3.Nieuwe Steen Investments NV (NSI)
(gemachtigde: dr.mr. [gemachtigde 4])
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder
(gemachtigde: mr. [gemachtigde 5])
Bij besluit van 5 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet.
Bij besluit van 3 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013.
Namens eisers zijn verschenen [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] (Q-park), en [vertegenwoordiger 3] (NSI), bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd. De VvE is verschenen bij zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. [gemachtigde 6], ing. [gemachtigde 7] en ing. [gemachtigde 8].
De rechtbank heeft onderhavige zaken gevoegd behandeld met de zaken bekend onder de nummers AWB 12/1481, AWB 12/1482 ([eiseres]) en AWB 12/1486 (3W Vastgoed).
1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2. Naar aanleiding van de vaststelling in 2011 dat de ondergrond onder een deel van de winkelpanden in winkelcentrum ’t Loon aan de Homerusstraat te Heerlen in beweging was gekomen en hierdoor scheuren in het gebouw waren ontstaan, heeft de burgemeester van Heerlen op 2, 3 en 7 december 2011 een noodverordening afgekondigd voor dit gebied. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers gelast het op de daarbij gevoegde tekening aangegeven gedeelte van het winkelcentrum ’t Loon (op gecontroleerde wijze) te slopen. Hierbij is eisers gesommeerd om op uiterlijk 6 december 2011 een aanvang te maken met de sloopwerkzaamheden. Indien eisers zouden nalaten gehoor te geven aan voormelde last zou verweerder besluiten tot het toepassen van bestuursdwang, door zelf een bedrijf in te schakelen om de sloop ter hand te nemen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het deel van het winkelcentrum, zoals aangegeven op de tekening bij de lastgeving, niet meer voldeed aan de daarop van toepassing zijnde voorschriften uit het Bouwbesluit. Omdat reeds was gebleken dat het gebruik van stutten en draagbalken het verzakken van een gedeelte van het winkelcentrum niet kon voorkomen, was het slopen van het verzakkende deel van het winkelcentrum de enige oplossing om gevaar voor de omliggende omgeving te voorkomen. Gezien de ernst van de situatie en het feit dat er reeds vele malen een uitwisseling van informatie had plaatsgevonden, acht verweerder de destijds gegeven termijn van twee dagen voor het kenbaar maken van zienswijzen redelijk. Met betrekking tot de gestelde begunstigingstermijn stelt verweerder dat niet gezegd kan worden dat het voor eisers onmogelijk was om binnen de termijn de in het (primaire) besluit aangegeven maatregelen te treffen om de tenuitvoerlegging van de last te voorkomen.
4. Eisers voeren in beroep aan dat de omstandigheid dat een deel van het winkelcentrum op enig moment niet langer voldeed aan het Bouwbesluit en de gemeentelijke Bouwverordening het opleggen van een last onder bestuursdwang op grond van artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met de door verweerder gehanteerde uiterst korte zienswijze- en begunstigingstermijn niet rechtvaardigt en onmiskenbaar het gevolg is van onvoldoende zorgvuldig handelen van verweerder. Zoals uit vaste jurisprudentie blijkt, kan een dergelijk korte termijn enkel worden gerechtvaardigd door omstandigheden die dermate spoedeisend zijn, dat niet met een langere zienswijze- en begunstigingstermijn kan worden volstaan.
Verweerder heeft, volgens eisers, onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig onderzocht of sprake was van een dermate gevaar voor de gezondheid of de veiligheid dat dit de sloop van een deel van het winkelcentrum op uiterst korte termijn rechtvaardigde. Niet duidelijk is waarom verweerder van mening was dat vanaf 1 december 2011, ondanks het van kracht zijn van de noodverordening, toch nog gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen te duchten was. Eisers menen dat louter de constructieve veiligheid nog een issue zou kunnen zijn, hetgeen de sloop van een gedeelte van het winkelcentrum op uiterst korte termijn niet kan rechtvaardigen.
5. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerder in redelijkheid onderhavige last onder bestuursdwang aan eisers heeft kunnen opleggen. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
6. Ingevolge artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder a van de Woningwet is het verboden een bestaand gebouw in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat gebouw van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, tweede lid.
7. Ingevolge artikel 2.5, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003, heeft een bestaand bouwwerk een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700 bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
8. Ingevolge artikel 5.17 van de Wabo kan een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet inhouden dat het bouwen, gebruiken of slopen van een bouwwerk wordt gestaakt of dat voorzieningen, met inbegrip van het slopen van een bouwwerk, gericht op het tegen gaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid worden getroffen.
9. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding.
10. Artikel 5:24 van de Awb luidt als volgt:
1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
3. De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
11. Op grond van het inspectierapport (samenvatting van het zogenaamde “logboek” + foto’s) van 29 november 2011, waaruit blijkt dat onderhavig gedeelte van het winkelcentrum niet meer voldeed aan de minimale eisen van het Bouwbesluit is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was handhavend op treden, hetgeen door eisers ook niet (gemotiveerd) wordt bestreden.
