Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[eiseres],
STICHTING MOSAE ZORGGROEP,
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
MOTIVERING
het geschil
b.van feiten die zijn komen vast te staan - zullen specifiekere en/of meer in detail tredende stellingen van partijen aan de orde komen en gewogen worden bij de beoordeling onder
c.
- [eiseres] is in 1978 kort in loondienst van (een rechtsvoorgangster van) Mosae geweest, maar heeft tot hernieuwde indiensttreding ‘in 1991’ geen arbeid voor Mosae verricht, zodat de relevante periode gedurende welke Mosae als haar werkgeefster verplichtingen jegens [eiseres] had, ligt tussen het jaar 1991 en 1 april 2012, de datum waartegen de arbeidsovereenkomst door Mosae met toestemming van het UWV WERKbedrijf opgezegd is wegens het ontbreken van een duidelijk werkhervattingperspectief na twee jaar onafgebroken arbeidsongeschiktheid.
- [eiseres] is geboren op 29 april 1957 en was dus ten tijde van de opzegging 54 jaar oud (bij het einde van haar arbeidsovereenkomst bijna 55 jaar).
- Voor 24 uur per week vervulde [eiseres] als ‘verzorgende’ in dienst van de thuiszorgorganisatie Mosae taken als het wassen, verzorgen, verplegen en begeleiden van zorgafhankelijke personen van en naar bed en toilet.
- In een dienst op de Mosae-locatie Daalhof te Maastricht (een woonzorgcentrum) in de nacht van 25 op 26 september 2009 heeft [eiseres] bij het begeleiden van [naam], een cliënte die zich van een rollator bediende en van wie bekend was dat zij slecht ter been was, de zonder concrete aanleiding achterovervallende cliënte met de linkerarm proberen op te vangen en daarbij vermoedelijk haar rug ‘verdraaid’. [eiseres] heeft weliswaar de dienst voltooid, doch zich de daaropvolgende dag, althans kort nadien met rugklachten bij de afdeling spoedeisende hulp van het academisch ziekenhuis Maastricht (AZM) en bij de huisarts gemeld.
- Bij onderzoek in het AZM is een lumbale wervelfractuur vastgesteld naast een mogelijke fractuur op thoracaal niveau. [eiseres] is toen een gipskorset aangemeten, dat na zes weken vervangen is door een afneembaar korset en na wederom vier weken door een op de persoon afgestemd korset.
- Na een CT-scan bleek in december 2009 een operatieve ingreep (orthopedisch) geïndiceerd te zijn, maar omdat ook na de operatie klachten aan rug en arm aanhielden, is [eiseres] in juli/augustus 2010 verwezen naar een revalidatiearts en een fysiotherapeut (en voor haar psychische klachten naar een maatschappelijk werker).
- De re-integratie-inspanningen van Mosae en [eiseres] hebben niet tot resultaat gehad dat [eiseres] in eigen of aangepaste arbeid bij Mosae kon hervatten en hebben evenmin tot herplaatsing bij een andere werkgever geleid. Uit de toestemmingsbeschikking d.d. 7 februari 2012 van het UWV WERKbedrijf kan afgeleid worden (en geen der partijen bestrijdt dit ook) dat er geen reëel herstelperspectief op een termijn van een halfjaar bestond ten tijde van de verleende toestemming tot opzegging (begin 2012).
- Anders dan Mosae noemt [eiseres] niet de hoogte van het laatstgenoten maandloon in dienst van Mosae (wel zijn bij exploot enige loonspecificaties gevoegd, maar net als de meeste andere producties heeft [eiseres] daar geen enkele relevante toelichting op gegeven noch opheldering over verschaft in de processtukken zelf). Mosae noemt bij antwoord een laatstelijk aan [eiseres] betaald bruto loon van € 1 585,45 per maand, hetgeen [eiseres] bij repliek niet weersproken heeft. Blijkens door [eiseres] ingebrachte loonspecificaties is dit echter het basisloon per periode zonder emolumenten.
- [eiseres] bestrijdt de opzegging niet naar het gehanteerde motief (art. 7:681 lid 2 aanhef en sub a. BW), maar uitsluitend wegens de volgens haar onevenredige gevolgen (art. 7:681 lid 2 aanhef en sub b. BW).
- Bij beslissing van 5 december 2011 is [eiseres] door het UWV met ingang van 27 september 2011in het kader van een gehonoreerd IVA-bezwaar voor een periode van drie jaar in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering (nadat haar eerder bij beslissing van 22 augustus 2011 met ingang van 27 september 2011 -voorlopig - een lagere WGA-uitkering toegekend was, die voor de eerste twee maanden een bedrag van € 2 470,37 bruto beliep).
- [eiseres] heeft geen inzage gegeven in het verloop (de variërende omvang) van de sedertdien aan haar toegekende uitkeringsbedragen bijvoorbeeld via overlegging van uitkeringsspecificaties. Evenmin heeft zij helderheid verschaft over de wijze waarop bij vaststelling van het voor de uitkeringshoogte bepalende WIA-dagloon rekening gehouden is met het loon uit de arbeid die zij tot 1 september 2009 verrichtte als oproepkracht bij ‘Stichting Bejaardenoorden Zusters Onder de Bogen’.
- Uit het besluit d.d. 5 december 2011 van het UWV valt slechts af te leiden dat de uitkering de eerste twee maanden 75% van het WIA-maandloon van € 3 557,21 beliep (€ 2 667,90 inclusief vakantiebetaling) en dat die per 27 november 2011 op 70% van dat WIA-maandloon gesteld zou gaan worden.
