ECLI:NL:RBLIM:2013:5591

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
AWB-12_2040
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nadeelcompensatie inzake het Tracébesluit A2 Passage te Maastricht

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een woning te Maastricht, een verzoek om nadeelcompensatie ingediend bij de minister van Infrastructuur en Milieu. Dit verzoek is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de schade die eisers stellen te lijden als gevolg van de ligging van het tijdelijke tracé van de A2, voorzienbaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers sinds 29 juli 2008 eigenaar zijn van hun woning en dat zij in 2011 een verzoek om schadevergoeding hebben ingediend, omdat zij meenden dat de werkzaamheden aan de A2 hen schade toebrachten in de vorm van verminderd woongenot door stof-, stank- en geluidsoverlast. De rechtbank heeft de relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie in overweging genomen, waaronder de Tracéwet en de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999. De rechtbank concludeert dat de schadeveroorzakende overheidsmaatregel, het Tracébesluit A2 Passage Maastricht, ten tijde van de aankoop van de woning van eisers voorzienbaar was. Dit is gebaseerd op het feit dat er een beleidsvoornemen was dat openbaar was gemaakt, en dat de aanleg van het tijdelijke tracé naast hun appartementengebouw tot de mogelijkheden behoorde. De rechtbank oordeelt dat eisers het risico van deze schade hebben aanvaard en dat de minister terecht het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12 / 2040

Uitspraak van de meervoudige kamer van 19 september 2013 in de zaak tussen

[eiser 1]en [eiser 2], eisers,

en

de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2012 heeft verweerder het verzoek van eisers om nadeelcompensatie inzake het Tracébesluit A2 Passage Maastricht afgewezen.
Bij besluit van 3 oktober 2012, verzonden 11 oktober 2012 (hierna: het bestreden besluit), heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het besluit van 23 april 2012 ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. M.M. Breukers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, die bij brief van 17 december 2012 de nadere gronden van beroep heeft ingediend.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en heeft tevens een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2013, waar voor eisers is verschenen hun gemachtigde, mr. M.M. Breukers, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.H.E. Rosmulder en ir. J.J. Maas, beiden werkzaam bij Rijkswaterstaat.

