gekocht en door [eiseres] vervolgens (mogelijk) bewerkt staal. Het achter te houden staal is daarentegen door Frovia elders gekocht staal, dat bij [eiseres] ligt opgeslagen. [eiseres] heeft niet gesteld, laat staan deugdelijk onderbouwd, dat zij (ook) dit staal heeft bewerkt. [eiseres] heeft geen recht op opslagkosten, zodat het niet-betalen van de factuur van 17 juli 2012 een beroep op een retentierecht niet kan onderbouwen.
3.6.12.
Subsidiair heeft te gelden dat het inroepen van het retentierecht in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het retentierecht beoogt, als opschortingsrecht, een prikkel tot nakoming te creëren. In dit geval bestaat die prikkel niet. [eiseres] kan haar vordering jegens Frovia tenslotte uitsluitend uitoefenen via de
redressement judiciaire. [eiseres] heeft daarom geen belang bij enig retentierecht. Het retentierecht geeft [eiseres] hoe dan ook niet het recht om zich het staal toe te eigenen, om het vervolgens te verkopen aan derden. Het belang van Frovia om het staal dat haar eigendom is te verkopen en om de opbrengst ervan te gebruiken in het kader van de
redressement judiciairedient zwaarder te wegen dan het belang van [eiseres] om haar vordering betaald te krijgen. In dit verband is ook van belang dat [eiseres] pas in haar conclusie van repliek in conventie een beroep heeft gedaan op haar retentierecht. Frovia hoefde met het inroepen ervan daarom geen rekening meer te houden.
3.7.
[eiseres] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
De gedaagden zijn gevestigd/woonachtig in Frankrijk. Dit geeft de onderhavige zaak een internationale dimensie, die leidt tot de toepasselijkheid van de EEX-Verordening (Verordening (EG) Nr. 44/2001 van 22 december 2000, hierna: de EEX-Vo). Artikel 15 van de algemene voorwaarden, over de toepasselijkheid waarvan partijen het eens zijn, wijst als bevoegde rechter aan de rechtbank Maastricht. De bepaling vormt een forumkeuze in de zin van art. 23 EEX-Vo, op grond waarvan de rechtbank Limburg, als rechtsopvolgster van de rechtbank Maastricht, bevoegd is om te oordelen in het onderhavige geschil. [eiseres] doet in verband met de bevoegdheid van de rechtbank nog een beroep op het bepaalde in art. 5 lid 1, sub a en b EEX-Vo, stellende dat de levering van het staal in Nederland vanuit de opslagplaatsen van [eiseres] had dienen plaats te vinden. Ook daarop kan de bevoegdheid van deze rechtbank - alternatief - worden gebaseerd.
4.2.
Op grond van artikel 16 van de algemene voorwaarden (r.o. 2.3.) worden de overeenkomsten tussen partijen beheerst door Nederlands recht, terwijl partijen de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag uitdrukkelijk hebben uitgesloten.
De vorderingen
4.3.
Frovia c.s. maakt in haar conclusie van dupliek in conventie bezwaar tegen de wijziging van eis in [eiseres]’s conclusie van repliek. Frovia c.s. stelt dat het toestaan daarvan in strijd komt met de eisen van de goede procesorde. De rechtbank verwerpt dit bezwaar en overweegt dienaangaande als volgt.
4.3.1.
De rechtbank wijst er allereerst op dat gewijzigde eis is gestoeld op hetzelfde feitencomplex als de oorspronkelijke eis, daaronder: de overeenkomsten tussen Frovia en [eiseres] en de wijze waarop deze door partijen (al dan niet) zijn nagekomen, de
redressement judiciaireen de gevolgen daarvan.
4.3.2.
De gewijzigde eis verschilt verder in juridische zin niet ingrijpend van de oorspronkelijke eis. Naast een beroep op een eigendomsvoorbehoud wordt nu tevens een beroep gedaan op een retentierecht. Beide rechten worden ingeroepen om het niet-afgeven van zich bij [eiseres] bevindend staal te rechtvaardigen. In het verlengde van het beroep op het retentierecht wordt verder een geldvordering ingesteld waarover partijen eerder hebben geprocedeerd.
4.3.3.
Voorts heeft te gelden dat van een onredelijke benadeling van Frovia c.s. in haar verdediging geen sprake is, nu laatstgenoemde de kans heeft gekregen (en die kans ook heeft benut) om in haar conclusie van dupliek in conventie en vervolgens in haar akte na dupliek in reconventie nader in te gaan op de gewijzigde eis en om daartegen verweer te voeren.
