ECLI:NL:RBLIM:2013:5651

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
C-03-182340 A
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoeken tegen de rechter in civiele procedures

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 18 juli 2013 uitspraak gedaan over twee verzoeken tot wraking van mr. [verweerder 2], rechter in de rechtbank. De verzoeker, wonende te Maastricht, had op 2 juli 2013 een verzoek tot wraking ingediend tijdens een zitting, waarin hij zijn onvrede over de rechter had geuit. Hij stelde dat de rechter partijdig was en dat hij niet op een eerlijke manier werd behandeld. De rechter heeft echter betwist dat er sprake was van een wraking, aangezien verzoeker pas bij het verlaten van de zittingszaal zijn voornemen tot wraking heeft aangekondigd.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker zijn verzoek tijdig heeft ingediend, maar heeft de inhoudelijke gronden van het verzoek afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. De rechter had gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om partijen de gelegenheid te geven om stukken in te dienen, wat niet als partijdig kon worden aangemerkt.

Het tweede verzoek tot wraking, dat op 5 juli 2013 werd ingediend, was gebaseerd op een rolbeschikking van de rechter in een andere procedure. De wrakingskamer oordeelde dat het nemen van een onwelgevallige beslissing geen grond voor wraking kan zijn. Beide verzoeken tot wraking zijn afgewezen, waarbij de wrakingskamer benadrukte dat de rechter in zijn functie onpartijdig moet worden geacht, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Datum uitspraak: 18 juli 2013
Zaaknummers / rekestnummers: C/03/182282 / HA RK 13-74
C/03/182340 / HA RK 13-75
De meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaken van
[verzoeker],
wonende te Maastricht (hierna verzoeker),
indiener van twee verzoeken die strekken tot wraking van:
mr. [verweerder 1], rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.Het verloop van de procedure

Bij een op 2 juli 2013 om 16:03 uur ter griffie van de rechtbank (hierna: de griffie) binnengekomen faxbericht met twee bijlagen heeft verzoeker medegedeeld dat hij de rechter heeft gewraakt tijdens de voortzetting van de comparitie na antwoord, gehouden op diezelfde dag, in de zaken met procedurenummers 501650 CV EXPL 12-4695, 504103 CV EXPL 12-5091 en 505819 CV EXPL 12-5255.
Bij een ter griffie om 10:31 uur binnengekomen faxbericht van 3 juli 2013 heeft verzoeker aanvullende gronden bij voornoemd verzoek tot wraking ingediend.
Voorts is van verzoeker op 4 juli 2013 om 18:16 uur ter griffie een faxbericht binnengekomen met drie bijlagen betreffende de ontvangst van het proces verbaal van de zitting van 2 juli 2013.
Op 4 juli 2013 heeft de rechter de wrakingskamer bericht dat hij niet in het verzoek tot wraking berust en hij heeft de wrakingskamer op 5 juli 2013 een schriftelijke reactie doen toekomen waarvan een afschrift naar verzoeker is verzonden. Tevens heeft hij de wrakingskamer bericht dat hij gehoord wenst te worden.
Bij een op 5 juli 2013 om 15:18 uur ter griffie binnengekomen faxbericht met 8 bijlagen heeft verzoeker een tweede verzoek tot wraking van dezelfde rechter ingediend in verband met de beslissing in een rolbeschikking van 3 juli 2013 in de procedure tussen voornoemde partijen met zaaknummer 530297 CV EXPL 13-2272.
De rechter heeft op 8 juli 2013 de wrakingskamer bericht dat hij evenmin in het tweede verzoek tot wraking berust en hij heeft voor de kamer een schriftelijk reactie opgesteld waarvan een afschrift naar verzoeker is verzonden. Tevens heeft hij de wrakingskamer bericht dat hij gehoord wenst te worden.
Bij een op 9 juli 2013 om 9:53 uur ter griffie binnengekomen faxbericht met 5 bijlagen heeft verzoeker gereageerd op de reactie van de rechter in het tweede verzoek tot wraking in de procedure met zaaknummer 530297 CV EXPL 13-2272.
Tevens is op 9 juli 2013 om 16:19 uur ter griffie een faxbericht met 3 bijlagen binnengekomen betreffende het eerste verzoek tot wraking in de procedures met zaaknummers 501650 CV EXPL 12-4695, 504103 CV EXPL 12-5091 en 505819 CV EXPL 12-5255.
Op 10 juli 2013 om 15:00 uur heeft verzoeker ter griffie een faxbericht ingediend in aanvulling op het eerste verzoek tot wraking in voornoemde procedures.
De verzoeken tot wraking zijn gevoegd behandeld ter zitting van de wrakingskamer op 11 juli 2013, waar verzoeker en de rechter zijn verschenen.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunt van verzoeker