- Hoe het thans met de gezondheid en de herstelkansen van [eiseres] gesteld is en hoe dit was ten tijde van de opzegging (14 februari 2012) of bij het einde van de arbeidsovereenkomst (31 maart 2012), kan niet aan de hand van medische documenten of deskundige beschrijvingen vastgesteld worden. Alle door [eiseres] ingebrachte stukken ter zake dateren van vóór het jaar 2012.
- Overigens boden en bieden de gegevens van de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige van het UWV (het laatste stuk is slechts voor de helft door [eiseres] gekopieerd en ingebracht) van 29 juni 2011 respectievelijk 18 augustus 2011 (prod. 14 en prod 11 bij exploot) enige hoop voor [eiseres]. Uit de rapportage blijkt weliswaar van ‘verminderde’ mogelijkheden tot werken door ziekte of gebrek, doch tevens van ‘benutbare’ mogelijkheden conform een beperkingenlijst. De verzekeringsarts sprak daarom (bij een ‘onzekere’ medische prognose ter gelegenheid van de overdracht van het dossier aan de arbeidsdeskundige, wier latere conclusie en advies niet uit het onvolledig overgelegde stuk af te leiden zijn), als intentie uit dat ‘medisch heronderzoek’ per juni 2012 aan de orde zou zijn.
- Enige vervolgrapportage heeft [eiseres] om onbekende redenen aan de kantonrechter en haar wederpartij onthouden, zij het dat bij repliek nog wel de beslissing d.d. 29 november 2011 ingebracht is (als prod. 18), waarbij het UWV het van de zijde van Mosae aangetekende bezwaar gehonoreerd heeft tegen zijn beslissing van 22 augustus 2011 tot toekenning van WGA-uitkering aan [eiseres]. Het UWV was het (voorlopig) met Mosae eens dat [eiseres] (voorlopig) in aanmerking diende te komen voor IVA-uitkering in verband met op dat moment bestaande onzekerheid over duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden.
- Die beslissing bevat zowel de mededeling dat [eiseres] ‘100% arbeidsongeschikt wordt geacht met een meer dan geringe kans op herstel’ als de wat raadselachtige passage onder het kopje “Heroverweging” dat de ‘VA B&B van mening (is) dat er toch sprake is van een geringe kans op herstel’. Dit laatste oordeel leidde tot de aldus verwoorde voorlopige conclusie “Tot aan de datum van het heronderzoek kan voorlopig gesproken worden van een IVA, omdat sprake is van een geringe kans op herstel”, hetgeen ‘betekent’ dat ‘betrokkene per 27 september 201 (…) alsnog recht heeft op een IVA-uitkering’.
b.opgesomde feiten ontleend is) op orthopedisch, fysiotherapeutisch en/of psychisch vlak ontwikkelingen bij [eiseres] voorgedaan hebben. In ieder geval blijkt uit de door [eiseres] zelf (waarschijnlijk onvolledig) ingebrachte stukken van het UWV dat er medio 2011 en einde 2011 nog allerminst een eindtoestand bereikt was, maar ook dat er toen al sprake was van een later te benutten relevante restcapaciteit en dat herbeoordeling uiterlijk einde 2012 op het programma stond. Daarover noch over het totale proces van re-integratie in het eerste spoor (bij Mosae zelf) en in het tweede spoor (bij andere werkgevers in een wellicht totaal andere werksetting en functie / aard van de werkzaamheden) heeft [eiseres] ook maar iets gezegd. Conclusie uit dit stilzwijgen moet zijn (wat ook uit de stukken van het UWV en uit het uitblijven van een loonsanctie aan het adres van Mosae afgeleid kan worden) dat Mosae in ieder geval niet tekortgeschoten is in haar verplichtingen om [eiseres] waar mogelijk te (doen) re-integreren. Dat Mosae in de voorgaande jaren als goed werkgeefster gefaald zou hebben in het aanbieden van adequate scholing en coaching (zowel voor de functie zelf als voor de positie van [eiseres] op de arbeidsmarkt in meer algemene zin), is van de kant van de werkneemster niet gesteld. De veronderstelling van zulk falen wordt zelfs weersproken in de eerste overweging van het exploot van dagvaarding waar [eiseres] uitgebreid haar opleidingen in dienst van Mosae releveert. Het is op zijn minst vreemd dat [eiseres] geen opgave doet van eigen inspanningen om na 31 maart 2012 minder rug- of armbelastend werk te verwerven en van haar ervaringen te dien aanzien. Op het moment van ontslag was immers sprake van een (vooralsnog beperkte, maar mogelijk mettertijd omvangrijker) restcapaciteit die economisch benutbaar was. Of en hoe dit arbeidsperspectief benut, althans geëxploreerd is, laat [eiseres] volledig in het midden .Evenmin maakt zij aannemelijk (met stukken onderbouwd) dat zij op en na 1 april 2012 tot geen enkele vorm van loonarbeid meer in staat was. In ieder geval kan in de wel door [eiseres] ingebrachte stukken geen (volledige) rechtvaardiging gevonden worden voor de (veronder)stelling dat [eiseres] ‘nog steeds’ en ‘in lengte van jaren’ niet tot verrichten van welke arbeid dan ook in staat is, al is het maar voor een deel van de normale werktijd.