4.3.4.
Een en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat de goede procesorde zich niet verzet tegen het toestaan van de eiswijziging, zodat de rechtbank in conventie zal beslissen op basis van de hiervoor in r.o. 3.1. weergegeven gewijzigde eis.
4.4.
Frovia c.s. heeft, reagerend op de eiswijziging door [eiseres], haar vordering in reconventie aangepast en uitgebreid met een vordering tot verklaring voor recht inzake het door [eiseres] ingeroepen retentierecht (r.o. 3.5. onder 2.). Mede hierdoor zijn de vorderingen in conventie en in reconventie voor een belangrijk deel spiegelbeeldig. In elk geval sluiten zij nauw op elkaar aan. De rechtbank zal daarom hierna de vorderingen van [eiseres] en van Frovia c.s. in onderlinge samenhang bespreken en daarover haar oordeel geven.
De positie van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]
4.5.
[eiseres] heeft naast Frovia ook [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] gedagvaard. Laatstgenoemden zijn uitsluitend sinds en als gevolg van de
redressement judiciairebetrokken bij Frovia. Hun positie behoeft daarom enige aandacht.
4.5.1.
In de dagvaarding heeft [eiseres] gesteld dat zij onkundig is van de precieze positie van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in het kader van de
redressement judiciairevan Frovia. Omdat zij niet weet of en zo ja, wie van beiden (alleen of gezamenlijk) is aangewezen om Frovia in rechte te vertegenwoordigen, heeft [eiseres] zowel [gedaagde sub 2] as [gedaagde sub 3] meegedagvaard.
4.5.2.
Frovia c.s. heeft daarop gesteld dat [gedaagde sub 3] rechtstreekse zeggenschap heeft binnen Frovia, in die zin dat de bestuurder van de rechtspersoon uitsluitend nog tezamen met [gedaagde sub 3] kan optreden. Inzake [gedaagde sub 2] heeft Frovia c.s. gesteld dat deze tot taak heeft om de belangen van de werknemers en de afnemers van Frovia te behartigen en dat zij geen rechtstreekse zeggenschap heeft binnen Frovia. Frovia c.s. heeft aan haar standpunt inzake de positie van [gedaagde sub 2] de conclusie verbonden dat de rechtbank [eiseres] niet-ontvankelijk dient te verklaren in haar vorderingen voor zover ingesteld tegen [gedaagde sub 2].
4.5.3.
De rechtbank sluit zich inzake de positie van [gedaagde sub 2] aan bij de opvatting van Frovia c.s.. Uit dagvaarding blijkt dat [eiseres], naast Frovia, die persoon of personen heeft willen dagvaarden die na de
redressement judiciairein staat zijn om Frovia in rechte te vertegenwoordigen. In verlengde daarvan, zo veronderstelt rechtbank, zal [eiseres] ook die persoon of personen hebben willen dagvaarden die, in geval van een toewijzend vonnis, in staat is of zijn om de naleving daarvan te bewerkstelligen. Gelet op haar specifieke taak is niet komen vast te staan dat [gedaagde sub 2] tot het een en/of het ander in staat is. Ook [eiseres] lijkt dit inmiddels in te zien, nu zij zich waar het betreft de positie van [gedaagde sub 2] uiteindelijk refereert aan het oordeel van de rechtbank.
4.5.4.
De rechtbank zal daarom de vorderingen voor zover tegen [gedaagde sub 2] ingesteld afwijzen. Dit betekent dat waar hierna sprake is van Frovia c.s. uitsluitend nog wordt gedoeld op Frovia en [gedaagde sub 3].
4.5.5.
Inzake de positie van [gedaagde sub 3] stelt [eiseres] dat zij niet beoogt dat [gedaagde sub 3] in persoon wordt veroordeeld tot het betalen van het onder 1. gevorderde geldbedrag. De rechtbank begrijpt dat de vordering onder 1. niet is ingesteld tegen [gedaagde sub 3]. De vordering onder 4. ziet (zoals de rechtbank het begrijpt) op Frovia en [gedaagde sub 3]. Aldus opgevat zal de rechtbank hierna haar oordeel geven over de vorderingen in conventie.
Het eigendomsvoorbehoud
4.6.