2.1.
Ter zake het eerste wrakingsverzoek verwoordt verzoeker dat hij op 19 april 2013 schriftelijk bezwaar heeft aangetekend tegen mr. [verweerder 2] als opvolgend behandelend rechter in deze zaken omdat hij in een ander dossier een slechte ervaring met hem had opgedaan. Toen hij van de griffie had vernomen dat met dit bezwaar niets zou worden gedaan heeft hij zich daar bij neergelegd. Vervolgens zijn de zaken op 24 mei 2013 ter zitting behandeld.
Verzoeker uit als klachten over de behandeling van de zaken op de zitting van 24 mei 2013 dat
- de stukken die door hem op 17 mei 2013 na 16.00 uur in de brievenbus van de rechtbank waren gedeponeerd door de rechter als te laat ingediend werden aangemerkt,
- de rechter – tot verzoekers ongenoegen – wilde dat verzoekers vriendin in de zaal op de voor het publiek bestemde plaats zou gaan zitten,
- de rechter samen met partijen een proces-verbaal wilde opmaken in plaats van verder te gaan met de behandeling en
- de rechter ten slotte heeft bepaald dat de zitting op een latere datum zou worden voortgezet waardoor de duur van de behandeling naar de mening van verzoeker onnodig werd verlengd.
Tijdens de voortzetting van de comparitie op 2 juli 2013 werd verzoeker in zijn betoog over het feit dat de advocaat van de wederpartij geen volmacht had door de rechter onderbroken en diende hij van de rechter zijn relaas daarover te staken. Ook kreeg de wederpartij van de rechter de gelegenheid te pleiten zonder uitgeschreven pleitnota, terwijl in de oproepingsbrief van de zitting was gevraagd om een pleitnota. Bovendien kreeg de wederpartij alsnog 14 dagen de tijd om een stuk in te dienen, terwijl de rechter eerder, op
24 mei 2013, had beslist dat de door verzoeker ingediende stukken te laat waren. Verzoeker stelt dat hem de mond werd gesnoerd toen hij hiertegen bezwaar aantekende en de rechter wees op zijn partijdige opstelling, waarna hij de rechter heeft gezegd hem te wraken. De rechter heeft daarop gereageerd met de mededeling dat verzoeker de zaal moest verlaten en hij heeft de beveiliging gewaarschuwd.
Verzoeker stelt dat hij bij het verlaten van de zaal opnieuw heeft gezegd: “Ik ga u nu wraken”.
2.2
In het tweede wrakingsverzoek stelt verzoeker dat de rechter op grond van zijn kennis van het dossier uit een andere zaak (waarop het eerste wrakingsverzoek betrekking heeft, toevoeging rechtbank) bekend is met stukken waar hij in deze zaak nodeloos om vraagt om de zaak kennelijk op die manier weer met 4 weken te vertragen in plaats van vonnis te wijzen zoals was aangekondigd in een brief van de griffie van 19 juni 2013.

