ECLI:NL:RBLIM:2013:5647

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
C-03-181400 A
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in een civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 28 juni 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekers, wonend te Voorhout, tegen mr. [verweerder], de kantonrechter in de rechtbank. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van een procedure tussen verzoekers en hun huurder, waarbij op 30 november 2012 een comparitie had plaatsgevonden. Na de uitspraak van het vonnis op 6 maart 2013, hebben verzoekers op 2 juni 2013 verzocht om wraking van de rechter, omdat zij vreesden voor de partijdigheid van de rechter. Verzoekers voerden aan dat de rechter hen onheus had behandeld en dat er geen adequate antwoorden op hun vragen waren gegeven.

De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat verzoekers niet ontvankelijk zijn in hun verzoek, omdat het wrakingsverzoek na het eindvonnis was ingediend. De rechter verduidelijkte dat het eindvonnis op 6 maart 2013 was gewezen en dat het verzoek op 5 juni 2013 was ingediend. De rechter stelde dat de mogelijkheid tot verbetering van het vonnis, zoals bedoeld in artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet betekent dat het oorspronkelijke vonnis vervalt of dat de termijn voor rechtsmiddelen opnieuw begint te lopen.

De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of het verzoek tijdig was ingediend en kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was. De rechtbank verklaarde verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking, omdat de behandeling van de zaak door de rechter al was geëindigd op het moment van indiening van het verzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 juni 2013.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Datum uitspraak: 28 juni 2013
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/181400 / HA RK 13-61
De meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
heeft de volgende beslissing genomen
in de zaak van
[verzoekers] en
[verzoekers],
wonend te Voorhout (hierna: verzoekers),
indieners van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. [verweerder], kantonrechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.Het verloop van de procedure

Op 30 november 2012 heeft in de zaak met procedurenummer 479440 CV EXPL 12-2657, met betrekking tot een geschil tussen verzoekers en hun huurder (“X”), een comparitie plaatsgevonden ten overstaan van de rechter, waarvan achteraf proces-verbaal is opgemaakt (“het proces-verbaal”), dat op 4 december 2012 aan verzoekers en X is verstuurd.
Op 6 maart 2013 heeft de rechter in die zaak vonnis gewezen (“het vonnis”).
Op 6 mei 2013 zijn partijen door de griffier geïnformeerd over een kennelijke verschrijving in het vonnis en het voornemen van de rechter deze bij herstelvonnis te verbeteren.
Bij brief van 2 juni 2013 hebben verzoekers verzocht om de wraking van de rechter in de zaak.
De rechter heeft de wrakingskamer op 6 juni 2013 bericht dat hij niet in het verzoek tot wraking berust. Hij heeft op 7 juni 2013 een schriftelijk reactie ingezonden, die op 10 juni 2013 in kopie aan verzoekers is gestuurd en waarin hij zich bereid heeft verklaard om gehoord te worden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op
14 juni 2013, waar verzoekers en de rechter zijn verschenen en hun standpunten hebben toegelicht.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Standpunt van verzoekers

Verzoekers vrezen voor de partijdigheid van de rechter. Dit vermoeden vindt zijn grond in omstandigheden die zich op verschillende momenten in de behandeling van de zaak hebben voorgedaan. De eerste twijfel is gerezen na ontvangst van het proces-verbaal van de zitting van 30 november 2012. In dit proces-verbaal zijn de feiten niet juist en niet volledig weergegeven en er blijkt uit dat de rechter buiten aanwezigheid van verzoekers – die te laat waren – al met X aan de bespreking van de zaak is begonnen. Verzoekers hebben ervoor gekozen het vonnis af te wachten en niet te reageren op het proces-verbaal. Het vonnis is tot twee maal toe uitgesteld en uiteindelijk op 6 maart 2013 uitsproken. Over het vonnis hadden verzoekers vragen. Deze vragen, alsmede hun opmerkingen bij het proces-verbaal en bij de procesgang zoals deze in de zaak heeft plaatsgevonden, hebben verzoekers neergelegd in een klacht. Nadat deze klacht niet-ontvankelijk is verklaard, hebben verzoekers contact met de griffie gezocht en op 15 mei 2013 een brief aan de rechter gestuurd met daarin de vragen en opmerkingen, waarop zij geen antwoord hebben ontvangen. Nadat verzoekers begin mei 2013 de brief over de voorgenomen verbetering van het vonnis hadden ontvangen, hebben zij juridisch advies ingewonnen en de rechter op 2 juni 2013 gewraakt.
Verzoekers stellen gedurende het proces zowel ter zitting als daarbuiten tijdens de contacten met de rechtbank op onheuse wijze te zijn bejegend. Verder stellen zij dat er geen antwoorden op hun vragen zijn gekomen en dat er door de rechter niet naar hun (bewijs)inbreng is gekeken. Dat alles heeft twijfel doen ontstaan aan de onpartijdigheid van de rechter.

3.Standpunt van de rechter

In zijn schriftelijke reactie stelt de rechter voorop dat verzoekers niet ontvankelijk zijn in hun verzoek, omdat een wrakingsverzoek moet zijn ingediend voor het eindvonnis is uitgesproken. Het eindvonnis is gewezen op 6 maart 2013 en het verzoek is ter griffie ontvangen op 5 juni 2013. Het standpunt van verzoekers dat er nog geen eindvonnis is in verband met de brief van 6 mei 2013 over het voornemen tot - ambtshalve - verbetering ex artikel 31 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) is onjuist. Het gevolg van een verbetering is namelijk niet dat een vonnis zijn kracht/werking verliest. Alleen de grosse, die de fout bevat, verliest haar kracht (artikel 31 lid 3, tweede volzin Rv). De rechter verwijst wat betreft de aard van een verbetering ex artikel 31 Rv naar het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2006, NJ 2006/601. Het eindvonnis blijft dus, ook na verbetering, het eindvonnis; een verbeterd vonnis krijgt geen nieuwe datum en evenmin gaat er een nieuwe beroepstermijn lopen, de datum van de uitspraak blijft 6 maart 2013.

4.De beoordeling

Alvorens de rechtbank kan toekomen aan de beoordeling van de vraag of vrees voor vooringenomenheid van de rechter onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is, dient in verband met de ontvankelijkheid te worden bezien of het verzoek tijdig is ingediend.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Aan de behandeling van de zaak door de rechter is een einde is gekomen door zijn eindvonnis van 6 maart 2013. Kennelijke fouten in een vonnis kan de rechter op grond van artikel 31 Rv herstellen, op verzoek van een partij of ambtshalve (de door verzoekers overgelegde wettekst waaruit zou blijken dat ambtshalve herstel niet mogelijk is, is geen Nederlandse wet). Partijen dienen in de gelegenheid te worden gesteld zich over het voornemen tot herstel van een vonnis uit te laten. Die gelegenheid hebben verzoekers met de brief van de griffier van 6 mei 2013 gekregen. Het voornemen tot verbetering als bedoeld in artikel 31 Rv, en de uitvoering van dat voornemen door het wijzen van een herstelvonnis, heeft niet tot gevolg dat het oorspronkelijke vonnis vervalt of dat de termijn voor het aanwenden van rechtsmiddelen daartegen opnieuw gaat lopen.
Nu dus de behandeling van de zaak door de rechter op de datum van indiening van het wrakingsverzoek reeds was geëindigd, dienen verzoekers in hun verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard.

5.De beslissing

De wrakingskamer verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van
mr. [verweerder].
Aldus gegeven door mr. W.E. Elzinga, voorzitter, mr. E.P. Van Unen, rechter en
mr. A.M. Schutte, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.W.D. Janssen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2013.
MJ