4.3Het oordeel van de rechtbank
Het primair ten laste gelegde feit
De kern van het primair ten laste gelegde feit is de feitelijke gedraging van verdachte, inhoudende dat zij samen met een ander een persoon genaamd [betrokkene] (hierna te noemen: [betrokkene]) (meestentijds) gedurende zeven dagen per week, gemiddeld acht tot tien uur per dag, werkzaamheden heeft laten verrichten, in elk geval lange werkdagen heeft laten maken, op paardenfokkerij [betrokkene 2].
Hiernaast is – onder drie gedachtestreepjes – ten laste gelegd wat [betrokkene] in ruil voor deze verrichte werkzaamheden zou hebben gekregen, dan wel wat hem in ruil hiervoor in het vooruitzicht zou zijn gesteld.
Bewijs voor de lange werkdagen kan worden gevonden in de verklaringen van [betrokkene] zelf. Hiervoor verwijst de rechtbank kortheidshalve naar de verklaringen die [betrokkene] op verschillende momenten heeft afgelegd en die zijn weergegeven op de pagina’s 70, 89, 112 en 113 van het proces-verbaal ‘Onderzoek Markdale’ van de SIOD.
Verdachte heeft deze verklaringen van [betrokkene] betwist. Daarnaast heeft de verdediging gemotiveerd aangevoerd dat de verklaringen van [betrokkene] niet betrouwbaar zijn. Ten aanzien van de onbetrouwbaarheid heeft de verdediging gewezen op de discrepanties in de eigen verklaringen van [betrokkene].
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat [betrokkene] tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd ten aanzien van:
- de wijze waarop hij met medeverdachte [verdachte 2] in contact is gekomen,
- zijn beweerde verdiensten en
- de beweerde belofte van medeverdachte [verdachte 2] dat hij, [betrokkene], alle paarden in eigendom zou krijgen.
Gelet op deze discrepanties stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van [betrokkene] niet zonder meer als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De vraag dient zich dan ook aan of zijn verklaringen over de lange werkdagen wel betrouwbaar zijn. En zo ja, of hiervoor voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. In dit verband is het van belang of de beweringen van [betrokkene] op dit punt worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de lange werkdagen van [betrokkene] (impliciet) zijn bevestigd door de getuigen [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 4]. Bovendien zouden de getuigen [getuige 2] en [getuige 6] hebben verklaard dat [betrokkene] altijd op de paardenfokkerij aanwezig was. Ten aanzien van de verklaringen van deze getuigen merkt de rechtbank het volgende op.
Getuige [getuige 1] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij destijds dierenarts was en regelmatig bij de paardenfokkerij kwam; drie tot vier keer per week in het seizoen en eenmaal per week buiten het seizoen. Zijn bezoeken duurden 30 tot 35 minuten. Meestal, maar niet altijd, was [betrokkene] aanwezig. [getuige 1] heeft [betrokkene] in de stallen zien werken.
Getuige [getuige 3], hoefsmid, heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij in de periode van 2007 tot april of mei 2009 de paarden van medeverdachte [verdachte 2] heeft gekapt. Hij kwam gemiddeld drie tot vier keer per jaar op het bedrijf. Hij zag [betrokkene] altijd op elk tijdstip van de dag. Een enkele keer kwam [betrokkene] niet opdagen. [betrokkene] hielp [getuige 3] met de paarden.
Getuige [getuige 4], hoefsmid, heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij in de periode tussen 2005 en 2009 gemiddeld twee keer per jaar op het bedrijf van medeverdachte [verdachte 2] kwam. Hij was daar dan tussen 07:30 uur en 18:00 uur. Wanneer [getuige 4] er was, was de Poolse man – de rechtbank begrijpt dat de getuige [betrokkene] bedoelt – er ook. Hij werkte op de fokkerij en verrichtte hand- en spandiensten voor [getuige 4].
Getuige [getuige 2] heeft tegenover de SIOD verklaard dat zij in 2008 voor een periode van drie of vier maanden, twee keer per week, op de paardenfokkerij van verdachte heeft gewerkt. Volgens haar was [betrokkene], die zij heeft herkend van een foto, altijd op de fokkerij. Hij werkte daar.
Getuige [getuige 6], ten slotte, heeft via haar moeder aan de SIOD aangegeven dat zij vanaf augustus 2006 tot januari of februari 2008 op de paardenfokkerij van verdachte werkzaamheden heeft verricht. Ze kwam enkele maanden achtereen één en soms twee keer per week. Dit wisselde ze af met een periode van enkele maanden dat ze in het geheel niet op de paardenfokkerij kwam. Gedurende de gehele periode was [betrokkene] bezig met de verzorging van de paarden op de momenten dat [getuige 6] daar was. [getuige 6] heeft [betrokkene] herkend van de website van de paardenfokkerij.