Overwegingen

1.
Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2.
Ingevolge artikel 20d van de Tracéwet, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, kent de minister een belanghebbende die ten gevolge van een tracébesluit schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
3.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (hierna: de Regeling) kent de minister degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
4.
Ingevolge artikel 5 van de Regeling wordt schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang, niet vergoed.
5.
Ingevolge artikel 6 van de Regeling kan de in artikel 5 bedoelde voorzienbaarheid onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2 eerste lid, op het tijdstip waarop deze schadeoorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoeren daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.
6.
Eisers zijn sinds 29 juli 2008 eigenaar van de woning gelegen aan [adres] te Maastricht. Op 16 augustus 2011 hebben zij bij verweerder een verzoek ingediend tot vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van de werkzaamheden die gepaard gaan met de ondertunneling van de A2. Aan dit verzoek hebben eisers ten grondslag gelegd dat zij als gevolg van de ligging van het tijdelijke tracé van de N2 direct langs het appartementengebouw waarin hun woning is gelegen, schade ondervinden die zij ten tijde van de aankoop van hun woning in 2008 niet konden voorzien. Eisers stellen zich daarbij op het standpunt dat zij een verminderd woongenot genieten wegens stof-, stank- en geluidsoverlast. Volgens eisers konden zij ten tijde van de aankoop van hun woning gerechtvaardigd ervan uitgaan dat het tijdelijke tracé aan de overzijde (ter plaatse van de zogenoemde Gemeenteflat) zou komen te liggen.
7.
Het bestreden besluit strekt tot handhaving van het besluit van 23 april 2012 waarbij verweerder het verzoek heeft afgewezen. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de schadeveroorzakende overheidsmaatregel, meer specifiek het Tracébesluit A2 Passage Maastricht (hierna: het Tracébesluit), voorzienbaar was ten tijde van de aankoop van de woning. Daarbij wijst verweerder op het zogeheten Trechteringsbesluit van 29 juni 2006 (TK 2005-2006, 30642, nr. 1), waarbij is gekozen voor een tunneltracé ter plaatse van de huidige traverse. Derhalve is volgens verweerder sprake van actieve risicoaanvaarding en dient de gestelde schade voor rekening van eisers te blijven.
8.
In geschil is de vraag of verweerder het verzoek om schadevergoeding van eisers terecht heeft afgewezen op grond van actieve risicoaanvaarding (voorzienbaarheid).
9.
De rechtbank oordeelt als volgt.
10.
Het Tracébesluit, dat planologisch voorziet in de aanleg van de ondertunneling A2 tussen het Europaplein en de Geusselt evenals in de bijkomende (tijdelijke) verkeersmaatregelen, is op 30 november 2011 onherroepelijk geworden.
10.
Als gevolg hiervan is de schadeoorzaak rechtens onaantastbaar geworden, zodat aan de in artikel 2, eerste lid, van de Regeling gestelde voorwaarde dat de schade het gevolg is van de rechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, is voldaan. Het betoog van eisers dat het Tracébesluit niet als schadeoorzaak kan worden aangemerkt vanwege het feit dat de vaststelling van het Tracébesluit dateert van ná de aankoop van de betrokken woning, volgt de rechtbank niet. Het Tracébesluit vormt immers het besluit op basis waarvan de aanleg van de A2-tunnel en de bijbehorende werkzaamheden planologisch mogelijk worden gemaakt. De gestelde schade ten gevolge van de tijdelijke werkzaamheden vloeit dan ook rechtstreeks voort uit dat besluit. Dat het Tracébesluit dateert van latere datum dan de aankoop van de betrokken woning, laat het voorgaande onverlet.
11.
De datum van aankoop van de woning is van belang bij de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op het moment van aankoop van de woning sprake was van actieve risicoaanvaarding.
12.
Of sprake is van risicoaanvaarding dient volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 27 december 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ5163), te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of voor een redelijk denkend en handelend koper op het moment van de aankoop van de onroerende zaak de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot aankoop rekening kon worden gehouden. Ook bij tijdelijke hinder dient te worden onderzocht of er voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de woon- en leefsituatie ten gevolge van uitvoeringshandelingen in negatieve zin zou worden gewijzigd. Is dat het geval, dan is de schadeveroorzakende overheidsmaatregel voorzienbaar en blijft de schade voor rekening van de koper, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling te hebben aanvaard. Om voorzienbaarheid te kunnen aannemen, is vereist dat er een concreet beleidsvoornemen is dat openbaar is gemaakt, niet dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.
13.
Het Trechteringsbesluit van 29 juni 2006 dient te worden beschouwd als een algemeen beleidskader en biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht in de aard, omvang en situering van de werkzaamheden. Gelet op bijlage 1 behorende bij dit besluit, behoorde de aanleg van het tijdelijke tracé op gronden naast de zogenoemde ANWB-flat (het appartementengebouw waarin de woning van eisers is gelegen), tot de mogelijkheden. Voorts dient de vraag te worden beantwoord of dit beleidsvoornemen openbaar is gemaakt en daarmee kenbaar behoorde te zijn voor eisers. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Nu onweersproken is dat het besluit op 29 juni 2006 zowel in de Staatscourant als in Dagblad De Limburger is gepubliceerd, moet worden geconcludeerd dat de schadeveroorzakende overheidsmaatregel ten tijde van de aankoop van de woning op 29 juli 2008 voor eisers zodanig voorzienbaar was dat zij geacht moeten worden het risico hiervan te hebben aanvaard.
14.
De stelling van eisers dat zij naar aanleiding van berichtgeving in de media erop mochten vertrouwen dat de zogenoemde Gemeenteflat zou worden gesloopt en dat het tijdelijke tracé aldus aan de overzijde van hun appartementengebouw zou komen te liggen, wordt geenszins geschraagd door vaststaande feiten. Het behouden blijven van de Gemeenteflat en het dientengevolge aanleggen van het tijdelijke tracé aan de zijde van de ANWB-flat behoorde ten tijde van de aankoop van de woning namelijk nog steeds tot de mogelijkheden. Dit geldt temeer daar de Gemeenteflat in 2007 als Rijksmonument zou worden aangewezen en behoud van dit gebouw van belang werd geacht. De rechtbank betrekt bij dit oordeel voorts dat de uitlatingen dat de Gemeenteflat mogelijk gesloopt zou gaan worden, naar ter zitting ook van de zijde van eisers is erkend, niet door verweerder zijn gedaan.
15.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat verweerder geen vergelijking tussen de mogelijkheden van het Tracébesluit en het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologische regime heeft gemaakt, maar dat meteen de vraag naar de voorzienbaarheid is beoordeeld. Dit gebrek kan echter niet tot vernietiging van het besteden besluit leiden, nu de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat er sprake is van voorzienbaarheid. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder, overeenkomstig het advies van de schadecommissie Rijkswaterstaat, geen standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de vraag of eisers daadwerkelijk schade hebben geleden ten gevolge van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel. Nu verweerder zich, zoals gezegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van voorzienbaarheid van die schadeveroorzakende maatregel en reeds hierom geen recht bestaat op vergoeding van schade, bestond naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder ook geen aanleiding om tot een beoordeling van de schade over te gaan.
16.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder het verzoek om nadeelcompensatie op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep is daarom ongegrond.
17.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzitter, en mr. R.M.M. Kleijkers en mr. D.J.E. Aerts, leden, in aanwezigheid van Z.J.C. Adams, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2013.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
w.g. E.J. Govaers
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 september 2013

Rechtsmiddel

Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.