12. De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat, anders dan eisers stellen, de Awb geen verplichte zienswijzentermijn kent voor een zienswijze gericht tegen een last onder bestuursdwang. De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op de ernst van de situatie (het winkelcentrum ligt in het centrum van Heerlen) en de spoedeisendheid (uit het inspectierapport blijkt immers dat “de gemeten vervormingen in de kolommen versneld opliepen”) de door verweerder toch gegeven zienswijzentermijn in dit geval niet onredelijk kort is geweest. In dit verband acht de rechtbank het ook van belang dat door eisers wel degelijk zienswijzen kenbaar zijn gemaakt, waar verweerder in zijn besluitvorming ook rekening mee heeft gehouden.
De rechtbank zal niet ingaan op de vraag of er een discrepantie bestaat tussen de door eisers ingediende mondelinge- en schriftelijke zienswijzen, omdat de rechtbank van oordeel is dat verweerder op alle zienswijzen van eisers is ingegaan in het bestreden besluit en eisers hierdoor dus niet in hun belangen zijn geschaad.
13. De rechtbank is op grond van het zogenaamde ‘logboek calamiteit parkeergarage Het Loon’ en het inspectierapport rapport BMH van 29 november 2011 vervolgens van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerders besluitvorming onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen. Voorts blijkt uit het TNO rapport van 1 november 2012 dat door verweerder in de risicobeoordeling, op de verschillende beslismomenten, veelal terecht is uitgegaan van de meest ongunstige situatie, een ‘worst case scenario’. Dit resulteerde, volgens het TNO rapport terecht, in besluitvorming gericht op de meest veilige benadering voor de gebruikers/bewoners. Uit voornoemd TNO rapport leidt de rechtbank ook af dat er geen sprake was van een zogenaamde ‘tunnelvisie’ bij verweerder, zoals door eisers in beroep en ter zitting is gesteld. Op grond van voormelde rapporten is de rechtbank voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid de belangen van bewoners en omwonenden van het winkelcentrum heeft laten prevaleren boven de (financiële) belangen van eisers.
Over de (gestelde onvoldoende) motivering van het bestreden besluit merkt de rechtbank op dat uit de rapporten ook voldoende blijkt dat sprake was van een zogenaamde ‘gevaarlijke situatie’. Ook deze beroepsgrond van eisers moet derhalve worden verworpen.
14. Over de begunstigingstermijn overweegt de rechtbank dat ingevolge vaste jurisprudentie de begunstigingstermijn, gelet op de omstandigheden van het geval, redelijk dient te zijn. De termijn moet lang genoeg zijn om aan de last gevolg te kunnen geven.
De rechtbank stelt allereerst vast dat onderhavige last door eisers is uitgevoerd binnen de gestelde termijn. Het feit dat de sloop van het gedeelte van het winkelcentrum wellicht goedkoper had kunnen worden uitgevoerd, doet aan het feit dat achteraf is komen vast te staan dat de begunstigingstermijn lang genoeg was om aan de last te voldoen niet af.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op de omstandigheden (acuut instortingsgevaar van een gedeelte van het winkelcentrum) een korte begunstigingstermijn gerechtvaardigd was. Een termijn van meerdere maanden, zoals door eisers is bepleit, acht de rechtbank in dit geval niet reëel. De burgemeester had voor het winkelcentrum (ten tijde hier van belang) weliswaar een noodverordening afgekondigd, maar, er was ook sprake van gevaar voor de omgeving van het winkelcentrum, dat, gelet op de ligging van het winkelcentrum in het centrum van Heerlen, niet lang kon voortduren.
15. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder het bestreden besluit ten onrechte heeft gebaseerd op artikel 5.17 van de Wabo in plaats van (bijvoorbeeld) artikel 5:31 van de Awb (spoedeisende gevallen) en dus een onjuiste procedure heeft gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de vrijheid heeft om te bepalen of hij wel of niet gebruik maakt van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 5:31 van de Awb bestuursdwang uit te oefenen zonder dat eerst een last wordt opgelegd. In dit geval heeft verweerder ervoor gekozen om wel een last op te leggen, omdat er voor eisers nog tijd was voor het nemen van herstelmaatregelen (sloop).
Over de stelling van eisers dat geen sprake zou zijn van “gevaar voor de gezondheid of de veiligheid” als bedoeld in artikel 5.17 van de Wabo, merkt de rechtbank op dat dit gevaar volgt uit de ligging van het winkelcentrum in het centrum van Heerlen en hetgeen hiervoor is overwogen.
16. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid onderhavige last onder bestuursdwang aan eisers heeft kunnen opleggen.
17. De beroepen zijn dan ook ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A.M. de Loo (voorzitter), en mr. R.J.G.H. Seerden en mr. C.M. Nollen, leden, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2013.
w.g. E.W. Seylhouwer,
griffier
w.g. W.A.M. de Loo,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.