3.Standpunt van de rechter

3.1
Met betrekking tot het eerste wrakingsverzoek betwist de rechter dat verzoeker hem tijdens de zitting van 2 juli 2013 heeft gewraakt. Pas bij het verlaten van de zaal heeft verzoeker een voornemen tot wraking aangekondigd, met de woorden; “Ik ga u wraken”.
Verzoeker kon niet accepteren dat de wederpartij in de gelegenheid is gesteld om binnen een week nadere stukken in het geding te brengen, waar verzoeker dan binnen een week nog een reactie op zou mogen geven. De rechter stelt dat dit een inhoudelijke beslissing betreft, die juist is genomen om de verdere afhandeling van de zaak niet te vertragen. Voor zover dit de reden is voor de wraking is het verzoek niet ontvankelijk, althans ongegrond.
De rechter betwist voorts hetgeen verzoeker in de brief van 2 juli 2013 heeft gesteld en merkt op dat:
  • de stukken die verzoeker op 17 mei 2013 in de brievenbus zou hebben gedeponeerd ter griffie zijn ontvangen op 21 mei 2013 en dus te laat waren, maar vervolgens ter zitting in overleg met de wederpartij alsnog zijn geaccepteerd;
  • het feit dat er van de comparitie van 24 mei 2013 een proces verbaal is opgemaakt voortvloeit uit een wettelijke verplichting;
- de wederpartij er bezwaar tegen maakte dat verzoeker ter zitting van 24 mei 2013 een vertaling wilde overleggen. Omdat de comparitie op 2 juli 2013 werd voortgezet kreeg verzoeker de gelegenheid deze alsnog in het geding te brengen en daar heeft hij ook gebruik van gemaakt.
De rechter maakt voorts bezwaar tegen de brieven van verzoeker van 3 juli en 10 juli 2013 met nadere gronden voor het wrakingsverzoek nu verzoeker zijn gronden reeds op 2 juli 2013 heeft aangevoerd en hij deze nadere gronden toen ook had moeten inbrengen.
3.2
In zijn reactie op het tweede verzoek verwoordt de rechter dat hij als waarnemend teamvoorzitter van het team burgerlijk recht (kanton) in de locatie Maastricht onder meer zorg draagt voor de (rechterlijke) afhandeling van alle ‘afwijkende verstekken’, waaronder de betreffende rolbeschikking. Hij geeft aan dat rolbeschikkingen een paar dagen voor de roldatum gereed worden gemaakt. Hij heeft de rolbeschikking van 3 juli 2013 dan ook al ondertekend vóór de zitting van 2 juli 2013 (waar het eerste wrakingsverzoek op ziet), dus, voor het moment dat hij was gewraakt. Hij heeft pas op 4 juli 2013 kennisgenomen van het eerste wrakingsverzoek.
De rechter merkt op dat uit het feit dat verzoeker het niet eens is met de beslissing in de rolbeschikking niet voortvloeit dat er sprake is van vooringenomenheid. Een rechter dient uit te gaan van het dossier en niet van zijn kennis in andere zaken tussen dezelfde partijen, hetgeen in onderhavige zaak ertoe leidt dat eiser zijn domiciliekeuze moet verantwoorden. De vertraging die daardoor ontstaat heeft verzoeker aan zichzelf te wijten.