De vorderingen in conventie onder 2. en 4. hebben betrekking op de beide door [eiseres] ingeroepen eigendomsvoorbehouden, in de algemene voorwaarden en in de verklaring. [eiseres] heeft gesteld (conclusie van repliek in conventie, randnummer 33) dat de verklaring moet worden gezien als een aanvulling op de algemene voorwaarden, die doorwerkt in alle op 30 oktober 2008 tussen partijen bestaande en in alle nadien gesloten overeenkomsten. Deze stelling is door Frovia c.s. onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank [eiseres]’s opvatting over het toepassingsgebied van de verklaring tot uitgangspunt zal nemen.
4.7.
De vraag die vervolgens rijst, is hoe de verklaring moet worden uitgelegd. Op dit punt sluit de rechtbank zich aan bij de opvatting van Frovia c.s. (r.o. 3.6.4.). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.7.1.
Frovia c.s. heeft enkele voorbeelden van contractuele clausules aangehaald in haar processtukken (zowel in de Nederlandse als in de Franse taal) en heeft onweersproken gesteld dat deze gebruikelijke formuleringen van verlengde eigendomsvoorbehouden inhouden. Een vergelijking van deze clausules met de inhoud van de verklaring leert dat in laatstgenoemd stuk (Franstalige equivalenten van) passages als ‘alle geleverde zaken’, ‘nu en in de toekomst afgeleverde zaken’, ‘alle uitstaande vorderingen’ en ‘alle huidige en toekomstige vorderingen’ ontbreken. Het relevante deel van de verklaring luidt als volgt:
‘Le vendeur se réserve la propriété des marchandises jusqu’au complet paiement.
Dit wil zeggen:
‘De verkoper behoudt zich de eigendom van het verkochte voor tot volledige betaling (is geschied)’.
Na een vergelijking met de door Frovia c.s. aangehaalde clausules komt de rechtbank tot het oordeel dat de zojuist aangehaalde passage uit de verklaring naar de letter genomen geen verlengd eigendomsvoorbehoud bevat.
4.7.2.
[eiseres] heeft vervolgens gesteld dat het eigendomsvoorbehoud in artikel 8 van de algemene voorwaarden een regulier eigendomsvoorbehoud is, omdat daarin de eigendom van ‘
the goods supplied by us’wordt voorbehouden totdat
‘they’volledig zijn betaald. In de verklaring zouden na ‘
complet paiement’bewust niet de woorden
‘des marchandises’zijn opgenomen, om uit te drukken dat het wel degelijk de bedoeling was om een verlengd eigendomsvoorbehoud overeen te komen.
4.7.3.
Mocht dit zo zijn, dan heeft te gelden dat [eiseres]’s bedoeling in de tekst van de verklaring zó gebrekkig wordt uitgedrukt, en dat ook het kennelijk beoogde verschil met de algemene voorwaarden zó weinig in het oog springt, dat [eiseres] er niet op kon vertrouwen dat Frovia - door de verklaring te ondertekenen en te retourneren - instemde met een verruiming van het eigendomsvoorbehoud. In dit verband is van belang dat niet is vast komen te staan dat [eiseres] haar bedoelingen aan Frovia heeft uitgelegd dan wel dat partijen anderszins over inhoud en strekking van de verklaring hebben gesproken dan wel gecorrespondeerd. In het licht van de gemotiveerdere weerspreking daarvan door Frovia, heeft [eiseres] haar stelling dat dit wel is gebeurd onvoldoende onderbouwd.
4.7.4.
In haar conclusie van dupliek in reconventie heeft [eiseres] gesteld dat de tekst van de verklaring is opgesteld door de tussenpersoon van [eiseres]’s kredietverzekeraar, die de Franse taal niet als moedertaal beheerst. Mocht dit zo zijn, dan komen de vertaalproblemen uiteraard volledig voor rekening van [eiseres]. Verder heeft [eiseres] nog gesteld dat Frovia door het sturen van de verklaring wel moest begrijpen dat [eiseres] iets anders beoogde dan het opnieuw overeen te komen van een eigendomsvoorbehoud zoals al opgenomen in de algemene voorwaarden. Ook dit argument kan de rechtbank niet overtuigen. Als het daadwerkelijk [eiseres]’s bedoeling is geweest om een meer omvangrijk eigendomsvoorbehoud overeen te komen dan tot dan toe gold, dan had het op haar weg gelegen om dit, op zijn minst, te vermelding in de aanbiedingsbrief bij de verklaring. Deze brief (prod. 11 bij de conclusie van repliek in conventie) bevat niet meer dan de volgende - niet in het Frans vertaalde - tekst:
‘(…)
Geachte heer Hennard,
Bijgaand sturen wij u de verklaring van eigendomsvoorbehoud.
