4.3Het oordeel van de rechtbank
De bewustheid van de aanwezigheid van de vuurwapens en de munitie
Onder feit 1 is ten laste gelegd dat verdachte op 21 mei 2013 een automatisch vuurwapen/ pistool en een vuurwapen/pistool voorhanden heeft gehad.
Over het automatisch pistool (onder feit 1a) heeft verdachte verklaard dat ze dit nooit heeft gezien en niet heeft geweten dat dit in huis lag.
Over het pistool (onder feit 1b) heeft verdachte verklaard dat ze weliswaar wist dat medeverdachte [getuige] dit ooit had aangeschaft, doch dat ze in de veronderstelling verkeerde dat dit niet meer in huis lag. Nadat ze destijds tegen medeverdachte [getuige] had gezegd dat ze niet wilde dat het pistool in huis lag, zou hij het pistool hebben weggedaan, althans zo had hij haar verteld.
Deze verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring die medeverdachte [getuige] in deze zaak als getuige ter terechtzitting heeft afgelegd.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat zij niet wist van de aanwezigheid van de vuurwapens in de woning, niet onaannemelijk. Deze verklaring wordt bovendien niet weerlegd door de omstandigheden waaronder deze wapens werden gevonden: ze werden aangetroffen in een doorgang van de keuken naar de garage, op een ongeveer twee meter hoge koel-, vrieskast, in een koffer (automatisch pistool) respectievelijk in een tas (pistool). De vuurwapens lagen dus niet open en bloot, voor de verdachte zichtbaar, in de woning.
Gelet hierop acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat verdachte zich op 21 mei 2013 niet bewust is geweest van de aanwezigheid van deze vuurwapens in haar woning.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie, is vereist dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van dat wapen. (Zie bijvoorbeeld HR 10 juni 1986, LJN AC1490, HR 17 november 1998, LJN ZD1403 en HR 14 juni 2011, LJN BQ3804.)
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het voorhanden hebben van de vuurwapens onder feit 1a en 1b. Hetzelfde geldt voor het voorhanden hebben van de bij deze vuurwapens behorende munitie onder feit 1d.
Het bewijs
De rechtbank acht de feiten 1 (voor het overige) en 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het aantreffen van de wapens;
- de kennisgevingen van inbeslagneming van de wapens;
- het onderzoek naar de wapens ten aanzien van de feiten 2a en 2b;
- het onderzoek naar het wapen ten aanzien van feit 1c;
- het onderzoek naar het wapen ten aanzien van feit 2 (ploertendoder);
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 3 september 2013;
- de verklaring van getuige [getuige] afgelegd ter terechtzitting d.d. 3 september 2013.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen, nu verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, terwijl zij nadien niet anders heeft verklaard en er door haar of door haar raadsman ten aanzien van het bewezenverklaarde geen vrijspraak werd bepleit.