4.De beoordeling

4.1
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hen – onder meer – ingevolge artikel 6, lid 1, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige rechter(s) af te dwingen.
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Artikel 37, eerste lid Rv bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
Van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de – objectief gerechtvaardigde – vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoeker weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
4.2
Alvorens de wrakingskamer toekomt aan de beoordeling van de vraag of de vrees voor vooringenomenheid van de rechter onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is, overweegt zij als volgt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het verzoek tot wraking van 2 juli 2013.
De wrakingskamer stelt allereerst vast dat verzoeker op 2 juli 2013 nog in de zittingszaal heeft gezinspeeld op de mogelijkheid dat hij de rechter wilde wraken. Of verzoeker nu tijdens de comparitie heeft gezegd de rechter te wraken (lezing van verzoeker) of dat hij bij het verlaten van de zittingszaal heeft gezegd de rechter te zullen gaan wraken (lezing van de rechter) kan dan in het midden blijven, nu verzoeker nog diezelfde dag het verzoek met de gronden heeft ingediend. Daarmee heeft hij daadwerkelijk en tijdig uitvoering gegeven aan zijn voornemen, zodat verzoeker in zijn verzoek ontvankelijk is.
De door verzoeker genoemde feiten en omstandigheden die zich voorafgaand aan of tijdens de zitting van 24 mei 2013 hebben voorgedaan, zijn naar het oordeel van de wrakingskamer in strijd met artikel 37 Rv niet voorgedragen zodra zij aan verzoeker bekend zijn geworden, zodat die feiten en omstandigheden bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van 2 juli 2013 buiten beschouwing moeten blijven
Omdat de feiten en omstandigheden die aanleiding zijn voor het verzoek tegelijk moeten worden voorgedragen kan hetgeen in de brieven van 3, 4 en 10 juli 2013 is vermeld evenmin worden meegenomen in de beoordeling van het verzoek.
De te beoordelen grond voor het verzoek beperkt zich dan ook tot het feit dat verzoeker het niet eens is met de beslissing van de rechter om de wederpartij de gelegenheid te bieden een stuk in het geding in te brengen. De rechter heeft aldus gebruik gemaakt van de hem op grond van artikel 22 Rv toekomende bevoegdheid in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen te bevelen bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Dit is een zuivere procesbeslissing. Door verzoeker de gelegenheid te bieden op het in te brengen stuk te reageren heeft de rechter bovendien het recht op hoor en wederhoor gewaarborgd. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat de rechter met deze beslissing geen blijk heeft gegeven van enige vooringenomenheid jegens verzoeker. Evenmin kan worden gezegd dat de schijn van partijdigheid niet is vermeden. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
4.3
Het tweede verzoek is direct na kennisneming van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden, voortvloeiende uit de verkregen rolbeschikking, door verzoeker ingediend en is daarmee tijdig gedaan en dus ontvankelijk.
De wrakingsrond luidt dat de rechter in een verstekzaak, zijnde een andere tussen dezelfde partijen gevoerde procedure, een voor verzoeker onwelgevallige tussenbeslissing heeft genomen in de rolbeschikking van 3 juli 2013.
De wrakingkamer merkt op dat het beoordelen van (alle) afwijkende verstekzaken een aan de rechter speciaal toebedeelde taak is in verband met zijn functie als waarnemend voorzitter van het team burgerlijk recht (kanton). Het feit dat er tussen partijen meer procedures lopen, waarbij de rechter in een aantal zaken zelf de behandelend rechter is, is hiervoor geen beletsel.
De inrichting van de bedrijfsprocessen van de rechtbank brengt met zich dat de afhandeling en ondertekening van de vele verstekvonnissen ruim voor de uitspraakdatum plaatsvinden. De wrakingskamer stelt vast dat op het moment van de beoordeling en ondertekening van de rolbeschikking van 3 juli 2013 de rechter nog niet was gewraakt omdat de zitting van 2 juli 2013, waarin het eerste verzoek tot wraking aan de orde kwam, toen nog niet had plaatsgevonden. Voor zover verzoeker mede aan zijn verzoek ten grondslag heeft willen leggen dat hij de rechter al had gewraakt toen deze de rolbeschikking nam is dit verzoek op een feitelijk onjuiste veronderstelling gebaseerd.
Het nemen van een onwelgevallige beslissing kan bovendien geen grond opleveren voor een wraking.
De wrakingskamer wijst derhalve ook dit verzoek tot wraking af.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst af het verzoek tot wraking van 2 juli 2013 van mr. [verweerder 2];
- wijst af het verzoek tot wraking van 5 juli 2013 van mr. [verweerder 2].
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, voorzitter, en mr. R.M.M. Kleijkers en mr. W.E. Elzinga, leden, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2013.