(…)’
Uit deze tekst valt niet op te maken dat een wijziging van de algemene voorwaarden wordt beoogd. Tegen de achtergrond van de nalatigheid van [eiseres] in het verduidelijken van haar bedoeling kan Frovia moeilijk worden verweten dat zij aan de aanbiedingsbrief en de verklaring minder waarde heeft gehecht dan door [eiseres] (kennelijk) werd beoogd.
4.7.5.
Een en ander betekent dat artikel 8 van de algemene voorwaarden en de verklaring van 30 oktober 2008 naast elkaar van toepassing zijn en per saldo hetzelfde juridische effect hebben: een aan Frovia afgeleverde partij staal blijft eigendom van [eiseres] totdat de desbetreffende factuur (of wellicht facturen, de rechtbank komt daar hierna op terug) is (of zijn) betaald. Het eigendomsvoorbehoud in de algemene voorwaarden wordt beheerst door Nederlands recht; hetzelfde geldt voor het eigendomsvoorbehoud in de verklaring, op grond van artikel 16. jo. artikel 1.1. van de algemene voorwaarden, gelezen in verband met artikel 3 lid 1 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 19 juni 1980, Trb. 1980, 156 (EVO). Ook in zoverre is er geen verschil.
De facturen
4.8.
Gelet hierop is het vervolgens van belang om na te gaan welke door [eiseres] aan Frovia verzonden facturen relevant zijn in verband met het eigendomsvoorbehoud.
4.8.1.
Relevant zijn in elk geval de facturen die betrekking hebben op de
koopprijsvan door Frovia bij [eiseres] gekocht staal. Zou een dergelijke factuur onbetaald zijn gebleven, dan zou dat een beroep op het eigendomsvoorbehoud voor de desbetreffende partij staal kunnen rechtvaardigen.
4.8.2.
De vraag rijst of het eigendomsvoorbehoud ook kan worden ingeroepen als uitsluitend een factuur in verband met de
bewerkingvan door Frovia bij [eiseres] gekocht staal onbetaald is gebleven. Frovia c.s. heeft gesteld (r.o. 3.6.8.) dat het eigendomsvoorbehoud dan niet relevant is en heeft in dit verband een beroep gedaan op de tekst van het eigendomsvoorbehoud. [eiseres] heeft daarentegen gesteld dat het eigendomsvoorbehoud een ruimere strekking heeft en heeft zich in dit verband beroepen op artikel 1.1. van de algemene voorwaarden.
4.8.3.
De rechtbank stelt voorop dat voor de uitleg van contractuele bedingen als hier aan de orde dient te worden gelet op alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Bij deze uitleg komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de desbetreffende bedingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De rechtbank kan zich, bezien tegen deze achtergrond, niet verenigen met de opvatting [eiseres]. Aan laatstgenoemde kan worden toegegeven dat in artikel 1.1. van de algemene voorwaarden het toepassinggebied daarvan wordt verbreed tot buiten de sfeer van de koopovereenkomst in de strikte zin van het woord (‘buyer and/or client’, ‘sale and/or delivery of items, goods and services’). Daar staat tegenover dat in artikel 8 van de algemene voorwaarden uitsluitend sprake is van ‘goods supplied’, waaronder alleen de koop en verkoop van staal valt en niet de bewerking daarvan. Gelet op deze tekst hoefde Frovia er niet op bedacht te zijn dat het eigendomsvoorbehoud zou blijven gelden als de koopprijs zou zijn betaald en als alleen de factuur voor de bewerking ervan nog openstond. Dit is des te meer het geval nu ook het eigendoms-voorbehoud in de verklaring, gelet op het woordgebruik (
‘vendeur’, ‘marchandises’), uitsluitend betrekking heeft op de betaling van de koopprijs. [eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de toepasselijke eigendomsvoorbehouden niettemin ruim moeten worden uitgelegd, in die zin dat rekening wordt gehouden met artikel 1.1 van de algemene voorwaarden. Een en ander betekent dat de facturen die betrekking hebben op de bewerking van door Frovia bij [eiseres] gekocht staal niet relevant zijn in verband met het eigendomsvoorbehoud.
4.8.4.
