In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 13 augustus 2013 uitspraak gedaan over twee wrakingsverzoeken van verzoeker, die zijn ingediend op 2 augustus 2013. De verzoeker heeft deze wrakingsverzoeken ingediend naar aanleiding van de gang van zaken tijdens een comparitie na antwoord op 2 juli 2013. De verzoeken waren gericht tegen mr. [verweerder 1], de rechter in deze rechtbank, en mr. [verweerder 2]. De rechter heeft op 2 augustus 2013 laten weten niet in de nieuwe verzoeken tot wraking te berusten en heeft verzocht om gehoord te worden.
De wrakingskamer heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van artikel 39 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel bepaalt dat een verzoek tot wraking zo spoedig mogelijk ter terechtzitting moet worden behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht, geen zitting heeft. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker in zijn wrakingsverzoeken geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die aanleiding zouden geven tot een andere beslissing dan in eerdere wrakingsverzoeken. De wrakingskamer heeft eerder al geoordeeld dat de aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond voor wraking opleveren.
Daarom heeft de wrakingskamer besloten om de verzoeken tot wraking niet in behandeling te nemen, en heeft zij verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking van mr. [verweerder 2]. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2013 en is genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, bijgestaan door de griffier.