Uit bovenstaande getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat [betrokkene] regelmatig aanwezig was en werkzaamheden verrichtte op de paardenfokkerij van de verdachten [verdachte] en [verdachte 2]. Uit deze verklaringen blijkt evenwel niet dat [betrokkene] in de periode van 1 januari 2006 tot en met 15 oktober 2011 meestentijds gedurende zeven dagen per week, gemiddeld acht tot tien uur per dag, werkzaamheden heeft verricht, in elk geval lange werkdagen heeft gemaakt. Daarvoor is de frequentie en/of de duur van de bezoeken van de getuigen aan de paardenfokkerij te beperkt geweest. Bovendien blijkt uit diverse (andere) verklaringen dat [betrokkene]
regelmatig van het terrein van de paardenfokkerij werd weggestuurd (verklaringen van de getuigen [getuige 7], [getuige 8], [getuige 9], [getuige 10], [getuige 11] en [getuige 12] tegenover de rechter-commissaris);
regelmatig/vaak/altijd naar alcohol rook (verklaringen van de getuigen [getuige 7], [getuige 8], [getuige 4], [getuige 10] en [getuige 11] tegenover de rechter-commissaris), erg veel dronk (verklaring van getuige [getuige 12] tegenover de rechter-commissaris) en vaak dronken was (verklaringen van de getuigen [getuige 13], [getuige 9], [getuige 14], [getuige 11], [getuige 12] en [getuige 1] tegenover de rechter-commissaris);
een keer in de stal lag met een fles wijn (verklaring van getuige [getuige 7] tegenover de rechter-commissaris) en laveloos in een stal is aangetroffen (verklaring van getuige [getuige 12] tegenover de rechter-commissaris);
er soms een week/een tijdje/een hele tijd niet was (verklaringen van de getuigen [getuige 13], [getuige 10] en [getuige 12] tegenover de rechter-commissaris).
Uit deze onder a tot en met d vermelde getuigenverklaringen leidt de rechtbank af dat [betrokkene] regelmatig werd weggestuurd, vaak dronken was en soms een tijdje niet aanwezig was. Op die momenten heeft hij dan ook geen werkzaamheden kunnen verrichten. Bovendien blijkt uit geen enkel bewijsmiddel, behalve de verklaringen van [betrokkene] zelf, dat hij meestentijds zeven dagen per week, gemiddeld acht tot tien uur per dag, op de paardenfokkerij werkte.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [betrokkene] over de lange werkdagen niet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht de verklaringen van [betrokkene] ook op deze punten niet zonder meer betrouwbaar. Dit betekent overigens niet dat [betrokkene] bewust heeft gelogen over de lange werkdagen. De rechtbank sluit namelijk niet uit dat [betrokkene] zelf een heel andere beleving heeft van de door hem op de paardenfokkerij doorgebrachte tijd.
Artikel 342, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Nu de verklaring van [betrokkene] het enige redengevende bewijsmiddel is voor de ten laste gelegde ‘lange werkdagen’, is hiervoor naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende wettig bewijs aanwezig. Nu deze ‘lange werkdagen’ de kern vormen van de tenlastelegging valt met een vrijspraak van dit onderdeel van de tenlastelegging, de gehele bodem weg onder die tenlastelegging. Of [betrokkene] in ruil voor bepaalde werkzaamheden iets zou hebben gekregen – zoals is ten laste gelegd – doet dan ook niet ter zake.
Overigens blijkt uit de diverse verklaringen wel dat [betrokkene] voor de paardenfokkerij van verdachte, al dan niet tegen een geldelijke vergoeding, bepaalde werkzaamheden heeft verricht. Ondanks het feit dat [betrokkene] regelmatig van de paardenfokkerij werd verwijderd, werd zijn aanwezigheid en werden zijn werkzaamheden op andere momenten door de verdachten [verdachte] en [verdachte 2] kennelijk ook gedoogd. In die zin hebben zij dan ook wel gebruik gemaakt van de werkkracht van [betrokkene]. Dat is echter niet wat verdachte in deze zaak wordt verweten.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Het subsidiair ten laste gelegde feit
Nu de kern van het subsidiair ten laste gelegde feit dezelfde feitelijke gedraging inhoudt als die van het primair ten laste gelegde feit, zal de rechtbank verdachte op de gronden als hierboven vermeld eveneens vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.