Niet relevant zijn verder de facturen voor
opslagkosten. [eiseres] heeft gesteld dat zij tijdens het bestaan van de rechtsrelatie met Frovia niet afzonderlijk opslagkosten in rekening heeft gebracht; die waren inbegrepen in de bewerkingskosten. Pas na het verbreken van de zakelijke relatie heeft [eiseres], naar zij stelt, aan Frovia opslagkosten in rekening gebracht. Deze stellingen zijn door Frovia c.s. niet betwist. De rechtbank leidt hieruit af dat de afzonderlijke overeenkomsten met betrekking tot de koop en/of de bewerking van staal [eiseres] nimmer recht hebben gegeven op een afzonderlijke vergoeding voor opslagkosten. Eventuele aanspraken die [eiseres] dienaangaande geldend wil maken, zoals in de factuur van 17 juli 2012 (r.o. 3.2.2.), kunnen dus niet worden gebaseerd op de oorspronkelijke overeenkomsten. In verband met het eigendomsvoorbehoud zijn de opslagkosten daarom zonder belang.
Het staal
4.9.
Vervolgens rijst de vraag voor welke partijen staal het eigendomsvoorbehoud relevant is.
4.9.1.
Kennelijk betreft het beroep op het eigendomsvoorbehoud alleen staal dat zich tot op dit moment op [eiseres]’s bedrijfsterrein in Maastricht bevindt. Dit volgt uit de stellingen van beide partijen. De rechtbank verwijst naar de dagvaarding (onder 7 en onder 12) en de conclusie van antwoord in conventie (onder 2.34 en onder 2.44).
4.9.2.
Een deel van dit staal valt niet onder het eigendomsvoorbehoud, omdat het door Frovia elders is gekocht en het bij [eiseres] is afgeleverd om daar te worden bewerkt of te worden opgeslagen. Van dit staal is [eiseres] nooit eigenaar geweest, zodat het eigendomsvoorbehoud daarop niet van toepassing kan zijn. Op dit laatste punt sluit de rechtbank zich aan bij het standpunt Frovia c.s. (r.o. 3.6.6.), dat in de loop van de procedure ook door [eiseres] is overgenomen. Met betrekking tot dit staal beroept [eiseres] zich, sinds de wijziging van eis, op haar retentierecht om afgifte tegen te gaan. Deze kwestie zal hierna (r.o. 4.11) aan de orde komen.
4.9.3.
Verder valt niet onder het eigendomsvoorbehoud het staal dat door Frovia bij [eiseres] is gekocht en waarvan uitsluitend de factuur voor de bewerkingskosten niet is betaald. Dit volgt uit de oordelen van de rechtbank over het verlengde eigendomsvoorbehoud (r.o. 4.7.) en de reikwijdte van het eigendomsvoorbehoud in de algemene voorwaarden en in de verklaring (r.o. 4.8.3.).
4.9.4.
Uitsluitend voor het staal op [eiseres]’s bedrijfsterrein waarvan de koopprijs nog niet is betaald, kan het eigendomsvoorbehoud van belang zijn. Op dit punt zijn het partijen het in de kern eens: Frovia kan niet als eigenaar aanspraak maken op de afgifte van dit, door haar niet betaalde, staal. Waar het gaat om de hoeveelheden zal de rechtbank [eiseres] volgen in haar stellingen (conclusie van repliek in conventie, randnummer 20) en ervan uitgaan dat de koopprijs niet is betaald ten aanzien van 6.980 kg coils en 15.113 kg platen, dus in totaal 22.093 kg staal.
4.9.5.
In het te wijzen eindvonnis zal de rechtbank de consequenties van het voorgaande voor de concrete vorderingen in conventie en in reconventie, voor zover betrekking hebbend op de eigendom van het door Frovia bij [eiseres] gekochte staal en het beroep op het eigendomsvoorbehoud dienaangaande, neerleggen.
De geldvordering
4.10.
[eiseres] vordert in conventie onder 1. dat Frovia c.s. wordt veroordeeld tot betaling van € 1.517.345,89, vermeerderd met wettelijke rente. Dienaangaande oordeelt de rechtbank als volgt.
4.10.1.
[eiseres] heeft erkend dat in het gevorderde bedrag zit inbegrepen het bedrag van
€ 1.485.288,95 (en € 2.400,- wegens buitengerechtelijke kosten), tot betaling waarvan Frovia reeds is veroordeeld bij verstekvonnis van deze rechtbank van 9 november 2011. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is inmiddels onherroepelijk. Dit betekent dat [eiseres] sedert 9 november 2011 beschikt over een deugdelijke titel om haar aanspraak op het genoemde bedrag jegens Frovia geldend te maken en om desnoods tot executie over te gaan.
4.10.2.
[eiseres] heeft gesteld dat zij het vonnis niet heeft betekend en dat zij ook niet van plan is om dit te doen. Een deugdelijke verklaring hiervoor, die tevens duidelijk maakt welk belang [eiseres] heeft bij een tweede veroordeling tot betaling van hetzelfde bedrag op dezelfde grondslag, ontbreekt.
4.10.3.
Een zodanig verklaring kan niet zijn dat het verstekvonnis nog niet is betekend. [eiseres]’s conclusie dat het vonnis ‘dus’ niet werkt tussen [eiseres] en Frovia en dat het ‘dus’ tussen partijen zonder betekenis is, vindt in het recht geen steun. De veroordeling in het verstekvonnis geldt sedert de dag dat het vonnis is gewezen; de betekening van het vonnis is daarvoor niet nodig (gelet op het dictum van het verstekvonnis is de betekening uitsluitend van belang in verband met de aanspraak op wettelijke rente over beslag- en proceskosten).
4.10.4.
Een zodanige verklaring kan evenmin zijn de inmiddels inzake Frovia uitgesproken
redressement judiciaire. Mocht deze de executie van het verstekvonnis onmogelijk maken, of aan voorwaarden en beperkingen onderwerpen, dan zal dit onvermijdelijk ook gelden voor een nieuw vonnis, inhoudend een nieuwe veroordeling tot het betalen van
€ 1.485.288,95. [eiseres] heeft niets gesteld dat afdoet aan deze conclusie.
4.10.5.
Ook het ingeroepen retentierecht kan het belang bij een tweede veroordeling niet onderbouwen. Ervan uitgaande dat enig retentierecht bestaat (de rechtbank komt daar hierna op terug), kan dat de opschorting rechtvaardigen van [eiseres]’s verplichting tot afgifte van staal aan Frovia, totdat voldoening van [eiseres]’s vordering op Frovia heeft plaatsgevonden. Deze vordering kan [eiseres] ontlenen aan het verstekvonnis. Een nieuwe geldvordering en de toewijzing daarvan door de rechtbank zijn niet nodig om het beroep op het retentierecht - zo het bestaat - te onderbouwen.
4.10.6.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering in conventie onder 1. tot het bedrag van € 1.485.288,95 bij gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
4.10.7.
Onderdeel van de vordering is verder het op 17 juli 2012 gefactureerde bedrag van
€ 24.049,58 wegens opslagkosten. Op betaling daarvan kan [eiseres] geen aanspraak maken op basis van de oorspronkelijke overeenkomsten (r.o. 4.8.4.). In de conclusie van dupliek in reconventie heeft [eiseres] haar aanspraak op opslagkosten subsidiair gebaseerd op zaakwaarneming. Deze nieuw aangevoerde grondslag is niet van een toelichting voorzien en kan hoe dan ook niet overtuigen. Het staal op het bedrijfsterrein van [eiseres] bevindt zich daar op dit moment voor het overgrote deel niet met instemming van Frovia. Het is juist [eiseres] die in háár belang het staal onder zich wil houden. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de opslag van het staal ‘de behartiging van eens anders belang’ in de zin van art. 6:198 BW inhoudt. Ook in verband met de opslagkosten zal de vordering in conventie onder 1. daarom worden afgewezen.
4.10.8.
Voor zover de geldvordering - ten slotte - ziet op de in de factuur van 17 juli 2012 opgenomen aanspraak op € 8.007,36 wegens bewerkingskosten, constateert de rechtbank dat dit deel van de vordering (die door Frovia wordt weersproken) iedere toelichting ontbeert. Ook dit onderdeel van de vordering in conventie onder 1. zal daarom bij gebreke aan een deugdelijke onderbouwing worden afgewezen.
Het retentierecht
4.11.
In samenhang met de geldvordering vordert [eiseres] in conventie onder 3. dat de rechtbank voor recht verklaart inzake bestaan en omvang van het door [eiseres] ingeroepen retentierecht.
4.11.1.
De rechtbank stelt voorop dat het retentierecht als zodanig wordt beheerst door Nederland recht en dat het in het onderhavige geval een species is van de opschortingsbevoegdheid ex artikel 6:52 BW. Als het bestaat, dan rechtvaardigt het retentierecht dat [eiseres] een op haar rustende verplichting tot afgifte van een zaak of zaken niet nakomt, totdat voldoening van een vordering van [eiseres] op Frovia heeft plaatsgevonden. Voorwaarde voor het bestaan van het retentierecht is dat er voldoende
samenhangbestaat tussen vordering en verbintenis om de opschorting van de afgifte te rechtvaardigen.
4.11.2.
[eiseres] vordert in de eerste plaats dat de rechtbank zich uitlaat over de partij staal die door [eiseres] mag worden achtergehouden. Volgens [eiseres] gaat het om 766.062 kg staal (600.278 kg coils en 165.784 kg platen), dat door Frovia elders is gekocht en dat vervolgens aan [eiseres] is overgedragen, al dan niet ter bewerking. Frovia heeft deze stelling niet (gemotiveerd) weersproken in haar processtukken, zodat de rechtbank de door [eiseres] gestelde hoeveelheden staal tot uitgangspunt zal nemen.
4.11.3.
In de tweede plaats vordert [eiseres] dat de rechtbank zich uitlaat over de omvang van de vordering van [eiseres] op Frovia. [eiseres] wil dat haar wordt toegestaan om het retentierecht uit te oefenen tot de schuld van Frovia is voldaan die resteert nadat [eiseres] haar eigendomsvoorbehoud heeft uitgeoefend. Volgens Frovia beroept [eiseres] zich ten onrechte op een retentierecht, omdat de vereiste samenhang ontbreekt.
4.11.4.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat van de schuld van Frovia aan [eiseres] geen deel uitmaakt het op 17 juli 2012 gefactureerde bedrag wegens opslag- en extra bewerkingskosten (r.o. 4.10.7 en 4.10.8.). Relevant in verband met het retentierecht is uitsluitend de vordering op basis van het verstekvonnis, tot het bedrag van € 1.485.288,95.
4.11.5.
Van belang is vervolgens om vast te stellen of tussen deze vordering en de verplichting tot afgifte van het in r.o. 4.11.2. genoemde staal voldoende samenhang bestaat. De rechtbank is van oordeel dat op dit punt een driedeling moet worden gemaakt tussen de koop, de bewerking en de opslag van het desbetreffende staal.
4.11.6.
Vast staat dat de vordering op basis van het verstekvonnis betrekking heeft op de koop van staal door Frovia bij [eiseres] en op de bewerking van staal door [eiseres] ten behoeve van Frovia. De rechtbank kan uit de processtukken echter niet afleiden welk deel van het hiervoor genoemde bedrag van ruim 1,4 miljoen euro betrekking heeft op (1) de koop van staal en welk deel betrekking heeft op (2) de bewerking daarvan. Verder is het de rechtbank niet duidelijk welk deel van de te vorderen bewerkingskosten betrekking heeft op (2a) bij [eiseres] gekocht staal en welk deel op (2b) elders gekocht staal.
4.11.7.
Vast staat verder dat het staal dat zich op dit moment bij [eiseres] bevindt, voor zover relevant in verband met het retentierecht, door Frovia elders is gekocht. De rechtbank kan uit de processtukken echter niet afleiden welk deel van dit staal zich (I) bij [eiseres] bevindt met de oorspronkelijke bedoeling om te worden bewerkt en welk deel van het staal zich daar bevindt (II) met de oorspronkelijke bedoeling om het daar (uitsluitend, tijdelijk) op te slaan. Uit het gestelde in de conclusie van repliek in conventie (randnummer 20 onder (3)) zou de rechtbank kunnen begrijpen dat 600.278 kg staal (in de vorm van coils) zich bij [eiseres] bevindt om te worden bewerkt en dat 165.784 kg staal (in de vorm van platen) bij [eiseres] ligt opgeslagen zonder dat sprake is geweest van enige bewerking dan wel het voornemen daartoe.
4.11.8.
De precieze getallen in het midden latend, is de rechtbank van oordeel dat de voor een beroep op het retentierecht vereiste
samenhangalleen aanwezig is voor zover de vordering betrekking heeft op de bewerking van door Frovia elders ingekocht staal (r.o. 4.11.6., onder 2b) en de verplichting tot afgifte betrekking heeft op staal dat [eiseres] ter bewerking onder zich heeft (r.o. 4.11.7. onder I).
4.11.9.
Geen samenhang is er, met andere woorden, voor zover de vordering betrekking heeft op bij [eiseres] gekocht staal (koopprijs én bewerkingskosten; r.o. 4.11.6., onder 1 en 2a). [eiseres] roept het retentierecht immers alleen in met betrekking tot door Frovia bij derden gekocht staal. Geen samenhang is er verder voor zover de verplichting tot afgifte betrekking heeft op staal dat bij [eiseres] ligt opgeslagen, zonder dat sprake is geweest van enige bewerking dan wel het voornemen daartoe (r.o. 4.11.7., onder II). De vordering in verband waarmee het retentierecht wordt ingeroepen houdt immers geen verband met de opslag van staal.
4.11.10.
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol voor uitlating bij akte aan de zijde van beide partijen, om [eiseres] en Frovia in staat te stellen om getalsmatig invulling te geven aan de consequenties van deze oordelen. De rechtbank wil met name vernemen welk deel van de vordering tot het bedrag van € 1.485.288,95 betrekking heeft op de kosten van bewerking door [eiseres] van door Frovia elders gekocht staal. De rechtbank wil daarnaast vernemen of juist is de veronderstelling dat 600.278 kg staal (in de vorm van coils) zich bij [eiseres] bevindt om te worden bewerkt en 165.784 kg staal (in de vorm van platen) ter opslag en of juist is de vooronderstelling dat dit staal bij derden is gekocht.
4.11.11.
Voor het geval zal blijken dat [eiseres], binnen de aangegeven beperkingen, een beroep op een retentierecht toekomt, is relevant het subsidiaire verweer van Frovia, dat erop neerkomt dat het inroepen van het retentierecht in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat de ingestelde
redressement judiciaire[eiseres] verplicht om haar vordering in dat kader geldend te maken, zodat zij geen belang heeft bij het uitoefenen van enig retentierecht.
4.11.12.
De rechtbank kan deze opvatting niet onmiddellijk delen. De rechtbank wijst erop dat partijen beide partijen stellen dat de
redressement judiciaireals rechtsfiguur vergelijkbaar is met de Nederlandse surseance van betaling. Naar Nederlands recht staat vast dat de surceance niet werkt ten aanzien van de vordering van de schuldeiser die zijn retentierecht uitoefent (artt. 230 lid 3 en 232 aanhef en sub 1 Fw jo. art. 3:292 BW). In verband met de Nederlandse surceance van betaling is ook geen sprake van een indiening ter verificatie. Verder wijst de rechtbank erop dat het retentierecht naar Nederlands recht zelfs in het geval van een faillissement de schuldeiser nog een zekere bevoorrechte positie geeft. De rechtbank zal partijen in staat stellen om zich in de te nemen aktes nader uit te laten over de verhouding tussen het (door het Nederlandse recht beheerste) retentierecht en de (naar Frans recht af te wikkelen)
redressement judiciaire.De rechtbank dringt erop aan dat partijen hun stellingen deugdelijk onderbouwen, onder meer door te verwijzen naar relevante Nederlandse en Franse (en alsdan in de Nederlandse taal vertaald aan te leveren) wettelijke bepalingen en jurisprudentie.
4.11.13.
De rechtbank wil verder vernemen welke positie [eiseres] op dit moment inneemt in de
redressement judiciaire.De rechtbank wijst erop dat de advocaat van Frovia in zijn brief aan de rechtbank van 7 juni 2013, waarin hij aandringt op het spoedig wijzen van vonnis, stelt dat [eiseres] zou hebben gekozen voor de ‘tweede optie’, inhoudende dat zij akkoord is gegaan met betaling van 30% van haar vordering, verspreid over twee jaren. De rechtbank wil vernemen of dit juist is en zo ja, welke consequenties dit volgens partijen heeft voor de vorderingen in conventie en in reconventie. De rechtbank wijst er op voorhand op dat een akkoord zoals door Frovia gesteld tot gevolg kan hebben dat de uitoefening van het retentierecht naar omvang wordt beperkt, met het oog op de proportionaliteit die dient te bestaan tussen
middel(opschorting) en
doel(de voldoening van de - eventueel vrijwillig verminderde - vordering).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 oktober 2013voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 4.11.10., 4.11.12 en 4.11.13., waarna beide partijen op de rol van vier weken nadat deze aktes zijn genomen een antwoordakte kunnen nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.J.J. Beurskens, A.J. Henzen en A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2013. [1]

Voetnoten

1.type: WB